| |
| |
| |
Tweede hoofdstuk.
Alles was nu dien dag en de volgende dagen eene aaneenschakeling van drokten en bezigheden, die uit de verhuizing voortvloeiden. De zonen van buisman bragten op het kantoor het noodige in orde, onder het oog van hunnen vader, terwijl hillegonda ijverig in de weer was, om de nieuw betrokken woning verder van huisgeraden te voorzien. Zij kon niet ontkennen, dat de, wel wat vrijmoedige, aanmerking van hare nieuwe dienstbode niet van allen grond ontbloot was, dat hoe goed en deugdzaam de meubelen in zichzelve waren, zij vond, dat dezelve vrij wat afstaken bij den nieuwerwetschen zwier van die in de kamer, welke de oude Heer had laten meubeleren, en, zoo als men het in de stad over het algemeen gewoon was. Het had alles zoo een oud Noordhollandsch voorkomen. Hillegonda liet deze aanmerking onbeantwoord, maar zij zag duidelijk, dat er eene zekere onovereenkomstigheid plaats had tusschen het huis en de huisraden, van welke hetzelve
| |
| |
voorzien werd, die met haren goeden smaak strijdig was. Zij vond echter best haar' vader daarmede niet lastig te vallen, dewijl deze waarschijnlijk daarop minder zijne aandacht zou vestigen, en, zoo zij hem deze wanstaltigheid onder het oog bragt, dit te bespeuren misschien strekken zou om hem eenigermate te bedroeven, en hem doen denken, dat er oogenblikkelijk, bij hunne verplaatsing uit Enkhuizen, in zijne dochter een af eer tegen het ouderwetsch Noordhollandsche in het hart gevaren was. Zij besloot daarom liever langzamerhand deze hervorming van huisraden daar te stellen, als ook best overeenstemmende met den haar door hare moeder ingeprenten pligt van zuinigheid, eene der eerste deugden van eene Nederlandsche huismoeder. Ook was haar eigen hart verre van los van de voorouderlijke meubelen, en van de huissieraden, die zij honderd en hondermalen door de handen harer moeder had zien gaan, ja de eenigzins schrollende aanmerking harer nieuwe dienstmaagd had bij haar eenen zekeren nadeeligen indruk jegens dezelve veroorzaakt, en ondanks derzelver vlug heid en welmeenendheid, haar Enkhuizer elsje doen te rugge wenschen.
Tusschen alle deze drokten in, kwam hellemans van tijd tot tijd bij haar aangieren, en haar in hare bezigheden storen, schoon deze storenis haar alles behalve onaangenaam was. Zijn meeste dringen was nu, om aan het huis
| |
| |
van zijnen oom hooft, hem de gelukkigen man te maken, en een' kort aanstaanden dag tot dien van hun huwelijk te bepalen. Het hart van hillegonda was volkomen reeds besloten, en zij had reeds met haar' vader over de tijdsbepaling gesproken, die met haren wensch en dien van hellemans overeenkwam; maar zooveel plaagzucht van het meisje had zij nog overgehouden, dat zij hem volstrekt dat besluit niet zeggen wilde, voor dat zij aan tafel waren van zijnen oom hooft, schoon hij genoeg blijken zag, die hem meer hoop dan vreeze gaven, dat dit met den wensch zijner ziele instemmen zou. Ook was in waarheid de proef, op welke zij hem stelde, gering en kort van duur. Zij vergunde hem natuurlijk zeer gaarne, om haar en hare familie, bij gelegenheid van het af te leggen bezoek bij den Drossaard hooft tot een' gids naar deszelfs woning te verstrekken. Toen die tijd daar en hellemans aan het huis van vader buisman verschenen was, vond hij hillegonda, in de volkomenste orde gekleed, gereed zitten. Hare Amsterdamsche dienstmaagd was haar behulpzaam geweest, om haar kleed kleine bijvoegsels naar den smaak der Amsterdamsche kleedije bij te zetten, welke, schoon nog wel iets behoudende van het stijve en ouderwetsche, wanneer men dien met den Zuidhollandschen hoofschen vergeleek, echter op zijne beurt weder vooruit was boven dien van de Noordholland- | |
| |
