| |
| |
| |
Het leven van Hillegonda Buisman.
Eerste hoofdstuk.
Nu naderde vast de tijd, dat vader buisman te Enkhuizen zijn huishouden op zou breken, en dit veroorzaakte aan hillegonda, welke hij, benevens zijne schoondochter fokje, bijzonder belast had, met de zorge en toezigt over de inpakking der grootere en kleinere meubelen, niet weinig drokte, zoodat er geen tijd overschoot, om aan de uitnoodiging van tesselschade te voldoen. Fokje en hillegonda waren overstelpt door bezigheden, daar de eerste tevens moest zorgen om haar eigen boedel in behoorlijke orde te brengen; en hillegonda middelerwijl afgetrokken werd door de veelvuldige bezoeken van haren hellemans, die nu de schade, welke hij door zijne langdurige afwezend- | |
| |
heid geleden had, poogde in te halen en te vergoeden.
Dit laatste was echter alles behalve onaangenaam aan hillegonda, die, zelve ter besparing van oogenblikken, geschikt tot die zamenkomsten, 's morgens reeds vroeg bij de hand was, om vooral het hare bij te dragen, om haars vaders boedel zoovere te brengen, dat dezelve naar Amsterdam kon worden ingescheept. Hillegonda was, schoon haar en de gedachten aan de op nieuw te goed zijnde drokte te Amsterdam, en nog meer die aan de teedere liefde van haren hellemans gestadig afleiding gaven, tusschen beide, niet weinig aangedaan, als zij, bij zeer vele stukken huisraads, zich hare moeder levendig te binnen bragt, en hoe deze haar altijd de naauwkeurigste voorzorg, bij derzelver veel geringere verplaatsingen, had aanbeloven, bedenkende, hoe zelfs, buiten haar toedoen, en met alle mogelijke omzigtigheid de kostbaarste huisraadstukken gevaar liepen, om beschadigd en gebroken te worden.
Bijzonder was dit het geval met een aanzienlijk Japansch Stel, dat door een' oudoom, dien zij niet gekend had, aan hare moeder tot eene gedachtenis uit de Oost gegeven was, en waarvoor deze altijd zooveel achting gehad had, dat hetzelve nooit door iemand, dan haar zelve, mogt worden aangeraakt en schoongemaakt. Staande hare ziekte nog had zij met hillegon- | |
| |
da over hetzelve gesproken, en haar aanbevolen, om toch na haar' dood te zorgen, dat het niet los behandeld werd, maar dat het als eene familie-reliquie in wezen bleef, want oom jakob had het de laatste reis, toen hij uit de Oost Indiën kwam, meêgebragt Behalve deze moederlijlijke aanbeveling had het ook door de uitstekende fijnheid van aarde en meer dan gewoon fraai schilderwerk eene bijzondere waardije. Dit behandelde zij dus met de grootste omzigtigheid. Van de vijf stuks waren er reeds vier veilig geborgen, nu zij met het vijfde in haren arm komt aandragen, en toevallig, daar zij slepender gaat, dan anders hare gewoonte was, alleen om eene grootere mate van voorzigtigheid te gebruiken, schuift haar voet tusschen een opstaand touwtje, waar boven de matten bies versleten was... zij raakt hierdoor aan het struikelen - geheel eindelijk het evenwigt kwijt, en stort met den pot, dien zij nog in haar' arm vaster en vaster klemde, neder. Door de zwaarte van den val, breekt de pot tot scherven, een derzelve schaaft haar den arm geweldig, en brengthaar eene wondoe toe, waaruit oogenblikkelijk een straal bloed vloeide. Zij gaf een' gil bij haren val: dit deed oogenblikkelijk fokje en vader buisman, die zich in het naaste vertrek bevonden, toeschieten, en deze hadden al de deur opengedraald, eer hillegonda nog was opgestaan. Fokje schrikte, toen zij zag, hoe het bloed uit- | |
| |
derzelver arm stroomde, schoot ijlings toe, beurde haar op en zette haar op een' stoel neder.
