| |
| |
| |
Achttiende hoofdstuk.
Den volgenden dag reeds bij tijds vertrok hillegonda met Juffrouw tesselschade en derzelver dochter, daar zij het rijtuig naar Alkmaar teruggezonden had, met de trekschuit van Haarlem naar Amsterdam, door de vaart, die toen nog maar zeer weinige jaren geleden gegraven was, tot gerijf zoo van de bewoners der beide steden, als van vreemdelingen, die meer en meer het bloeijende Holland kwamen bezoeken, en door deze vaart, op de gemakkelijkste en kortste wijze naar de eerste koopstad van het Gemeenebest uit het toen zoo bloeijende Haarlem gevoerd werden. Het weder bleef bij aanhoudendheid schoon, en, daar men een der stilste uren tot de afreize verkozen had, was de schuit slechts van weinige reizigers voorzien; hetwelk tesselschade gelegenheid gaf, om zich met hare vriendin en dochter over de voorwerpen, die zich tusschen beide aan hare oogen opdeden, vrijer te kunnen onderhouden.
Bij het oude dorp Spaarnwoude, dat zij in
| |
| |
het verschiet zagen liggen, herinnerde zij haar den zoo beroemden reus klaas van kieten. Ook verzuimde zij niet te spreken van het zoo verbazend groote Haarlemmer of Leidsche Meer, hetgeen slechts door eene smalle strook lands van het IJ afgescheiden was, en van het door leeghwater stout gevormd ontwerp, om ook die binnenlandsche zee, gelijk zoovele andere in Noordholland gelegen meren, droog te malen en in vruchtbaar land te herscheppen. Zij deed haar ook, Halfweg overgaande, het Huis Zwanenburg opmerken, zoo men wil, gesticht op de grondslagen van het oude Polanen - en vervolgens de verscheidene lusthoven, welke om strijd aan deze vaart nu werden aangelegd, om aan de inwoners van Amsterdam, zoo nabij aan hunne stad, eenigermate de genoegens van het landleven te doen smaken. - Naauwelijks waren zij het bevallig gelegen Sloterdijk voorbijgevaren, of hillegonda, die al eene geruime poos naar de stad Amsterdam gereikhalsd had, kreeg nu die groote koopstad met zoovele trotsche torens in het oog, en aanschouwde dezelve, van een ontelbaar aantal molens aan die zijde omgeven, met verrukking zeggende: ‘Daar zie ik dan eindelijk die groote en beroemde stad, waarvan mijn vader mij nog onlangs verhaalde, dat dezelve, toen reeds verscheiden steden in Holland om haar aanzien en volkrijkheid beroemd waren, niet meer dan een Visschers Dorp was.’ Met
| |
| |
verbazing beschouwde zij de groote menigte torens en nieuwe gebouwen, boven de vesten uitstekende en Tesselschade haar dochtertje dezelve wijzende en bij name noemende, strekte dit tevens tot eene aanduiding voor hillegonda. Nog een klein eindweegs voortgevaren zijnde, zag maria van verre aan den wal caspar van baerle, die wegens de komst van tesselschade door zijnen vriend hooft onderrigt, zich verplicht achtte, om haar bij hare aankomst te Amsterdam te begroeten. De geleerde van baerle had eene ongemeene achting sedert lang voor tesselschade gekoesterd, die zelfs in eene genegenheid veranderd was, welke weinig van teedere liefde verschilde. Meermalen had hij haar te Alkmaar bezocht, en dit veroorzaakte, dat hem maria terstond herkende, en hare moeder, eer dezelve hem nog bespeurd had, onderrigtte, dat zij d en Heer van baerle zag, die haar zoo dikwijls fraai speelgoed en lekkers gegeven had, Hillegonda haar naar dien Heer vragende, antwoordde zij: ‘Hij is hier aan het Athenaeum Hoogleeraar in de Wijsbegeerte en Welsprekendheid, tevens een der beste Latijnsche Dichters, en een man van grooten smaak en geleerdheid. Zijn oogmerk zal waarschijnlijk zijn, om ons naar het Slot van Muiden te vergezellen. Hij is een groot ja een boezemvriend van den Drossaard hooft, en het gezelschap overwaardig.’ - ‘Ik zie nog meer kennissen, zeide maria. Juffrouw
| |
| |
duarte en haar' man. ‘ô Ik merk het al, ging tesselschade voort. Ik merk het al, ons verblijf in Amsterdam zal ditmaal zeer kort zijn. Mijne vriendin duarte heeft reeds veertien dagen te Amsterdam geweest, en zal nu met haar' man reikhalzen, om naar Muiden te vertrekken.’