sche steden. Het bleef ook voor hellemans ooggeen geheim, dat zich hillegonda eenigermate op de Amsterdamsche leest geschoeid had, en hij zag daarnit met vermaak, hoe het haar althans verre van onverschillig was, in welk licht zij bij de familie van hooft verscheen. Nu ging vader buisman met hillegonda en hellemans, gevolgd door zijne drie zonen, naar het huis van den Drossaard, door wien zij alle even als door deszelfs echtgenoot op de minzaamste wijze ontvangen werden. Er heerschte wel, door alles henen, eene statelijke destigheid, die vader buisman te veel naar het hoofsche zweemde, om op dien lossen toon te spreken, welke bij hem het bewijs was van hartelijke gemeenzaamheid; maar toen zij aan den disch zaten, bragten, onaangezien de destigheid van hooft en zijne gemalin, susanna bertelot en haar neef hellemans niet weinig toe, om de statelijke plooi der deftigheid en den natuurlijken afstand van vreemdheid weg te nemen. Ook ontkreukte zich bij de schuimende bekers allengskens de ernst van het gelaat des Drossaards, en de ingetrokken plooi, die buisman, als in een aanzienlijker gezelschap, dan naar gewoonte zich bevindende, had aangenomen. Twee geregten waren reeds weggedragen, en het derde, zijnde het nageregt, werd opgedischt, toen de Drossaard, een drinkglas van eene matige grootte gevuld hebbende, zich tot hillegon- | |
| |
da wendende, zeide: ‘Het zij mij geoorloosd, dat ik dezen dronk instelle, mijne toekomende nich, op het eerlang te voltrekken huwelijk, tusschen u en mijnen waardigen neef hellemans. Dat het spoedig voltrokken worde tot u beider genoegen, en dat der beide geslachten; dat het lang moge duren, tot bevordering van beider geluk in tijd en eeuwigheid! - Vader buisman, laat ik u hierop het glas mogen aanbieden, in de aangename hoop, dat gij niet alleen dezen mijnen heilwensch zult bekrachtigen, maar dat gij ook nu den gelukkigen dag noemen zult, op welken het huwelijk tusschen deze twee gelieven staat voltrokken te worden, dat ik zoo gaarne op mijn Slot zou zien geschieden.’
Nu nam vader buisman de bokaal, en dezelve gevuld hebbende, antwoordde hij; ‘Daar ik niet eerst van daag, maar al een' zeer geruimen tijd gemerkt heb, hoe mijn hilletje over de zaak denkt, Mijnheer hooft, en ik haar gisteren nog eens over dezelve gesproken heb, ernstig, zob als het een' vader past, wensch ik ook, dat de Hemel uwen wensch aan hun vervullen zal - en wat nu betrest den tijd van de voltrekking van het huwelijk. Mij dunkt, als wij dat eens op heden over zes weken stelden, en zijt gij er op gesteld, dat dit op uw Slot geschiedt: ook daar heb ik niets tegen. 't Is mij onverschillig waar mijn hilletje trouwt, als zij maar wél trouwt.’
| |
| |
Nu greep hellemans hillegonda, die hare oogen, welke vochtig werden van tranen, nedersloeg, in zijne armen, en het ontbrak hem aan woorden, om zijne dankbaarheid en blijdschap uit te drukken.
Terwijl vader buisman het drinkglas ledigde, stond Mevrouw hooft van tafel op, en ging naar hillegonda, die zij met vriendelijkheid en teederheid omhelsde, nogmaals haar gelukwenschende, en met alle gulhartigheid dezelfde vriendschap aanbiedende, welke zij altijd meende aan haren neef hellemans bewezen te hebben, terwijl zij tevens betuigde, dat zij zich hartelijk verheugde over den inval, dien haar man had, om dat huwelijk op het slot te voltrekken. Hillegonda, een weinig bekomen zijnde, verklaarde, schoon met afgebroken woorden, dat zij zich de verbindtenis met eene zoo aanzienlijke familie, tot eene eer zou rekenen, en altijd haar best doen, om zich dezelve waardig te maken.... maar dat zij vreesde, dat het zoo gulhartig aanbod, van hoe weinig omstandigheden men de voltrekking van het huwelijk liet vergezeld gaan, Mevrouw hooft berouwen zou, omdat er toch altijd eenige drokten aan vast waren.
Nu vatte susanna het woord: ‘Wat zegt gij daar, toekomende nicht, weinige omstandig heden, eenige drokten? Ik zeg vele omstandigheden, en hoeveel meer drokte des te be- | |
| |
ter. Ik hoop althans, dat wij veel pertijen zullen hebben en lustig bruiloft houden, en dat er rijkelijk wat gasten, op het slot zullen we en. Vooral moeten dan Juffrouw tesselschade en Juffrouw duarte niet vergeten worden, en eene heele partij van mijne vriendin etjes: wat zegt gij er van, hellemans? Hierin zult gij mij nu toch geen partij zijn, om uwe toekomende Bruid in de vlij te vallen.’