Hillegonda had niet eens gemerkt, dat zij gekwetst was, maar barstte in snikken en tranen uit, en wreef haar gelaat met hare hand, zoodat het bloed haar aangezigt en halsdoek, besmette, niet anders roepende, dan: ‘Het Japansche stel van oom jakob is geschonden! Het japansche stel van oom jakob is geschond!’
‘Het spijt mij, zeide vader buisman, evenwel ik dacht toch dat het veel erger was... maar weet gij wel, dat gij u zoo bezeerd hebt, dat gij zoo bloedt...’ en juist op dit oogenblik kwam toevallig hellemans binnen, die hillegonda kwam bezoeken, en zeer natuurlijk van het voorgevallene niets wist. - Hoe was deze ontzet en verschrikt, ziende zijne hillegonda met een besloed gelaat handen en kleêren, voorts met bleekheid van den schrik op het wezen, en schreijende nederzitten. ‘Mijn God! hilletje! wat is er gebeurd? riep hij, naar haar toe vliegende, wat is er gebeurd?’ En nu verhaalde zij, hoe het ongeluk was bijgekomen, en gaf niet zichzelve, maar de versletenheid der matten de schuld. - Onder haar verhaal had fokje reeds eenig water aangebragt, waarmede zij zich het aangezigt en de handen wiesch, en here gedienstige schoonzuster verbond oogenblikkelijk de kwetsuur.
‘Drink eens tegen de schrik, zeide vader buisman, op eenen half lagchenden toon. Drink
| |
| |
eens, kind! Ik geloof gaarne dat gij onschuldig zijt, maar niettegenstaande het ongeluk, moet ik lagchen, dat gij u zoo vaardig eene echte dochter van eva betoont te zijn, met de schuld van u af te weren. Zoo als ik zeide, het spijt mij zeer, maar al storten wij allen nu hier eene zee van tranen: de pot van oom jakob, zou daar door niet weer aan malkander gebakken raken. En hij heeft het ook al vrij wel uitgehouden. Het stel heeft dertig of veertig jaren den man, die het present gedaan heeft, al overleefd. En als het dan iemand breken moest, wie was er dan nader toe, dan gij, de eenige dochter van zijne eenige zoo hartelijk geliefde zuster.’
Fokje. Nu vader! spot er maar niet mede... ik mogt wel om de waarde van het heele stel lijden, dat het niet gebeurd was.
Vader buisman. Zooveel zou het mij niet waardig zijn. Maar hoe komt gij tot die betuiging, fokje! Dat het hilletje nog zet, dat zou ik nog kunnen plaats geven, die heeft er natuurlijk een oud eigen op... maar gij...
Fokje. Ik zal het u zeggen, vader! Ik houd het dan, om u de waarheid maar te zeggen, voor een kwaad voorteeken - en ik zou het daarvoor aanzien, dat het eene waarschuwing is, dat gij hier niet van daan moet gaan; maar te Enkhuizen blijven...
Vader buisman. Hoe fokje! versta ik u wel... Gij denkt dan, dat er in dat breken van
| |
| |
dien japanschen pot, eene voorspelling zou gelegen zijn. Wel mijn lieve kind! zou dat dan moeten beteekenen, dat wij, die naar Amsterdam verhuizen, zoo als die pot aan scherven zullen vallen. Nu door den tijd, als ik mij wel bedenk, zal dat ook het geval zijn: maar al was er green schilsertje van oom jakobs stel afgesprongen, dan zou dat daarom toch ook plaats hebben. Maak u daar geen oogenblik ongerust over. Ik zal mijn' jakob eens inluisteren, dat hij u van bijgeloof moet genezen: want dat is een allerlastigst ding, dat nergens toe dient, dan om ons het leven bitter te maken... Neen! fokje! ik vind er eene veel betere les voor u in, als jonge vrouw, en die kan er hilletje als mijne aanstaande huishoudster ook uit trekken: dat gij, als iemand van uwe dienstboden het ongeluk heeft, om al is het dan ook een kostbaar stuk huisraad te breken, gij het die arme schepsels, die nog meer dan gij met die breekbare dingen omgaan, het niet al te kwalijk afneemt, daar somtijds de grootste voorzigtigheid, zoo als hier het geval geweest is, zelfs niet toereikt om een ongeluk te voorkomen; ja misschien zelfs aanleiding geven kan, om een ongeluk te krijgen. Evenwel blijft het met dat alles waarheid, dat de voorzigtigheid de moeder is der porseleinkas.
