| |
| |
| |
Negentiende hoofdstuk.
Hellemans hield dan ook volkomen word, en, na slechts weinige uren geslapen te hebben, schreef hij een briefje, in zijn logement, aan vader buisman, hem verlof verzoekende, om hem nu over de bewuste zaak, aan het huis van bolstra, of op eene andere plaats, alleen, of met zijne dochter hillegonda, te mogen spreken. Buisman liet terugweten, dat hij des namiddags ten vijf uren den Heer hellemans aan het huis van den Heer bolstra verwachten zou. Hillegonda beneden gekomen zijnde, na langer dan hare vader geslapen te hebben, evenwel nog eer het jonge paar het bedde verlaten had, maakte hare vader haar de ontvangst van het briefje van Kapitein hellemans bekend. Hillegonda zweeg, en sloeg, terwijl eene hoogroode kleur haar gelaat bedekte, de oogen naar den grond en speelde met een der akertjes, die van haar' doek afhingen.
Nu vatte vader buisman op nieuw het woord: ‘Wilt gij dan, hilletje! dat ik hem maar
| |
| |
weten laat, dat hij verder geene moeite om u heeft te doen, daar gij besloten hebt, om uwen vader, in zijnen staat als weduwenaar, zoo spoedig niet te verlaten.
Hillegonda. Gij meent het niet, Vader! dat zie ik aan uw gezigt, en hoor het aan den toon, waarop gij het zegt. Neen! mijn vader! Ik bid u, dat gij hem hoop geeft, - dat gij hem nu toe zult staan, dat hij vrij aan ons huis kome, opdat wij elkander van naderbij zullen leeren kennen.
Vader buisman. Tegen heden namiddag ten vijf uren zal hellemans hier komen, en nu wilde ik maar van u, zonder verdere omwegen van kennismaking en diergelijke, weten, hoe gij over Kapitein hellemans denkt: dat is, om maar verstaanbaar Hollandsch te spreken, of gij van gedachten zijt, dat gij met hem in het huwelijk gelukkig zult zijn, en of gij hem boven alle andere mannen, die gij kent, lief hebt?
Hillegonda. Vader, vader! dat is nu ook op den man af gevraagd.
Vader buisman. Dat doet er niets toe, hilletje! of ik nu zoo wat aan de korst knabbel, of zoo wat kleine steegjes en straatjes omloop, het moet daar toch op neder komen, en hellemans heeft een bedrijf van dien aard, dat het hem juist niet schikt, om lang op den tuil gehouden te worden. Kort en goed! Hil- | |
| |
letje! sta mij maar aan dat akertje zoo niet te futselen, gij zult daaruit geen wijsheid halen. Zeg mij, hebt gij zin in hellemans, gevoelt gij wezenlijke liefde voor hem?
Hillegonda. (Met eene bevende stem.) Daar ik het dan nu zeggen moet. Ik heb groote.... zeer groote genegenheid voor hem, en ik hoop, dat gij ook gunstig over hem denkt, daar ik, hoe lief ik.... hoe lief ik hem ook heb, niet zou kunnen besluiten, om iemand tot mijn' man te nemen, tegen wien mijn vader iets wezenlijks had.
Vader buisman. Dat heb ik dan in waarheid niet tegen hellemans, en nu gij regt door zee gaat, en er zoo vlak vooruit gekomen zijt, als ik van mijne dochter verwachtte, zal ik u ook maar zeggen, hoe het bij mij is. Ik vind dan Kapitein hellemans een kaerel als een paerel. En ik kan mij klaar begrijpen, dat een meisje, hetwelk een paar goede oogen in het hoofd heeft, en digter aan de twintig dan aan de vijftig is, zin in hem kan krijgen. Het is waar, hij is een Zeeman, en dat bedrijf heeft vele onaangename kanten, althans voor eene jonge vrouw, die, zoovele tijden alleen moet doorbrengen, en dus voor alles, wat er in haar mans afzijn voorkomt, moet opdraaijen... maar alle bedrijven.... ik zie reeds aan uw mondje, wat het zeggen wil... hebben hunne zwarigheden; hellemans is, althans naar
| |
| |
alle berigten, die ik omtrent hem heb ingewonnen, en dat doet bij mij de deur toe, een hupsch en braaf man, en die ook in staat is, om, zoo door het inkomen aan zijn' post verbonden, als het geen hij van zijne ouders geërfd heeft, u in den staat van eene fatsoenlijke vrouw te onderhouden.
