| |
| |
| |
Zeventiende hoofdstuk.
Geesje was nu sedert eenige weken gehuwd, en van tijd tot tijd, deden zich reeds de blijken zien, hoe noodzakelijk die ongelukkige vereeniging was. Hillegonda was en bleef genoegzaam hare eenige toeverlaat en troost, en daarom bedroefde het haar zoo zeer, dat deze eerlang haar woonplaats te Enkhuizen, met die te Amsterdam zou verwisselen. Reeds had vader buisman eene nette woning digt bij de Slijpsteenen aan den Buitenkant gekocht, en de dag van het huwelijk van haren broeder jakob, die het vaderlijk huis betrekken zou, was bepaald. 't Was ook vastgesteld, dat, als buisman en zijne dochter de jong getrouwde lieden uit Leeuwarden naar Enkhuizen gebragt zouden hebben, zij niet langer daar met er woon vertoeven zouden, dan noodig was, om de huishouding op te breken, en onder hun toezigt de meubelen naar Amsterdam te doen inschepen.
Gaarne zou zich hillegonda ontslagen hebben van het bijwonen van de bruiloft van
| |
| |
haren broeder, daar zij bij dezelve vele zeer levendige herinneringen zou hebben, en vergelijkingen maken, die haar in het afwezen van hellemans, van wien zij nu in maanden niets gehoord had, het genoegen aanmerkelijk zouden verbitteren. - Maar vader buisman was er zeer op gezet, dat zij dit feest zou bijwonen; en een brief van hare aanstaande zuster, in de vriendelijkste bewoordingen opgesteld, besliste hare reis. Toen zij dit aan hare vriendin geesje te kennen gaf, begon deze bitter te schreijen, en hillegonda, haar naar de reden gevraagd hebbende, gaf zij te kennen, dat haar man haar volstrekt gedwongen had, om het kind, van het welk zij zwanger was, niet in het Katholijk geloof op te voeden, maar bij de Gereformeerden; en dat zij dus buiten staat zou zijn, om het kind ten doop te houden; dat zij gehoopt had, dat dit door hare vriendin hilletje geschieden zou, maar dat zij nu duchtte, dat dit juist zou invallen, in dien tusschentijd, dat hare vriendin zich in Vriesland zou bevinden. Zij begreep intusschen klaar, dat hillegonda hare reis daarom niet kon uitstellen, en deze beloofde haar, dat zij, zoo zij zich ter dezer gelegenheid te Enkhuizen mogt bevinden, zich daaraan niet zou onttrekken. Deze zoo minzame belofte van hillegonda, en de hoop van de huisvrouw van van akswijk, dat hare bevalling tot de terugkomst van hil- | |
| |
legonda dralen zou, bedaarde eenigermate hare treurigheid, en veroorzaakte, toen hillegonda afscheid nam, daags voor haar vertrek naar Vriesland, dat dit zonder te groote ontroering geschiedde. Hillegonda intusschen beklaagde haar van heeler harte, zoo dikwijls zij haar bezocht, daar van akswijk zijne vrouw, niet tegenstaande hare verre gevorderde zwangerheid, door allerhande plagerijen, dikwijls nabij aan mishandeling grenzende, het leven bitter maakte. Daar hij genoegzaam gedwongen haar gehuwd had, ontzag hij geenszins zich in zijne vorige buitensporigheden te blijven botvieren: in hare tegenwoordigheid, zelfs meisjes van eenen verdachten naam en gedrag boven haar verheffende, al stonden zij in alle opzigten verre beneden geesje. Gedurig liet hij doorstralen, dat zij de vrouw zijner keuze niet was. Zeldzaam of nooit verscheen hij met haar in het openbaar. Hare godsdienstige gevoelens verguisde hij, en niet, omdat hij eenigzins op had met den gereformeerden eerdienst, maar, om openlijk zijne verachting voor den godsdienst zijner vrouw te toonen, had hij haar gedwongen, om het toekomend kind bij de gereformeerden te zullen laten doopen. Hij duldde naauwelijks, dat zij met eenige der weinige vriendinnetjes omging, die haar niet verstooten hadden. Op hillegonda buisman was hij in het bijzonder fel gebeten, uit hoofde van alles, wat tusschen hen had
| |
| |
plaats gehad, en dat het was uitgekomen, dat zij eigenlijk de oorzaak was, dat hij (zoo als hij zich uitdrukte) het vervloekte huwelijksblok aan het been had. - Hillegonda durfde dus, om den wil van geesje, niet dan ter sluik bij haar komen, als, zij zeker wist, dat van akswijk niet te huis was; en maar zelden waagde het geesje, om haar te komen bezoeken.