Hellemans had nu alles gedaan, om hilletje te troosten, nu door minzame en opbeu- | |
| |
rende redenen, dan door teedere omhelzingen, en deze zoo wel als de wond, die zij aan hare hand gekregen had, werkten te zamen, dat er dien dag weder niet veel werd uitgevoerd aan het inpakken der goederen. - Ook had dit ongeluk in later tijd bij hillegonda dit gunstig gevolg, dat zij, schoon wel acht blijvende slaan op het geen er omging, en aan hetzelve trouw de hand leenende, echter geheel afzag van dat overtollig bezorgde, dat zoo nabij aan vitzucht komt, en bejaarde vrouwen misstaande, eene eigenwijsheid in een jong meisje verraadt, welke aan allen, als niet aan die jaren voegende, mishaagt. Zij had nu zoo proefondervindelijk gezien, dat al de zorg, die zij zelve had aangewend, niet in staat geweest was, om het haar dierbaarste huisraad voor schending te bewaren: ja dit voorval had op haren geest in waarheid eenen zeer gunstigen indruk, daar juist dat huisraad, het hetwelk zij met eene soort van afgodischen eerbied behandelde, zijne waarde nu in hare oogen verloren had. Zij beschouwde al het overige op dien prijs, als aar-den en andere vaten verdienen, welke tot gerijf nuttig zijn, of tot sieraad verstrekken, maar te zeer aan broosheid en breekbaarheid zijn onderworpen, dan dat zij eene zoo verregaande en pijnlijke bekommering verdienen zouden, waaruit ook natuurlijk, wanneer een derzelve komt te breken, eene gemelijkheid in het hart der
| |
| |
vrouwen ontstaat, die benevens het genoegen des huisselijken levens, haar eigen verbittert en verstoort.
De boedel van jakob was nu geheel uitgepakt, en die van vader buisman ingescheept geraakt. Het schip, waarin de laatste gepakt was, zou al vroeg den volgenden dag de haven verlaten, en vader buisman verkoos met hetzelve mede te gaan. Hij had fokje verzocht, dat zij den laatsten avond van zijn vast verblijf in Enkhuizen, voor zijne rekening, eenen goeden maaltijd tot afscheid zou aanrigten, waarop hij dan eenige zijner beste vrienden en vriendinnen noodigen zou. Hij had zich hiervan intusschen meer genoegen voorgesteld, dan dezelve hem opleverde. De maaltijd had eenen zweem der treurigheid van eene begrafenis, en de gedachte - morgen gaat ons buisman met zijne dochter en drie zijner zonen verlaten - benevelde telkens de vreugde, wanneer zij begon door te blinken. Schoon hillegonda haren beminden hellemans op zijde had, en deze alles toebragt, wat hem mogelijk was, om het gezelschap te vervrolijken, het zij door het bedenken van deze en gene grapjes, onder de jonge lieden; het zij door het doen van vrolijke vertellingen zijner veelvuldige ontmoetingen, zijn meisje was veel peinzender dan naar gewoonte, en zij ontveinsde hem niet, dat dit geheel zijn' oorsprong nam uit het zoo nabijzijnd vertrek en
| |
| |
de daaruit geboren wordende herinneringen. Vooral kon zij niet nalaten, zich gedurig hare moeder te binnen te brengen, en, hoe deze zoo zeer aan Enkhuizen, ja zelfs aan deze woning gehecht, zich bedroeven zou, indien zij wist, dat het haar' man in den zin gekomen was, om, op zijn' ouden dag, Enkhuizen te verlaten, en, schoon hij het huis in handen van zijnen zoon liet, naar Amsterdam met er woon te gaan.