Hillegonda (haren vader omhelzende, terwijl van blijdschap hare oogen door de tranen schemerden) Zoodat, mijn lieve vader! gij hebt niets tegen... niets tegen... hellemans... o ik had gedurig gevreesd... Gij weet niet, wat ik dezen winter geleden heb... en ik durfde niet klagen...
Vader buisman. Denkt gij, hilletje! dat ik het niet gemerkt heb... maar ik wilde zien, of gij u standvastig hieldt, dan of het maar, zoo als dat wel eens meer bij jonge meisjes is, eene voorbijgaande vlaag van verliefdheid was. - Ik wilde ook gaarne weten, hoe of zich Kapitein hellemans houden zou, want de zeelucht kan er in vijf of zes maanden zooveel uitwaaijen, maar ik heb gezien, dat het u beide ernst, hartelijk ernst is... en daarom zou ik denken, dat ik als een onmenschelijk vader handelen zou, indien ik nu, uit grilligheid en opvatting, eene spaak in het wiel stak. Ik zou u gaarne nog vele jaren wel bij mij gehouden hebben, maar dat was ook het geval van uw moeders vader, toen ik om hare hand vroeg. En als die haar niet
| |
| |
had laten glippen, dan zou ik zoovele jaren haar niet tot eene aangename en deugdzame vrouw gehad hebben. Neen! hilletje! alle wezen moeten wezen. - Nu zult gij ook geene zwarigheid maken, gelijk laatst te Enkhuizen, om, als hellemans zijn aanzoek komt vernieuwen, er bij tegenwoordig te zijn. Gij ziet nu, dat ik niet voor heb, hem hard te vallen.
Hillegonda, in haar hart verheugd, kende nu geen ander verdriet, dan dat er niet een vriendinnetje was, aan welke zij hare vreugd kon mededeelen. De jonge man en vrouw waren nu intusschen ook voor den dag gekomen, en de gasten van den vorigen avond vloeiden, nadat men gegeten had, al zachtjes aan toe, om naar den welstand van het jonge paar te vernemen, maar wie er kwam of niet, Kapitein hellemans verscheen niet: hillegonda werd niet weinig geplaagd, en een onbestorven weeuwtje genoemd. Hellemans had het niet willen wagen, om voor den bestemden. tijd te komen, en naauwelijks had het vijf geslagen, of vader buisman werd uitgeroepen, en met hellemans in een ander vertrek gegaan zijnde, en hillegonda bij zich hebbende doen komen, verklaarde hellemans, dat daar nu de proeftijd van zes maanden om was, hij de vrijheid weder nam, om zijn gedaan verzoek te herhalen, vader buisman biddende, dat deze
| |
| |
zoo hij hem niet een' ongelukkig man wilde maken, daarin zou toestemmen. Vader buisman zeide nu, op eenen vrolijken trant: ‘Ik wist volkomen Mijnheer hellemans! wat uw boodschap zijn zou, en heb daarom met mijne dochter hilletje! die toch de hoofdpersoon is in dezen, gesproken... Ik heb haar gezegd, hoe ik over u en over de geheele zaak dacht, en heb haar de geheele zaak in handen gegeven. Ik laat het aan hare beslissing over. Kunt gij haar bewegen, om uwe vrouw te worden: ik heb er niets tegen, dat gij mijn schoon zooon wordt’ - en dat gezegd hebbende, greep hij de kruk van de deur, en zeide in het heengaan: ‘Gij zult mij nu niet kwalijk nemen, dat ik weêr naar het gezelschap ga... ik was juist bezig, om met vader bolstra over eenige schikkingen omtrent het pas gehuwde paar te spreken.’