Het was nu midden in April. En schoon de winter hevig en lang geweest was, het hadt in eens afgewinterd. Met de helft van Maart had men reeds een aantal zwoele zomersche dagen, die den grond der tuinen met voorjaars bloemen bezaaiden, en vroegtijdig het groen te voorschijn lokten, zoodat alles reeds een groen aanzien had, en op de cingels de boomen reeds hun lentekleed aan hadden. Vader buisman had zoo voor den aanstaanden Bruidegom jakob, als twee zijner zoonen en hillegonda, de kajuit gehuurd, in een vrij groot Beurtschip, om naar, de Vriesche Kust en wel naar Harlingen over te steken, om tevens dat schip te gebruiken, bij het terugvaren, tot berging van die goederen en meubelen, welke de aanstaande bruid van hare grootmoeder, van moeders zijde, geërfd had, en die zij na de voltrekking van het huwelijk mede naar Enkhuizen wilde nemen. Zij gingen reeds vroegtijdig scheep. Daar het niet hevig woei, schoon de wind niet gunstig was, bleef hillegonda op het dek zitten met
| |
| |
hare broeders, en het duurde maar zeer korten tijd, of zij kregen Staveren duidelijk in het oog en een weinig noordelijker, het toen nog bloeijende Hindelopen. Omtrent Staveren, dat toen reeds door de verzanding van de haven afnam, verhaalde de schipper het volksvertellingje van de Rijke Weduw, die eene lading beste tarwe uit Dantzig gekregen hebbende in een schip, dat door haar met uitdrukkelijk bevel was uitgezonden, om eene vracht van de beste waren mede te brengen, die daar te lande vielen, dezelve, uit moedwillige dartelheid, in zee liet werpen; en welke daad, als strekkende tot eene straffe des Hemels over geheel Staveren, den grond tot de verdrooging van die haven zou gelegd hebben. ‘Ja! ja! als wij wat nader bij kwamen, zeide hij, zou ik u nog het stroo wijzen, dat er groeit, en ik verbeur mijn hoofd, als niet alle de halmen zonder graan zijn.’ Vader buisman, schoon een verlicht en geheel niet bijgeloovig man, liet den schipper uitpraten, en sprak hem niet tegen, omdat dit bijgeloof misschien bij den eenvoudigen verhaler strekken kon, om hem van alle baldadige verspillingen terug te houden, en hij geen kans zag, om hem van zijne bijzondere gevoelens, over de straffe van geheele plaatsen, om het wanbedrijf van enkele personen, terug te brengen. Ook wist hij waarschijnlijk niet, dat die zogenaamde koornairen niet anders zijn, dan de gewone helmplant, die alomme in onze
| |
| |
zeeduinen opschiet. Zij hielden zooveel mogelijk de Vriesche Kust, en somtijds kwamem zij zoo nabij, dat zij de weinige boomen, hier en elders geplant, konden onderscheiden. Hier viel hillegonda in het oog, hoe, daar alles aan de Hollandsche Kust, die zij weinige uren verlaten hadden, reeds groen was; de Vriesche Kust, nog een dor aanzien had. Haar' vader naar de oorzaak hiervan gevraagd hebbende, beduidde deze haar, hoe dit grootdeels aan de weinig noordelijker ligging van Vriesland, in vergelijking met Holland, was toe te schrijven, en hoe dit zigtbaar toenam, zelfs naarmate zij noordelijker kwamen. ‘Dan zal het, zeide hillegonda grimlagchende, wel moeijelijk vallen, om aan een handje vol groen en bloemen voor de bruilofts - tafel te komen, broêr jakob!’ - ‘o, zeide pieter, als het hart van de bruid en bruidegom maar groen zijn, wat komt het dan op bloemen en op groente ann.’ - Nadat zij met elkander in de kajuit het middagmaal gehouden hadden, en onderwijl de wind wat ruimer geworden was, zagen zij weder op het dek gekomen, op geen' grooten afstand de haven van Harlingen; en de schipper verklaarde, dat, wind en weêr hetzelfde blijvende, hij dacht, dat men in een groot uur het ver brengen zou. - Jakob ging nu op de voorplecht staan, als of deze kleine afstand hem nader bragt aan Vriesland, waar zich het dierbaar voorwerp zijner