Toen evenwel de gasten eenige gezondheden gedronken hadden, kwam er wat meerder vreugde, ja toen men, met eene bokaal, de Groote Visscherij, dronk, beloofde vader buisman, dat hij jaarlijks, zoolang hij maar in staat was meermalen, maar altijd op Buizenbiddag, over zou komen, om, als een oud Enkhuizer, dien dag van algemeene blijdschap, in zijne geboortestad te vieren. Men nam vervolgens met hartelijke Vaderlandsche handdrukken afscheid: en vader buisman kuste zijne vriendinnen en derzelver dochters met de tranen in de oogen.Hillegonda was bijna buiten staat om te spreken, toen zij de vriendinnetjes harer jeugd vertrekken zag, en schoon hellemans zeide, ‘dat zij dezelve op hunne annstaande bruilost zou wederzien,’ zij begreep toch te duidelijk, dat zij, te Amsterdam vreemd zijnde, lang werk zou hebben, eer zij daar weder zoovele lieve kennisjes had als te Enkhuizen.
| |
| |
Geesje van akswijk, die, staande het verl 1ijf van hillegonda in Vriesland, van eene dochter was bevallen, was natuurlijk, uit hoofde van haren man, niet bij dit afscheidsmaal tegenwoordig, maar zij had, door elsje vernomen hebbende, dat het vertrek van hare vriendin hillegonda, met derzelver Vader en Broeders, op den volgenden dag bepaald was, in stilte, buiten het weten van haren man, 's middags met haar kind de deur weten uit te komen, om nog een geheim bezoek aan hillegonda te geven. Bitter bedroefd was deze bij het vaarwel, daar zij, hoe bezwaarlijk het haar ook viel, om, van tijd tot tijd, bedektelijk hillegonda te zien, zulks echter nog nu en dan plaats had, -- en dat was nu geheel zeker afgesneden voor altijd. Hillegonda, die met hare zwakheid, ten aanzien van van akswijk, zulk een hartelijk medelijden had gehad, en, des onverminderd, hare opregte vriendin gebleven was, was wook bij hare scheiding zeer ontroerd, en stortte tranen bij den afscheidskus aan het kind, bedenkende welk een snood man zijn vader was. Alleen gaf het geesje nog eenigen troost, dat zij, door middel van briefwisseling, in staat zouden zijn, om hare vriendschap met hillegonda te onderhouden, waartoe de dagelijksche gemeenschap, die er tusschen haars vaders Kantoor te Amsterdam, en dat van haren broeder te Enkhuizen, plaats zou hebben, eene zeer geode gelegenheid geven zou.
| |
| |
Den volgenden dag, zoo als bepaald was, reeds vroegtijdig, ging vader buisman met hillegonda en zijne drie zonen, te Enkhuizen scheep, daar de wind zeer voordeelig was, en zij dus op eene gemakkelijke wijze te Amsterdam met hunne goederen zouden komen. Zij werden door jakob en zijne Vrouw, benevens elsje, die, als eene geborene Enkhuizensche, niet had kunnen besluiten, haren ouden meester te volgen, te scheep gebragt. Het laat zich gemakkelijk begrijpen, dat zich nu de aandoeningen van weêrszijde vernieuwden, en hillegonda barstte, schoon hellemans haar moed in het lijf zocht te spreken, in schreijen uit, toen de schipper de touwen losgooide; ja toen zij haar broeder, zuster en elsje het vaarwel wilde toeroepen, bleef de stem in hare keel steken. Vader buisman haalde, om zijne aandoeningen te bedekken, het hoofd maar spoedig binnen, en zij waren al eene heele poos onder zeil geweest, eer er en woord gesproken werd. Het was daarom gelukkig, dat Kapitein hellemans bij hen was, en deze gaf wel haast eene afwending, zeggende, nadat hij het hoofd eens buiten gestoken had: ‘Ik zou kunnen begrijpen, dat gij stil en droevig waart, hilletje! als gijzoowel van Enkhuizen met uwe familie met er woon gingt naar het eiland Urk of Schokland, die ik daar zoo even heb zien liggen; maar gij gaat immers naar het rijk en magtig Amsterdam. Het
| |
| |
is waar, ik, die er gewonnen en geboren ben, denk er misschien wat te bevooroordeeld over, maar toch de vele honderde, om niet te zeggen duizende vreemdelingen, die er alle jaren aankomen uit de verste gewesten van Europa, en zich daar nederzetten, als in het middelpunt van handel en welvaart, en daar niet als trekvogels komen, om na een kort verbrlijf weder die stad te verlaten, bewijzen, dat Amsterdam ook wel degelijk zijne aantrekkelijkheden heeft. Wat is het aangenaam te wonen in eene stad, die nu, binnen zoo weinige jaren, door de regering is uitgelegd geworden, en die, als wij eens Vrede met Spanje krigen, nog grooter en grooter worden zal.’