Hillegonda en hellemans stonden nu elkander een oogenblik zwijgende aan te zien, wetende de laatste naauwelijks, of hij zijne ooren gelooven mogt, tot dat hillegonda hem verhaalde, wat er kort geleden tusschen haar en haar' vader gesproken was, evenwel met weglating van hetgeen zij zelve gezegd had. Hellemans was opgetogen van blijdschap, en het viel hem niet moeijelijk, om bij hilletje eene toestemming te verwerven, die zij hem zoolang in haar hart reeds gegeven had. Boven alle
| |
| |
ijdele vizevazen van preutsche meisjes verre verheven, aarzelde zij niet, om nu den vriend harer ziel, met alle gulhartigheid, de onbepaalde toestemming van haren vader te kennen te geven, waarop een tooneel van verliefde verrukking volgde, waarin hellemans meer door kussen en tranen, dan door woorden verzekerd werd, dat hij de gelukkige man was der keuze van hillegonda. Gaarne hadden zij beide gewenscht, den eersten avond, waarin zij, zonder wederhouding, elkander de teedere gevoelens van hunne harten en de gewaarwordingen der liefde mogten openbaren, alleen te mogen doorbrengen, maar, hoelang zij het ook rekten, eindelijk, eindelijk moesten zij naar het gezelschap terug. ‘Waarlijk zeide hillegonda voor den spiegel hare kleederen en kapsel in orde schikkende, die bij de omhelzingen gele den hadden, ik durf bijna niet met u bij de bruiloftsgasten komen; wat zullen zij zeggen, wat zullen zij denken! -’ ‘En hernam hellemans, als zij nu allen dachten, als zij nu allen zeiden, wat het geval was, wat zou het dan nog zijn, dan wisten zij immers maar, dat er twee jonge menschen gelukkig waren.’ ‘Het is zoo, het is zoo, zeide hillegonda, en greep zijne hand, die hij haar toestak; laten zij zeggen, laten zij denken, wat zij willen - wij zijn gelukkig. Kom, mijn lieve robbert! laten wij gaan.’
| |
| |
Hun lang wegblijven had natuurlijk opzien gebaard: vader buisman had aan zijne schoondochter in stilte daarvan de o rzaak verhaald, en dezen weder aan haren jongen man. Toen nu hellemans en hillegonda binnenkwamen, was er onder de jongeluî een algemeen gejuich en plagerijen van allerleijen aard had ten nu plaats, waaruit zij zich zeer gebrekkelijk wisten te redden. Vader buisman, die met de verlegenheid van hillegonda medelij den kreeg, vroeg aan vader bolstra: ‘of het hem vrij stond eene afzonderlijken dronk in te stellen,’ Gereedelijk werd dit toegestaan, en nadat hij slechts voor eenige oogenblikken stilte verzocht had, zeide hij: ‘Ik stel de gezondheid in van het paar, dat jakob en fokje het eerst in de huwelijksfuik denkt te volgen....’ ‘Ik dank u, vader buisman, zeide Kapitein hellemans, hillegonda omhelzende en kussende. Ik dank u voor de gezondheid van uwe dochter hilletje en mij.’
Nu rees er een nieuwe algemeene kreet van vreugde, en het geplaag veranderde in hartelijke gelukwenschingen, waarmede het jonge paar van alle kanten overstroomd werd. Vader buisman zette zijn' gelukwensch zoo wel bij hellemans als hillegonda eene bijzondere kracht bij, die in het midden van het gejuich hun het gewigt van den stap, dien zij gedaan had, op het hart drukte.
| |
| |
‘En wanneer, zeide moeder bolstra, bij eene kleine tusschenpoos van stilte, en wanneer zal het huwelijk met de jongeluî aangaan?’ - ‘Ho! ho! zeide vader buisman, dat is nog wat anders, moeder bolstra, Kapitein hellemans is zoo even versch uit zee aangekomen; als wij eens weêr te Enkhuizen zijn, of liever als hilletje te Amsterdam mijne nieuwe huishouding heeft in orde en aan den gang gebragt, dan zullen wij daar wel eens op ons gemak bij de veenzon over praten. Is het niet waar, Kapitein? Keulen en Aken zijn niet op één' dag gebouwd.’