| |
| |
liefde bevond, en of hij daardoor vroeger, dan zij, die zich in en bij de kajuit bevonden, aan wal zou zijn. De schipper had het zeer wel geraden, reeds voor half vier uur na den middag, waren zij binnen de twee zware paalhoofden en het eerste voorwerp, dat jakob, die aanhoudend bij den voorsteven was blijven staan, zag, was niemand anders dan fokje bolstra met haren vader hidde en broeder fedde. ‘Welkom, welkom!’ riep fokje haren jakob toe, die vader, broeders en zuster wenkte, om mede voor op de plecht te komen, er niet op lettende, hoe hij reeds daar den knecht in den weg stond, die met het bergen der zeilen bezig was. Ja, zoodanig werd hij door de drift, om zijne aanstaande bruid te omhelzen, gedreven, dat hij, eer nog het schip volkomen stil lag, een' sprong deed, waardoor hij op den trap kwam, langs welken hij naar boven klauterde, om zooveel te spoediger bij zijn fokje op het hoofd te zijn. De sprong was zoo wijd en gewaagd, dat het luttel verschilde, of hij was tusschen het schip en het hoofd in de haven nedergestort, ja zijne toekomende bruid was daardor zoodanig geschrikt, dat het helder roode blos, dat anders zoo bevallig door het blanke vel heen schitterde, verschoot; doch spoedig kwam het terug, toen zij haren beminden jakob den welkomkus op zijne lippen drukte. Vader hidde kon niet nalaten te zeggen, toen hij hem
| |
| |
gulhartig welkom heette: ‘Jongen! jongen! gij hebt mij met dien sprong een' schrik aangejaagd, dat er mijn hart nog van beeft; als gij daar tusschen in gevallen waart.. nu ik zal er maar van zwijgen. Ik mag er niet aan denken.’ ‘Ja, voegde er fedde bij: tien tegen een, waart gij weg geweest man! Als ge midden in de haven gelegen hadt, dan zou men u veel beter hebben kunnen krijgen.’ Vader buisman, zijne zoons of hillegonda, die aan het achtereind van het schip stonden, hadden van het gevaar van jakob niets gemerkt, en zetten vrolijk en welge moed voet aan wal. Nooit had hillegonda hare toekomende zuster fokje gezien, maar dit belette haar niet, om, terwijl vader hidde den ouden buisman met handdrukken welkom heette, haar met eene liefelijke vriendelijkheid te omhelzen, die fokje het gunstigst denkbeeld van hare toekomende schoonzuster deed opvatten. Fedde, schoon nog geen achttien jaren, maar een rijzige fiksche Vriesche knaap zag ook met alle oplettendheid hillegonda aan, daar zij zijne toekomende speelnoot op de bruiloft zijn zou. Daar zij echter bij hare schoonheid en vriendelijkheid eene edelheid in haar voorkomen had, welke, schoon niets van het preutsche, hoofsche of plegtstatige hebbende, toch zekeren êerbied inboezemde, begon hij er wat tegen op te zien, om zulk een Hollandsch meisje op te passen, maar, nadat hij
| |
| |
haar, met een lillend beentje, had aangesproken, verdween die vrees geheel, daar zij, hem eenigzins beteuterd ziende, bij zijnen welkomstgroet, met den betooverenden grimlach, die een klein voortje rondom hare bovenlip plooide, hem toevoerde: ‘Gij zijt dan de broeder van mijne aanstaande zuster! dan zullen wij de eerste week twee drie vrij wat met elkander te stellen hebben, en om alle komplimenten maar weg te nemen, zullen wij elkander maar neef en nicht noemen, of gij moest er wat tegen hebben, om mij voor dien tijd in uwe familie op te nemen.’
Nu de Havenspoort binnen gekomen, zag hillegonda met groot genoegen het zoo bevallig gelegen, en rijkelijk met water doorsneden Harlingen. En schoon zij aan de kleeding en spraak duidelijk bemerkte, dat zij niet in Holland was, was de overeenkomst, tusschen Harlingen en de Hollandsche steden zoo groot, dat zij zich bijna niet kon voorstellen, Holland verlaten te hebben. Ook maakte hare opmerkzame geest eenige vergelijkingen tusschen Harlingen en Vlissingen.