Aan den wal gestapt, werden zij door van baerle en de overigen verwelkomd. Nadat francisca duarte vernomen had, dat alles te Alkmaar nog in orde was, berigtte deze aan tesselschade, dat zij voornemens waren, als zij het middagmaal ten huize van van baerle genomen hadden, nog heden met een rijtuig naar het Slot van Muiden te vertrekken. ‘Wij hebben, zeide zij, veel moeite gehad, om den juisten tijd op te sporen, wanneer gij van Haarlem dacht te vertrekken. Mejuffrouw hooft had het ons op een uur of vier na doen weten, en nu waagden wij het op het goed geluk maar af en zie de eerste schuit de beste treffen wij het. Waarlijk, tesselschade, dat is mij eene voorspelling, dat ons lot van daag verder gelukkig wezen zal.’ ‘Ik wil, gaf tesselschade haar te verstaan, terwijl zij al vast de Haarlemmer Poort intraden, ik wil dit gelukkig treffen wel voor een heilspellend teeken aannemen, en daar de schikkingen nu zoo gemaakt zijn, mij niet aan het gezelschap onttrekken; allen spijt het mij, dat mijne jonge vriendin
| |
| |
buisman daardoor zoo weinig van Amsterdam zien zal, waarvan zij zich in hare verbeelding reeds een feest gemaakt had.’ Nu viel hillegonda met vriendelijke beleefdheid in: ‘Laat, Mejuffrouw! geen oogenblik mijn persoon, die immers als op den koop toe mede genomen wordt, aan uw plan belemmering veroorzaken. Daarbij wij komen immers over Amsterdam, zoo als gij gezegd hebt, terug: en zoo dan alles wel schikt, zouden wij wat langer te Amsterdam kunnen vertoeven: want ik wil u niet ontkennen, dat ik, al voortgaande, nieuwsgieriger en nieuwsgieriger word, om van deze stad iets meer, dan zoo in het voorbijgaan te weten; daar ik versteld sta over al het gedraaf, gekrui en gewoel, dat mij bijna verbijstert en het hoofd duizelen doet.’ - Aan den IJkant genaderd stond hillegonda nog meer versteld, vooral even voorbij de Haringpakkers Toren. Daar zag zij, schoon te Enkhuizen ook gewend aan het zien van schepen, eene zoo groote menigte, dat zij bijna niet kon nalaten de handen van verbaasheid in een te slaan, ja stil bleef staan, en eenige oogenblikken, in verrukking het Mastbosch schepen aanstaarde, daar in verscheide rijen liggende. - Zij sloegen bij het Water neder, en naderden den Dam, waar het rondom de Waag krioelde van honderde werkzame menschen, alle bezig met het vervoeren van onderscheiden koopwaren. Daar het juist
| |
| |
op het midden van den dag was en de Beurs aanging, wees tesselschade haar den stroom van achtbare en eenvoudig maar deftig gekleede mannen, die onder het gelui van de Beursklok naar dat gebouw heen vloeide, om daar, als in een middelpunt te vergaderen; en straks uit een scheidende de stralen van den handel, tot welzijn van Stad en Vaderland, wijd en zijd te verspreiden. Zij waren nu zachtjes het gewoel ontkomen, en traden op den stillen Oudezijds Voorburgwal het huis van den Hoogleeraar van baerle binnen, dat slechts weinige huizen gelegen was van de Doorluchtige Schole, waar hij aan de Amsterdamsche jeugd zijne voortreffelijke lessen gaf.
Onder den maaltijd bewonderde hillegonda, die, schoon zij geheel geene geleerde opvoeding genoten had, echter door de natuur met zoo goeden smaak bedeeld was, de geestige gesprekken, die er gevoerd werden, tusschen van baerle en tesselschade, zijdelingsche betrekking hebbende op het Katholijk geloof, dat zij aankleefde. Nadat van baerle hier vrij wat over uitgeweid had, zeide tesselschade: ‘Gij Protestanten zijt ook al heele aardige lieden. Gij geeft ons Katholijken na, dat wij er zoo op gesteld zijn, om zielen te winnen, en gij en huighens, en wie niet al klampt mij gedurig aan boord, dat ik mijn oud geloof verlaten zal, en tot het uwe overkomen. Waarlijk een zoet vooruitzigt! uit den zoo
| |
| |
vreedzamen schoot van mijne Kerk, over te gaan tot eene Leer, welker geleerdste voorstanders onder elkander over punten twisten, welke geen sterfelijk verstand beslissen kan; ën waaronder zij, die zich meest op verdraagzaamheid beroemen, de onverdraagzaamste zijn van allen, en hunne pennen in gal en alsem doopen.’ Mejuffrouw duarte barstte in lagchen uit, en de Hoogleeraar van baerle koos de partij om aftehouden, gevoelende, dat schoon tesselschade met een' grimlach op het gelaat, hem dit toevoerde, misschien bij het voortzetten van het gesprek de toon te ernstig zou worden voor een' tafelgesprek, tevens bespeurende, dat 'er te veel waarheid in haar gezegde gevonden werd. Juffrouw duarte kon echter niet nalaten 'er tot slot bij te voegen: ‘Ik denk, Heeren, dat die verdraagzame Protestanten niet zoo onverdraagzaam zullen worden door klinkklare verdraagzaamheid, dat zij de poort des Hemels voor eene lieve Katholijk, zoo als onze tesselschade is, zullen sluiten. Althans als Sint petrus aan den Heer van baerle eenige oogenblikken zijne sleutels in handen gaf, vertrouw ik, dat tesselschade er niet vruchteloos zou aankloppen om binnen gelaten te worden. Ik voor mij beschouw alle Godgeleerde geschillen, als ijdele schermutselingen, en als zij over zaken, zoo als de meeste gaan, waarvan wij menschen nooit iets hier beneden met
| |
| |
zekerheid kunnen weten, hebben die kibbelaars niet weinig van lieden, die een menuet dansen, daar zij gewoonlijk op hetzelfde punt eindigen als zij begonnen zijn.’
Toen de maaltijd was afgeloopen, stond reeds het rijtuig voor de deur, en daar men onderstelde, dat de Drossaard en zijne huisvrouw reeds reikhalzende naar het gezelschap uitzagen, sammelde men niet lang met het rijtuig te beklimmen. Tesselschade zat met hillegonda op de voorste bank, opdat de laatste, die nimmer in dien oord geweest was, daardoor des te beter gelegenheid zou hebben, om kennis te maken met de omgelegen landstreek.
|
|