Schoon hellemans liefst wilde gelooven, dat vader buisman alles niet in zijne volle uitgebreidheid meende, duchtte hij, dat er toch meer ernst onderliep, dan hem aangenaam was. Hij kon zelfs niet nalaten, dit aan hillegonda te kennen te geven, die met eenen vriendelijken grimlach het wolkje van verdriet, dat zijn helder voorhoofd benevelde, verdreef, hem influisterende: ‘Hellemans! wij zijn immers nu te gelukkig, dan dat gij een oogenblik donker zoudt zien.’
Vader buisman bragt met de jong gehuwden nog eenige dagen in Vriesland door, terwijl reeds zijne andere zoons naar Enkhuizen terug waren gekeerd. Deze dagen werden besteed in het bezoeken van de naburige streken. Hellemans en hillegonda deelden nu zeer in
| |
| |
deze genoegens, en woonden die partijen met eene opgeruimde vrolijkheid bij, welke zij, nadat zij elkander hadden leeren kennen, verloren hadden. Hellemans had zich, half ernstig, half boertende, laten ontvallen, dat er in geheel Vriesland zooveel boomen niet waren, als in den Alkmaarder Hout alleen. - Van het tegendeel moest hij krachtdadig overtuigd worden, en nu werd er, als een slot van alle rijpartijen, die men ter gelegenheid dezer bruiloft had gehouden, eene naar den Woudkant bepaald, waartoe zich ieder gereedelijk vinden liet, behalve vader buisman, welke meer en meer naar Enkhuizen en naar zijn kantoor verlangende, dezen dag besteedde, om met den ouden bolstra nog eenige onafgedane zaken in orde te brengen, terwijl hij, om nu ook verzekerd te zijn, dat de volgende dag die van zijn vertrek zijn zou, een vaartuig huurde, dat alsdan, weêr en wind dienende, hen van Workum zou over zetten naar de Hollandsche kust, daar 't schip met de goederen van fokje reeds vertrokken was.
Uitstekend vermaakten zich inmiddels het jeugdig gezelschap, dat al vroegtijdig de stad Leeuwarden verlaten had. Fedde was de voerman van het rijtuig, waarop hellemans met hillegonda en anderen gezeten was. Al meer en meer zuidwaarts oprijdende, hielden zij eerst voor goed op in het vlek Heereveen, waar men toen bezig was met het bouwen van een Nieuwe
| |
| |
kerk der Hervormden. Fedde onderrigtte Kapitein hellemans, hoe dat van jaar tot jaar in schoonheid toenemende dorp zijne opkomst alleen te danken had aan de turfgraverij, daar omtrent het midden der vorige eeuw begonnen. ‘In den aanvang ging deze onderneming, zeide hij, van veel moeite vergezeld, maar wij Vriezen laten, zoo min als de Hollanders, en misschien nog minder, als wij zoo iets in het hoofd gezet hebben, dat onvoltooid steken. Als het hier zoo voortgaat, dan zal dit een der fraaiste vlekken in ons land worden, - en wie weet, of het niet nog eens de Vriesche Haag geheeten wordt?’ - Nadat hier de paarden wat uitgeblazen hadden, en men een ontbijt genomen had, maakte fedde voortgang, om spoedig het dorp Oudeschoot te bereiken. ‘Nu, Mijnheer de Hollander, zeide fedde, zich naar Kapitein hellemans omdraaijende, nu Mijnheer hellemans! ziet gij nu wel, dat er in Vriesland toch meer boomen zijn, dan in den Alkmaarder Hout.... maar wij zullen nog wat voortrijden, dan zult gij nog wel beter en beter overtuigd worden... Ziet daar ten noordoosten van dat dorp, dat de Oudeschoot heet, daar staat een heel bosch in de verte, daar moeten wij wezen, dat is de Lustplaats van het huis van Oranje, het Oranjewoud geheten. Ik heb kennis aan den Kastelein, die er op woont....’ en nu leî hij weder de zweep over
| |
| |
de paarden, en, schoon hij een bekwaam rijder was, kon hillegonda niet voor hellemans verbergen, dat zij niet zonder schroom op het rijtuig zat, ja somtijds kneep zij uit angst hellemans in den arm, die haar gerust stelde, daar hij duidelijk zag, dat bolstra zeer bedreven in het rijden, en het rijtuig in de volkomenste orde was.