Hidde bolstra was in een open wagentje met zijne dochter gekomen, en fedde had een chais medegebragt, daar zij berekend hadden, dat het gezelschap te groot zou zijn, om alle op het wagentje geborgen te worden, en dus viel hillegonda, nadat echter hare toestem- | |
| |
ming was afgevraagd, te beurt, om op de chais met fedde vooruit te rijden. Deze was niet weinig in zijn' schik, dat hij de eer had, eene zoo fraaije Hollandsche Juffrouw op zijde te hebben, die zoo mild in gesprek was, en vooral in het doen van vragen naar de voorwerpen, die haar in het oog vielen - en schoon zij wel eens dubbel vragen moest, wanneer hij haar weêr moest uitleggen, dat hier de pijpen bruggen en zijlen vaarten betekende, en meer dergelijke woorden, vond hij, dat hillegonda eene zeer vatbare leerling was. Binnen zeer korten tijd, reden zij de Westerpoort van Franeker binnen, en na weinige oogenblikken, de Noorderpoort weder uit, zijnde die stad veel te nabij aan Harlingen gelegen, om daar reeds stil te houden. Hillegonda was echter door fedde opmerkzaam gemaakt op de Hoogeschool, welke zij voorbijreden, en die toen in een' zeer bloeijenden toestand was. Ook wees hij haar, onder de weinige personen, die zich daar op straat bevonden, eenige studenten, en merkte daar bij aan, dat men wilde, dat onder anderen aan Franeker boven andere Vriesche steden de voorkeuze gegeven was, om tot eene Akademiestad te dienen, daar deze alsdan zooveel te minder van hunne studiën zouden worden afgetrokken: doch hoe zij ook zien zou, als zij te Leeuwarden gekomen was, welk een verschil er plaats had, tusschen deze kleine stad, en de schoone
| |
| |
Hoofdstad van Vriesland. - Toen zij de Noorderpoort uitgereden waren, merkte hillegonda op het laatste gezegde aan: ‘Het lijkt in Vriesland al even eens te zijn als in Holland en Zeeland. Daar toch spreken de inwoners van Amsterdam en Middelburg van alle andere steden van die Provincien, als of zij van geheel geene beteekenis zijn. Ik geloof toch, dat daar zoo wat ijdele hoogmoed onder loopt: daar toch elk Amsterdammer, Middelburger en Leeuwarder, voor hunne personen, hoofd voor hoofd, niet meer toebrengt, tot de grooter uitgebreidheid, volkrijkheid en bloei van hunne steden, dan ieder inwoner van Enkhuizen, Vere of Franeker. Maar ik voor mij vind, dat de onedele verheffing van die toevallige bewoners der Hoofdsteden meer strekt, om hen zelve belagchelijk te maken, en te vernederen, dan het eenigzins ter bespotting of verlaging van steden van eenen kleineren omvang strekken zou.’ Hillegonda kon onder het snel rijden, voor fedde niet verbergen, hoe zij, met zekere bevreemding, de groote vlakheid en platheid van het geheele land beschouwde, dat alleen door de veelvuldige dorpen, en nergens zooverre haar oog kon reiken, door eenig bosschaadje van belang werd afgebroken, verklarende, dat, schoon zij eene vriendin was van landgezigten, dit verschiet haar te ruim en te weinig afgebroken was. - Fedde bragt hier
| |
| |
tegen in, dat dit juist een bewijs was van den vetten kleigrond, dien men te goed achtte, om met geboomte te beplanten, dat ook op de schraalste gronden, zoo als er in Holland vele gevonden werden, zeer wel wilde tieren. Hillegonda hem gevraagd hebbende, of hij ooit in Holland geweest was, en de lommerrijke streken van Alkmaar, Haarlem en den Haag bezocht had, en dit met neen door hem beantwoord zijnde, zeide zij: ‘Dan zal ik met u hierover niet verder spreken; maar het aan u zelv' overlaten te beslissen, als gij eens die oorden bezoekt, en derzelver verscheidenheid en afwisseling vergelijkt bij de eentoonigheid, die althans in deze gezigten nog meer dan in de Noordhollandsche plaats heeft.’
Weldra reden zij nu de stad Leeuwarden binnen, en stapten in de groote Kerkstraat af, niet verre van het Oude Hof, aan het huis van vader bolstra. Fedde had ondertusschen zoo hard gereden, dat zij een' geruimen tijd voor dat de wel geladen wagen met de overige familie aankwam, voor de deur stil hield. - Ongemeen groot was de vreugde, die er in het huis van bolstra plaats had, daar hij het genoegen had, de vrienden buisman te mogen ontvangen. Niet minder bleken zij ook welkom te zijn bij zijne huisvrouw hilke; schoon de stiefmoeder van fokje deelde dezelve diep in het aanstaande geluk van een meisje, dat zij van derzelver ne- | |
| |
gende jaar af als eene eigen moeder had opgevoed, en met de hartelijke liefde van eene eigen moeder beminde. Alles wendde zij aan, om het den gasten zoo aangenaam mogelijk te maken, en schoon zij het meest had opgezien tegen de dochter van vader buisman, als een Hollandsch meisje, hetwelk zij van derzelver broeder jakob wel gemerkt had, dat zelfs met lieden van grooter fatsoen dan zij zelve, verkeerde, hillegonda beviel haar zoodanig, dat zij fokje, bij de eerste gelegenheid, als zij zich alleen bevonden, met eene zoo lieve aanstaande zuster geluk wenschte.
|
|