Vader buisman zeide: ‘Gij hebt er gelijk in: hellemans! en juist die grootheid van Amsterdam, en geschiktheid tot den handel, die van dag tot dag grooter wordt, is ook de reden, dat ik mijn Kantoor nog voor mijn' dood daar gevestigd hoop te zien: want dit verwacht ik zeker, dat de aanzienlijkheid van die stad strekken zal, om den Koophandel van de overage Noordhollandsche Steden, die, voor dat Amsterdam zoo groot was, zoo bloeide, na zich te trekken, en dat dezelve, om zoo te spreken, maar van het afval leven zullen. Mijne staatkundige verrekijker reikt zoo ver niet, dat ik op eene haarbreedte durf te bepalen, wat het nuttigst voor een land is, dat er maar eene
| |
| |
zeer groote of dat er verscheidene kleinere bloeijende Koopsteden bestaan; maar ik geloof toch, dat men het daarbij zou mogen vergelijken, dat een stad of dorp gelukkiger en voorspoediger is, als de inwoners van hetzelve door de bank meer uit den middelbaren stand, dan uit heel rijken en heel armen bestaan.... maar gij hebt gelijk, hellemans! dat gij aan het gesprek deze wending geest. Ons verhuizen is nu toch eene gedane zaak, en ik heb dit, na zeer rijp overleg, ten beste van mijne kinderen, ondernomen, die er meer dan ik de vruchten van zullen plukken. En als deze eerste schok over is, dan zal zich alles ook heel wel schikken. Wij komen er ook met den mooijen tijd: ging het zoowel naar den winter, dan was het een treuriger inklijk. Schoon ook mijn huis in Enkhuizen op geen' kwaden stand staat, dat te Amsterdam, even voorbij de Slijpsteenen, aan den Buitenkant, heeft toch een ander gezigt, en ik verzeker u, dat, als hilletje eens dat kijkje in zijne volle kracht regt kent, er niet langer waterlanders in de oogen komen zullen om Enkhuizen.’
Daar de wind eer wakkerde, dan stapte, duurde het maar weinige uren, of het schip naderde reeds Pampus. Hellemans, die hillegonda had uitgelokt, om met hem, toen zij Marken voorbij waren, boven op te gaan zitten, om zich te vermaken met de af en aan- | |
| |
varende schepen van zoo onderscheiden maaksel, en met de vast duidelijker en duidelijker wordende dorpen en steden aan den kant van Gelderland en het oostelijk gedeelte van Holland, kon niet nalaten haar de stad Naarden het dorp Muiderberg, Muiden, ja zelfs eene kleine schemering van het slot van Muiden aan te wijzen; en het was hierbij, dat het eerste vrolijke blikje het gelaat van hillegonda, na haar vertrek, uit de oogen schitterde, en de aangename herdenkingen aan de daar genotene genoegens ook de vooruitzigten van hare verhuizing naar Amsterdam met aangename verwen keurden.