Uitmuntend gelegen was het genoemde Landhuis, schoon slechts uit twee vleugels bestaande, daar het ligchaam van het gebouw nooit was voltrokken geworden. Alles vertoonde zich nu uitstekend schoon, daar de lente de bladeren van het meeste geboomte reeds ontwikkeld had, en de vruchtboomen in vollen bloei stonden. Hellemans, in de breede lanen wandelende, deed onder den vroegtijdigen maaltijd, in het midden van zoovele Vriezen en Vriezinnen, opregte schuldbekentenis, en wilde zich gaarne de boete getroosten, die men hem wilde opleggen voor dezen hoon, Vriesland aangedan. De een wilde, dat hij voorts den geheelen dag aan hillegonda geen' kus geven zou; een andat zij op een ander rijtuig dan hij zou rijden... maar men zag wel, dat deze straf de onschuldige hillegonda tevens treffen zou... ‘Kom, kom, zeide hellemans, ik wil veel beter boete doen. Als ons huwelijk nog dit jaar geklonken wordt, zoo als ik hoop, dan noodig ik u allen, die hier zijn, op een partijtje
| |
| |
te Muiderberg, dan hoop ik de Vriesche Juffrouwen en Heeren daar te toonen, dat het met een goed gezelschap in Holland ook wel te houden is.’ Als wij het maar weten, zeiden de Vriesche meisjes, als wij het maar weten, wanneer dat gebeurt, dan zullen wij wel maken, dat wij er zijn; gij behoeft ons niet tweemaal te noodigen. Wij zien zoo niet tegen de zee op als de Hollandsche meisjes. Eene plaisierpartij in Holland is ons wel een zeetogtje waardig.’- Nu raakte men, nadat de landlijke maaltijd was afgeloopen, in de tuinen aan het wandelen, en, nadat zij de schoone oranjerij bezigtigd hadden, waar in de uitmuntend schoone oranjeboomen uit de ontsloten bloemkelken hunne wellustige geuren verspreiden, sloegen hellemans met hillegonda, wier borst met een tuiltje dier liefelijk riekende bloemen praalde, het niet ver van daar gelegen Doolhof in, en zij onttrokken zich daardoor aan het oog van het gezelschap. Weinig acht gaven zij op de slingeringen der lanen, en werden ook weldra in hunnen voortgang gestuit, daar zij, verdoold geraakt, vast liepen. Gelukkig was daar eene bank geplaatst, en van lieverlede, zetten zich daar hellemans en hillegonda neder.
Behalve het gewoon onderhoud van gelieven, dat, hoe streelende voor hun zelve, door geen oververtellen, noch minder door de pen, aan anderen kan worden medegedeeld, zonder ver- | |
| |
veling, zonder walging te verwekken, sprak hellemans over hun huwelijk, dat hij zoo gaarne in den loop van dat jaar, en wel in den zomer zou voltrokken zien. Hij had reeds meer van verre die snaar geroerd, maar hillegonda had altijd pogingen aangewend, om daarop een beslissend antwoord te ontduiken. - Eenigzins vermoeid door het vroegtijdig opzijn, lag zij vol teederheid met het hoofd op de borst van hellemans gebogen, toen deze het gunstig oogenblik daar rekende, om met haar over het voltrekken van dien band weder te spreken. Hare oogen spiegelden zich in de zijne, en hij hield beide hare handen in de zijne gesloten, terwijl de geurige reuk van den oranjebloesem zich met beider adem vermengde, en nu en dan een nachtegaal eenen aangenamen toon sloeg. Alles ademde liefde en wellust. Hellemans bad hillegonda met al de teederheid der welmeenendste liefde - en zachtkens fluisterde zij met eenen brandenden kus op zijne lippen: -‘Bid! bid niet meer, robbert! bid niet meer.... Indien het vader toestemt, dan zal ik aan uwen wensch voldoen - en ons lot zal onherroepelijk vereenigd zijn.’