‘Neen! mijne lieve nicht, zeide hellemans, alleen moet ik toch hilletje gelijk geven, dat er oom en moeije misschien meer drokte van zullen hebben, dan zij zich voorstellen... anders bevalt mij hun voorslag uitstekend, en ik neem het des te bereidvaardiger met dankbaarheid aan, omdat ik er zooveel te gemakkelijker door in de gelegenheid gesteld raak, om eene gedane belofte te vervullen.’ Toen het drinkglas nu was rond geweest, en door den jongsten broeder van hillegonda aan hellemans overgereikt, zeide deze, terwijl de hartelijkste blijdschap uit zijne oogen schitterde: ‘Ik ben buiten staat, om iets anders te zeggen, dan dat ik vader buisman en mijn lieve hilletje dankbaar ben voor de gunstige tijdsbepaling, die mij nog wel lang genoeg, ja nog te lang is; maar die ik gelooven wil, dat tot het maken van eenige schikkingen noodzakelijk is. - God geve, mijn hilletje! dat ik voor dien tijd geen orders krijge, om weder aan boord te komen en
| |
| |
zee te kiezen. -’ Nadat hij het glas had leêg gedronken, kuste hij weder zijne hillegonda, die nu ook met alle maagdelijke bloôheid dankzegde, voor de over haar uitgestorte wenschen, en zich nogmaals in de vriendschap harer toekomende familie aanbeval. Susanna hillegonda mede omhelsd hebbende; en duchtende, dat de stilte, die er na dit plegtig bedrijf volgde, door eene geheele kwijning der vrolijkheid stond gevolgd te worden, hief, terwijl er van het nageregt werd voorgediend, een liedje van vondel, getiteld: de Honighkorf, aan, hetwelk zij oordeeldewel te passe te komen, en geschikt, om op nieuw eene vrolijke wending aan de geestgesteltenis van het gezelschap te geven.
Gelukkigh, die te prijk zat eer ze storf,
En proeven moght dien lekk'ren Honigh Korf,
Vol dauw, vol geur van bloessem, bloem, en kruit
Elk vlieght er in, en niemand scheit er uit.
Ai, zwigh, die Korf heest lust en ongeries,
En zoet en zuur, en beide leet en lief:
Die milde Kors staet ieder even na;
Maar menigh tergt en verght hem met zijn selfd
| |
| |
Gebruik den Korf, misbruik den Honigh niet.
Wie matigh slikt heer ontlust noch verdriet;
Dus maeck Bruit het hooft niet kranck of zeer,
Al quetst de Bie de Honigh heelt het weêr.
Haar oogmerk gelukte haar ook volkomen, en het overschot van den dag werd in eene gepaste vrolijkheid gesleten. De Drossaard hooft en vader buisman raakten, na het asloopen van den maaltijd bij elkander te zitten, terwijl de jongelieden zich met zingen vermaakten. Vader buisman betuigde, dat hij met het hartelijkst genoegen de vreugde der jonge lieden zag, en hoe hij zich daarbij met het levendigst genoegen de dagen zijner jeugd herinnerde, ja alleen zichzelven en zijne tijdgegenooten in het nu opkomende geslacht zag herleven. ‘De wereld, zeide de Drossaard, is en blijft hetzelfde tooneel, maar het zijn alleen andere spelers en speleressen, die er dezelfde treur- en blijspelen komen vertoonen. Schoon geen van ons beide nog tot de eigenlijke oude lieden kan geacht worden te behooren, is ons leven echter tot dien trap geklommen, dat wij veilig ons mogen aanmerken, den herfst reeds te zijn ingetreden.’
Vader buisman. Ja, ja, Mijnheer! het begint bij mij al mooi te winteren. Althans de witte kerkhofsbloemen beginnen zich al rijkelijk op mijn hoofd te vertoonen, en als men zoo bijna zestig jaren heugenschap vab zaken heeft,
| |
| |
dan mag men wel rekenen, dat men in het laatste bedrijf is... maar ik kan niet zeggen, dat ik mij daarover bijzonder ontrust of kwel. Ik heb van den Hemel een rustig en gezond gestel ontvangen, en zou nog niet merken, dat ik oud werd, was het niet, dat ik, op straat gaan de, zag, dat het grootste gedeelte van lieden, die met mij op weg zijn, mij voorbijstapt, en ik, zoo al van lieverleê, langer tijd over hetzelsde eind wegs, dan voorheen, doorbreng... Doch, Mijnheer hooft! als het niet erger met mij wordt, dan wil ik mijne kinderen nog wel wat gezelschap blijven houden, maar ik zeg en ik meen het: zoo als het God den Heer belieft.