Nu kregen zij weldra Amsterdam in het oog en hoorden van verre reeds de zware ankersmederijen, waar men bezig was, om de groote ankers voor de ontzaggelijke zeegevaarten te smeden. De af- en aanvarende schepen vermeerderden van oogenblik tot oogenblik, dat zij den Koopstad nader en nader kwamen, terwijl de heen en weder roeijende bootjes en sloepen eene zeer fraaije beweging in die waterschilderij veroorzaakten. Vader buisman en zijne zonen vermaakten zich zeer met het gezigt van drie Groenlaudsvaarders, die geheel gereed, om naar het Noorden te stevenen, in volle zeilen hun voorbij voeren. De Laag lag vol van allerhande soorten van grootere en kleinere zeeschepen, in drie rijen geschaard, en behalve de menigvuldige Prinsevlaggen, zag men die van alle Zee- | |
| |
mogendheden, met welke Holland in vrede en' vriendschap was, wapperen. Tusschen beide zeilde het neiuw Vriesche Staten - Jagt, rijkelijk verguld, hun schip voorbij, nadat het even van te voren, bij zijne afreis, de stad Amsterdam met schoten gegroet had. Alles werkte dus te zamen, om de nadering der stad, die buisman en den zijnen voortaan ten verblijf zou strekken een blij aanzien te geven, en die treurigheid, zoo niet geheel te verdrijven, althans aanmerkelijk te verminderen, welke hunne gemoederen bezwaard had.
Aangenamer dus, dan zij zelve verwacht hadden, klonk het welkom, welkom te Amsterdam, toen zij daar aan den steiger waren aangeschoten. Onmiddellijk wemelde het rondom hen van gedienstige en vlugge knapen, die hun geleide en hulp aanboden: maar buisman of de zijnen hadden het een noch ander noodig. Hij had den schipper en zijne knechts, met ander werkvolk aangenomen, en reeds de week te voren, door zijnen zoon cornelis doen bestellen, om hun de goederen uit het schip naar zijne nieuw te betrekken woning te doen overbrengen. Zij gingen dus nu maar leêgs lijfs naar de nieuwe woning. Vader buisman zond een' zijner zonen vooraf om, zoo noodig, de deur te openen, en hij ging met zijnen twee anderen. Hellemans en hillegonda volgden, en toen zij het huis, dat een zeer bevallig en net aan- | |
| |
zien had, genaderd waren, werden zij door cornelis verwelkomd, die hen in de zijdkamer geleidde, welke hillegonda, tot haar groot genoegen, en niet kleine verbazing, van het toen nieuwmodisch huisraad voorzien, en geheel in orde vond. Deze verrassing was haar regt aangenaam, en het duurde maar weinige oogenblikken, daar zij het middagmaal aan boord reeds lang gebruikt hadden, of hare nieuwe Amsterdamsche Dienstmaagd kwam met eenige versnaperingen. Alvorens evenwel had vader buisman zijne dochter welkom gekust in Amsterdam, en hij zette zich regt vergenoegd in den kring zijner kinderen neder. Hellemans verwij derde zich voor eene korte poos, onder voorwendsel, dat hij een nachtverblijf ging bestellen, maar inderdaad ging hij naar de woning van zijnen oom hooft, en kwam, zoo spoedig mogelijk, terug met zijne nich susanna bertelot, welke, met groote blijdschap het huis van buisman binnengetreden, met veel vriendelijkheid hillegonda welkom kuste, en met hare natuurlijke gulhartigheid, haar op de verpligtendste wijze hare vriendschap aanbood. ‘Morgen, zeide zij tegen vader buisman, morgen, Mijnheer! zullen mijn vader en moeder, indien zij u geen belet doen, bij u hunne opwachting komen maken. Ik ben blij, dat gij in het eerst van de week komt, want ware het later geweest, dan zouden zij al naar
| |
| |
Muiden vertrokken zijn.’ Vader buisman was zeer te vreden over deze oplettendheid, en betuigde, dat ween bezoek van hare ouders hem zeer vereeren zou, schoon hij er voor uit kwam, dat hij geloofde, dat haar vader niet veel aan hem hebben zou, daar hij een man was, die zijn geheel leven op het Kantoor, en wat daar aan vast is, had doorgebragt, en dat dat heel wat anders was, dan de geleerde arbeid, waarin haar vader zijn leven gesleten had. ‘ô, zeide susanna, dat zal wel, heel wel zich schikken. Mijn vader is, schoon geen koopman, toch een heel groot vriend van den koophandel, en praat, op zijn' tijd, zoo gaarne met koopluî als met geleerden.’ Nu begon zij, naar hare gewoonte, met hillegonda op eene boertende wijze te spreken, en kon niet nalaten nog eens van den vorigen zomer op te halen, hoe of zij toen zoo te Muiderberg, als op het Slot, haar in den weg geweest was; maar dat zij hoopte, dat zulks dit jaar het geval niet zijn zou, daar zij dan misschien al zoo na aan elkander zouden vermaagschapt wezen, dat haar bijzijn minder belemmering zou veroorzaken. Hillegonda liet zich dit zeggen, en beaamde dus door haar stilzwijgen daarvan de mogelijkheid.