Nu sloot hellemans haar in zijne armen, en lang duurde het, eer zij uit de bedwelmende verrukking ontwaakten.... door het schaterend gelach van eenige meisjes en jongelingen uit het gezelschap, die het jonge paar
| |
| |
missende, eindelijk ook het Doolhof waren ingeslagen, en na daar eene vrij lange poos rond te zwerven, eindelijk hetzelve door eene andere laan begluurde, daar nog het loof zoo geheel volgroeid niet was, of hetzelve liet zeer gemakkelijk loergaten toe, om gelieven te bespieden. Eensprongs rezen nu hellemans en hillegonda op, en het scheen, dat zij zich schaamden, omdat zij betrapt werden, in eene omhelzing, waarin echter de Engelen, zoo zij op aarde gedaald waren, niets laakbaars, niets schuldigs zouden gevonden hebben, of zij moesten eischen, dat de menschelijke natuur de aandoeningen verzaakte, welke de eeuwige wijsheid dezelve zoo weldadig, en met de beste bedoelingen had ingeplant.
Nu vertrok weldra het gezelschap uit het Oranje-woud, en met groote snelheid reden zij, daar, nog op een' goeden afstand van Leeuwarden, de avond reeds begon te vallen, naar het huis van vader bolstra, waar een lustige afscheids avondmaaltijd met het geheel gezelschap, tot afscheid der dochter gehouden werd. -
Den volgenden morgen vertrok men echter bij tijds naar Workum, waar het schip, dat jakob buisman met zijne jonge vrouw, en het overige gezelschap naar de Hollandsche kust over brengen zou, gereed lag. Vader bolstra en zijne huisvrouw zouden, benevens fedde,
| |
| |
dochter en zuster vergezellen, en dit temperde eenigermate de aandoeningen, die het hart van fokje, bij het verlaten van de ouderlijke woning, vervulden. Schoon het weder goed was, was de wind volkomen tegen, en daar moeder bolstra in lang niet op zee geweest was, en er altijd eenigen hinder van gehad had, als er wat sterk gezeild werd, besloot men, daar de streek van den wind zoodanig was, dat men spoediger de Haven van Medenblik in kon loopen, om dezelve maar aan te doen, en daar aan wal te stappen. De schipper zou dan de goederen, die hij aan boord had voor buisman en zijne familie, wel naar Enkhuizen brengen. Even na den middag zette men dus voet aan wal binnen Medenblik. Men nam nu als in het voorbijgaan die stad, welke buisman en hellemans zeer wel bekend was, op, en deed de aandacht van het gezelschap eenige oogenblikken bij het Slot of het Kasteel vertoeven, wiens ouderdom men wel tot de zevende Eeuw zou willen doen opklimmen, doch dat waarschijnlijker door floris den V., in het laatst der elfde Eeuw, gebouwd is. - Men liet ook het oog gaan over de vier havens, welke in die stad gevonden worden, waarvan de Eilands en Westerhaven meer dan drie honderd Schepen zouden kunnen bergen. Na zich een weinig van de vermoeijenis op zee hersteld, en eenige ververschingen in eene herberg gebruikt te hebben,
| |
| |
stelde vader buisman voor, om, wilde en voor den avond te huis zijn, hetwelk hij de voorkeus gaf, omdat bij donkere maan, de zeedijk niet gevallig te rijden was, met twee rijtuigen naar Enkhuizen te vertrekken. Dit werd algemeen goedgekeurd, en onder weg vonden vooral de vrouwen, dat vader buisman groot gelijk had, om liever den zeedijk, buiten noodzaklijkeheid, niet bij den avond te rijden: daar ook de Zuiderzee, bij het hand over hand toenemen van den wind, thans eene vrij onstuimige vertooning maakte. Men kwam dus voor den schemeravond te Enkhuizen binnen en stapte af aan het huis van vader buisman, de toekomende woning van zijnen zoon jakob, en schoondochter fokje. En hellemans, daar hem de tafel van vader buisman werd aangeboden, nam voorts zijn verblijf in den Oost-Indischen Toren. -
Nadat eenige dagen verloopen waren, en de ouders van fokje weder na Vriesland vertrokken, gaven hellemans en hillegonda aan vader buisman te kennen, dat zoo het zijne goedkeuring wegdroeg, zij gaarne hun huwelijk nog dezen zomer zouden voltrokken zien. Deze had nog al wat tegenbedenkingen, en nam de zaak op zijn beraad, daar hij gaarne eerst naar Amsterdam verhuisd zou zijn; maar de overweging, zoo van de hevigheid der liefde van het jeugdig paar, als de onze- | |
| |
kerheid van het vertoeven van hellemans aan wal, deden hem besluiten, om haar verzoek in te willigen. Ten gelijken tijde echter gaf hij haar in bedenking, of het niet best zoude zijn, dat hij zijn ontwerp, om te Amsterdam te gaan wonen, verhaastte. Hij was er wel nooit voor geweest, dat jonge en oude lieden in één huis woonden, en hij was er nog in het algemeen tegen, maar, daar hij nu toch binnen kort naar Amsterdam zich met er woon begaf zou hij het niet ongeraden achten, dat althans vooreerst hellemans en hillegonda hunnen intrek bij hem namen. Het was toch waarschijnlijk, dat hellemans, zoo hij al dezen zomer van een' togt kon verschoond worden, zeer spoedig weder naar zee zou moeten, en hoe treurig zou dan hillegonda alleen zitten. Beiden zouden ook hem, dien het in het eerst mede vreemd zou zijn in Amsterdam, een aangenaam gezelschap wezen: want de zonen, die met hem naar Amsterdam vertrokken, zouden daar al spoedig elk huns weegs gaan.