Hooft. Schoon mij geen sterk ligchaam is ten deele gevallen, en ik van tijd tot tijd aanvallen van de jicht doorsta, die waarschijnlijk met de jaren niet verminderen zullen, heeft ook het leven voor mij nog vele aangenaamheden. Eene van de grootste verdrietelijkheden der klimende jaren, is het verliezen onzer vrienden, die niet door nieuwe worden aangevuld. Ik verheug mij daarom, wanneer mij het goed geluk met eenen tijdgenoot in kennis brengt, in wien ik mij kan voorstellen nog eenigen tijd weder een reisgezel op het pad van mijn leven te zullen aan treffen... en 't is hierom, dat ik mij hartelijk verheuge, dat gij besloten hebt, om te Amsterdam te komen wonen, daar ik mij verbeeld,
| |
| |
dat onze jaren en betrekkingen tot deze jonge lieden het hunne zullen toebrengen, om eene vriendschap aan te kweeken, die voor ons beide den avondstond van ons leven aangenaam maken zal, (en hier schonk de Drossaard het glas van buisman en het zijne in, en vervolgde:) kom vader buisman! laat ons dit glas op de voort-during en aankweeking van onze vriendschap ledigen.
Buisman. Gaarne, zeer gaarne, wil ik dat, maar sta mij alleen toe, Mijnheer! dat ik aanmerk, dat gij bij mij geheel niet weder vinden zult, wat gij waarschijnlijk in vele vrienden zult verloren hebben, daar ik alleen eene koopmans opvoeding genoten, en mij geheel niet op de studien heb toegelegd; maar zoo regt en slecht voortleef, en, schoon ik wel eens een goed boek lees, en daar groot genoegen, en zoo ik mij verbeeld, ook nut in vind, ik ben geheel de man niet, om u tot een' aangenaam vriend te kunnen verstrekken, daar ik, ver van eenigen geleerden, niet anders dan zeer alledaagschen praat heb over zaken, die in de oogen van een man, als gij zijt, beuzelingen zijn, welke naauwelijks eenige aandacht kunnen verdienen.
Hooft (met eenen vriendelijken grimlach). Maak daaromtrent geene zwarigheid, vader buisman! Het is mij zeker welgevallig, dat ik tusschen beide omgang heb met lieden van geleerdheid en letteren, dit wil ik u geheel niet
| |
| |
ontkennen, maar ik betuig u opregtelijk, dat mij de omgang met andere lieden dikwerf niet minder aangenaam is, daar ik dan althans geheel niet te stellen heb met die lastige kibbelarijen en eerzuchtige verschillen, welke er zoo dikwerf bij de geleerden plaats hebben, en, in stede van den geest, op eene aangename wijze, te verpoozen, denzelven vermoeijen en bedroeven: daar gesprekken over dagelijksche onderwerpen van het leven, den voorspoed of lotgevallen van den handel betresfende, eene strekking hebben, om den moê gepeinsden geest af te wenden, in eene andere plooi te brengen en te vervrolijken. Dus, vader buisman, zal uwe vriendschap, uwe verkeering mij hoogstaangenaam zijn, en tot een toevoegsel van de genoegens mijns levens strekken.
Het zou noodeloos zijn, hier nu breedvoerig in te vlechten, alle de gewone toebereidsels, die nu het huwelijk van hillegonda en haren hellemans voorasgingen. Liever dan hier eene optelling te maken van de kleederen, die de bruid zich naar haren stand en toenmaligen zwier, aanschaste, dan uit te weiden in de vermaken, welke elkander afwisselden, en bijzonder, die op Muiderberg in 't breede te verhalen, toen daar door hellemans de partij in Vriesland beloofd, gegeven werd, ook aan eenige Vriesche jongelingen en meisjes, welke hun woord hielden, met, op zijne uitnoodiging,
| |
| |
tot het bijwonen dier partij, over te komen, willen wij in den tijd van het bruidschap, hillegonda en haren hellemans, slechts weinige dagen voor het sluiten des huwelijks, op het Muiderslot vergezellen.