Den volgenden dag verschenen de Drossaard hooft en zijne huisvrouw op den bestemden tijd ten huize van vader buisman. Met alle
| |
| |
statelijkheid en deftigen ernst legde de achtbare man zijne welmeenende pligtpleging bij vader buisman af. - Daarna, zich wendende tot hillegonda, voegde hij bij zijnen welkomstgroet: ‘Juffrouw hillegonda! wij hebben, met het streelendste genoegen, van onzen neef hellemans vernomen, dat het tusschen u en hem op eenen zoo gunstigen voet staat, als ik reeds verleden jaar, toen gij elkander voor het eerst op het Slot te Muiden ontmoette, wenschte, en zoo als ik dezen winter, toen gij door mij zekeren brief uit Italië, niet zonder aandoening, ontvingt, begon te hopen. Ik bid u, bekroon spoedig zijnen wensch, en dat God verder alle uwe en zijne redelijkeverlangens met zijnen zegen bekroone: dat deze kus van hartelijke genegenheid dan mijnen wensch bezegele, daar ik hoop, dat ik u eerlang als mijne lieve nicht in mijne familie ontvangen zal.’ - Hij breidde zijne heilbede verder ook uit over de zonen van vander buisman, hun wenschende, dat vader buisman nog volkomen in hun het oogmerk zou zien beantwoord, waarmede hij Enkhuizen verlaten en Amsterdam tot de plaats zijner woning verkozen had, de meerdere en meerdere uitbreiding van zijnen Koophandel, en dat eerlang het huis van de buismans onder de voornaamste handelhuizen van Amsterdam zou mogen geteld worden. De Gemalin van
| |
| |
den Drossaard beaâmde met weinige woorde de uitvoerige wenschen van haren Echtgenoot.
Nadat men nu meer gemeenzaam plaats genomen had, begonnen de min gedwongene gesprekken, en onder deze gaf vader buisman met zijne gewone gulhartigheid te verstaan, welke schikkingen hij gemaakt had omtrent de inwoning zijner dochter, althans vooreerst, al was het dat het huwelijk met dien spoed voortging, als Kapitein hellemans wenschte, en welken wensch hij zoo krachtig door zijnen oom en moei had hooren ondersteunen. Het eene gesprek lokte het andere uit, en daar zich hellemans mede in die gesprekken mengde, terwijl hij aan zijnen oom en moei de beste voorspraken vond, werd het ook zoo verre gebragt, dat vader buisman en hillegonda ernstig in beraad namen, om aan den wensch van hellemans, de bepaling van een' vasten dag tot sluiting van hun huwelijk, te voldoen. Men kwam althans zoo verre, dat en vader en dochter beloofden zich binnen vier dagen daar over stellig te zullen verklaren. ‘Dat is uitstekend, zeide de Drossaard, en het zal mij, en ik twijfel ook niet, mijner vrouw zeer aangenaam zijn, als wij die stellige bepaling, welke ik hoop en vertrouw, dat gunstig wezen zal, over-morgen aan mijn huis mogen hooren, waar ik
| |
| |
hoop, dat wij het genoegen zullen hebben, van de geheele familie buisman aan onzen vriendendisch te zien.’ Zonder eenigen omweg nam dit vader buisman met hillegonda en de overige leden der familie aan.
|
|