Hellemans en hillegonda beide vonden dezen voorslag niet alleen redelijk, en aannemelijk, maar dat dezelve vele aangename zijden had: hillegonda zoo uit hoosde van de natuurlijke betrekkingen van dochter, als dewijl zij haar' vader kende, voor een' man, die, schoon in de jaren vrij wat gevorderd, den ernst van den ouderdom door eene, jeugdige vrolijkheid van
| |
| |
aard temperde, en althans niets had van dat naauwnemende en gezette, den meeste lieden op zijne jaren eigen. Hellemans, schoon hij zulks niet aan zijne hillegonda te kennen gaf, hield voor eene zeer annemelijke zijde, dat eene vrouw van hare jeugd en schoonheid, wanneer hij vooreerst langer of korter, somtijds verscheiden maanden achter elkander, op zee moest zijn, dan bij eenen vader inwoonde, welke een groote hinderpaal zijn zoude voor zoodanige indringende knapen, die er geene zwarigheid in vinden zouden gebruik te maken van de noodzakelijke afwezigheid van eenen echtgenoot, om, zoo al niet ten koste der deugd, althans van den goeden naam eener jeugdige en schoone vrouwe, haar door hun gezelschap voor dat afzijn schadeloos te stellen.
Hillegonda gaf ook aan hare vriendin tesselschade door een' brief kennis, van den stand der zaken, tusschen haar en hellemans, die denzelven met een' vrolijken en vriendelijken beantwoordde, vergezeld van eene uitnoodiging, om, zoo mogelijk, ten minste, eer zij naar Amsterdam vertrok, beide, al was het maar een of twee dagen, op Belvedere door te brengen. Hellemans bleef ook niet in gebreke, om aan zijn' oom den Drossaard hooft, in eenen breedvoerigen brief, zijne te huiskomst te berigten, en tevens het ongemeen geluk mede te deelen, dat hij binnen kort de hand van hillegonda
| |
| |
als echtgenoot ontvangen zou. De hartelijke vreugde van hooft en die zijner vrouwe deden over een en ander hem met groote vaardigheid eenen brief van gelukwensching schrijven, er op aandringende, dat zij, staande de ondertrouw, een uitstapje naar diezelfde plaatse zouden doen, waar zij de liefde gescheept hadden, of liever, dat die zelfde plaats de plaats zijn moest, waar hunne Echtknoop gelegd werd.
Hillegonda gaf ook, kort na hare tehuiskomst, een bezoek aan hare vriendin geesje, staande dien tijd van een dochtertje bevallen, zich met tranen verheugende, over het gelukkiger vooruitzigt harer vriendin, daar zij dagelijks meer en meer door den boozen van akswijk verwaarloosd, met eene bittere droefheid van ziele, hare hand drukkende, zeide: ‘Wees gelukkiger dan ik, mijne lieve hilletje! en dat te mogen vernemen, zal mij een troost in mijn ongeluk zijn.’
Einde van het Tweede Deel.
|
|