Het was een der rustdagen van de feesten, die hooft en zijne huisvrouw, bij welke een aantal aangename gasten af en aan tegenwoordig was, ter eere van hellemans en zijne bruid vierden. Tesselschade en Juffr. duarte, hadden echter met susanna bertelot den huisselijken disch vervrolijkt, en door eenige liederen den geest van bruid en bruidegom op het teederst gestemd. Het was een dier zomerdagen, waarin de warmte dezer gewesten de hoogte van die der landen, onder de linie gelegen, bijna overtreft, wanneer althans de digte bosschaadjen eene aangename verkoeling opleveren tegen de stralen der zonne. Zulk een boschje werd ook bij het slot van Muiden gevonden, en om hetzelve alle de lieselijkheden van het oosten bij te zetten, was hetzelve beplant met een' overvloed van rozen- en jasmijn boomen, die hunne geuren bovenal verspreiden, in een prieel, waar zich door het klimop de zoet riekende kamperfoelie strengelde. De bank was eene zode, waar uit het bloemrijke gras de tijm wanneer hij door zitten gekneusd werd, even als de kamille door het drukken der voeten, lieselijke geuren deed oprijzen. Hel- | |
| |
lemans en hillegonda, beide luchtiger dan naar gewoonte van kleedij, verlieten het slot na den afloop van den vriendenmaaltijd, en gingen, arm in arm gestrengeld, het verkoelend bosschaadje in. Hellemans plukte een takje, twee heerlijke ontluikende roosjes, en hillegonda vergunde hem wel gaarne, die voor haren boezem te plaatsen; en als door de aangename geuren voortgelokt, vonden zij dra het wellustademend prieel, en daar vlijde zich het verloofde paar, wiens huwelijk binnen eene week zou voltrokken worden, op het bedde van tijm en klaver neder. Alles was stilte rondom hen, zelfs de tortels, die nog kirden, toen zij het boschje intraden, zwegen: en de woorden der in elkanders armen gezegene gelieven, waren zoo zacht en afgebroken, dat zij eerder den naam van verliefde zuchten, dan van behoorlijk gevormde gesprekken verdienden. - Zij waren beide geheel verteedering, liefde en verrukking. De oogen des Bruidegoms tintelden van de vurigste hoop, die der Bruid schenen in een onuitdrukbaar verlangen weg te smelten... toen op het oogenblik die stilte gestoord werd door eene bijë, die mede door de zoete geuren van nektarwasemende bloemen, derwaarts gelokt was. Hillegonda kroop, al digter en digter, door vreeze voor het herom zwervende diertje, in de armen van haren Bruidegom, tot dat de bij zich zette op eene der rozen, welke hellemans voor
| |
| |
haren boezem geplaatst had. Nu scheurde hellemans met zekere drift en woestheid-den rozentak van voor haren boezem. Hillegonda gaf een' gil en lag, nadat de bij gevlugt was, in eene te bekoorlijke gestalte, dan dat zij de mannelijke jeugd en de liefde van hellemans niet zoude hebben verlokt tot wenschen, welker vervulling alleen na weinige dagen de plegtigheid, bij de wetten bepaald, met het merk der onschuld zoude bekrachtigen.
Het scheen nu, dat de beschermengel der reine onschuld het hoog verrukte meisje met zijne vleugelen bedekte: - neen! het was de gelukkige herinnering der lessen van den dichter cats, aan de Bruid gegeven, die zij onder het lezen van dat werk, onuitwischbaar diep in haar hart geprent had, die nu haar' tot struikelen overhellenden voet op den weg der deugd bevestigde - die haar snel en met vaardigheid deed oprijzen, en zich losrukken uit den vast om haar middel geslingerden arm van hellemans, met hare andere hand hem van zich verwijderende, terwijl zij hare vriendelijkheid met eenen bekoorlijken ernst temperde. ‘Hellemans! hellemans! zeide zij met eene edele fierheid, van hier, van hier... Bedenk, bedenk, dat wij nog Bruid en Bruidegom zijn. Lieve hellemans... gaan wij van hier. Gij weet immers genoeg, dat ik u lief heb.’
Hellemans, haar hierop loslatende, ging zij
| |
| |
voort: ‘Laat ik u nu mogen zeggen, welke les cats aan de Bruid geeft, en laten wij die les van dien wijzen man, de weinige dagen, dat nog mijne Bruidschap duurt, in acht nemen. -’ Hellemans beloosde het haar, en nu zeide zij, met eene ongemeene lieftaligheid:
De Bruit in haren tijdt en moet geen vrijster heten,
En mach geen Vrouwe zijn, wie dat 'et oock gebiet.
De Bruit, een teer gewas, is kruit en raakt mij niet.
Gelijck het schemer-licht, dat met bedeckte stralen
Omtrent de dageraet komt op der aerden dalen,
Geen nacht en is genaemt, geen dagh en wordt geseydt,
Maer yet, dat bij gevolgh ons tot den dage leyt,
Soo staet 'et met de Bruyt. Sy moet geen Vrouwe wesen.
Tot dat haer gulde Son is hooger op geresen:
Sy moet geen stille nacht, geen droeve Vryster syn,
Omdat se korts verwacht een volle Sonne-schyn.
Of, als een frisse roos, die niet en is ontloken,
Van boven evenwel een weinig uitgebroken,
Toont aen den hovenier een aerdig purper root,
En houwt des niettemin gesloten haeren schoot;
Soo dient, naer mijn begrijp, soo dient de Bruyt te leven:
Beleeftheid sonder meer, beloven sonder geven;
Niet al te sachten oir, niet al te stueren kop,
Geen openbare roos, geen toegesloten knop.
‘Nu vervolgde zij, lieve hellemans; misschien dat ik reeds een te zacht oor heb, althans een stuursch hoofd heb ik u niet betoond te bezitten; maar laat mij nu blijven dat, wat cats noemt: geen openbare roos, geen toegesloten
| |
| |
knop.’ ‘Dat zult gij, dat zult gij, zeide hellemans, en bezegelde dat woord met eenen bus, als met den heiligsten eed der liefde. - En nu kwamen zij, met onschuldig gebleven harten en reine zielen, tot het gezelschap terug. Maar nog was de avond niet ten einde, of hellemans ontving een' brief, waarbij hij onmiddellijk naar den Haag ontboden werd, en waaruit het hem bleek, dat zekere ingekomen berigten van de kust van Guiné het noodzakelijk maakten, dat er een klein eskader van den Staat terstond naar zee ging, waartoe ook zijn schip bestemd was. Het laat zich ligtelijk begrijpen, dat niet klein zijne ontroering was, en ook die van hillegonda, toen zij dezen last ontdekten. Hillegonda barstte in tranen uit, en hellemans stelde haar zooveel mogelijk gerust - haar verzekerende, dat hij alles beproeven zou, om nog weder terug te komen, indien het eenigzins met 's lands dienst was over een te brengen. Groot was nu de drokte, daar hellemans nog besloot, dien avond op reis te gaan, en het asscheid tusschen hellemans en hillegonda was teeder en aandoenlijk.
Tesselschade en Juffrouw duarte bragten met hooft en zijne huisvrouw, en vader buisman, alles toe, wat eenigzins kon strekken, om het hart gerust te stellen, van de in droefheid gedompelde Bruid; en zich aan de noodzakelijkheid van het lot onderwerpen- | |
| |
de, bond hillegonda hare treurigheid zooveel mogelijk in, tot dat zij, op haar slaapvertrek gekomen, op nieuw aan hare tranen botvierde.
In 't midden dezer treurigheid echter verhief zich eensklaps een licht in hare ziel, iets dat naar vreugde zweemde, in het midden harer neerslagtigheid. Het was namelijk de streelende herinnering, hoe zij den namiddag van dezen dag, toen zij wankelde op het pad der reinste onschuld, zich door het gevoel van pligt had staande gehouden, en, wat er dan ook mogt gebeuren, zij zich haren hellemans in een aangenaam licht in haren geest zou kunnen terugroepen. Zij gevoelde nu het zoete der zegepraal over haren hartstogt, en hief, biddende voor haren hellemans, als haren Bruidegom, nog reine maagdelijke handen ten Hemel, ja zij dankte God, dat Hij haar, in de gevaarlijkste oogenblikkken misschien van haar leven, eene zoo groote helderheid van geest had laten behouden, waarin zij zich met zooveel levendigheid haren pligt herinnerd had, dat zij benevens haren hellemans, hij mogt voor zijne reis wederkomen of niet, eenen vrijen en onbeschroomden blik in de toekomst kon werpen, en, zoo zij nog eerstdaags door den band des huwelijks mogten verbonden worden, zij d n elkander met die onbezoedelde reinheid zouden mogen ontmoeten, die een gunstig voorteeken
| |
| |
is van de heiligste verbindtenis op aarde tusschen menschen en menschen. Met deze bevredigende gedachten, sloot hillegonda, hoe geschokt door de onverwachte scheiding hare oogen, met de kalmte der onschuld in het harte.
|
|