| |
| |
| |
Negende hoofdstuk.
Hillegonda besloot nu zich geheel toe te wijden aan de bezorging en oppassing harer zoo geliefde moeder: en gaf, in eenen brief, aan de wed. krombalg, waarin zij haar nogmaals voor haar gul onthaal bedankte, en zich in hare vriendschap aanbeval, dat haar voornemen te kennen, en tevens, hoe hierdoor het vooruitzigt, waarmede zij zich gevleid had, om in den zomer haar bezoek, waartoe zij zoo hartelijk uitgenoodigd was, te herhalen, verdwenen was. Dit vervatte zij in deze bewoordingen, welke ook het slot van haren brief uitmaakten: ‘zoo zal dan de toestand van mijne lieve moeder, die mij zoo diep bedroeft, de oorzaak zijn, dat ik geheel uit mijn hoofd moet zetten de aangenaamheden, die ik mij voorspeld had van een verblijf van eenige dagen op een zoo lief Buiten, waartoe gij mij zoo vleijende hadt uitgenoodigd; maar ik schaam mij schier, dat ik mij daarover durf beklagen, daar dit geen oogenblik in aanmerking mag komen, bij de
| |
| |
oppassing, die ik aan eene zoo dierbare moeder schuldig ben. Ik sta bijna in den wil, om dezen mijnen brief te verschrijven, dewijl ik vrees daardoor bij u het voorkomen te je hebben van een meisje, dat zoo op haar vermaak gesteld is, dat zij dat een oogenblik in de weegschaal leggen durft tegen de pligtschuldige oppassing van hare beminde moeder. Dat is evenwel zoo niet, dat verzeker ik u, Mejuffrouw! Maar het is zoo uit mijne pen gevloeid, en, zoo er al iets in is, dat niet volkomen goed is, dan strekt het ten minste tot een blijk van mijne openhartigheid jegens u, en hoe ik bij u niet beter schijnen wil, dan ik waarlijk ben. Het kan u tegelijk overtuigen, hoe zeer mij het verblijf bij u moet bevallen zijn, daar, niettegenstaande de groote verslagenheid van mijn hart, nog in mij kon opkomen, om te denken aan het gemis van genoegens, die ik mij bij u had voorgesteld..’
Tesselschade was zeer over haar schrijven, zoo eenvoudig en natuurlijk, te vreden: en zag zich bevestigd in de gunstige gevoelens, die zij omtrent haar, staande den korten tijd van derzelver verblijf, had opgevat. Ook daarom nam zij de gelegenheid waar, om aan hare nicht, die met haar, toen zij hillegonda hadden te huis gebragt, naar Alkmaar was teruggekeerd, een' brief in antwoord op den haren me- | |
| |
de te geven, haar striktelijk bevelende, om dien aan hillegonda, buiten weten van derzelver moeder, over te reiken. Dit geschiedde. Hillegonda was zeer opgetild met eenen brief van Juffrouw krombalg te ontvangen, en wel eenen in dien toon en van die uitgebreidheid, waaruit zij opmaakte, dat zij waarlijk eenigzins in achting stond bij eene Vrouw, welker vriendschap gezocht werd door de aanzienlijksten en verstandigsten harer tijd- en landgenooten.
Het slot van hillegonda's brief, hier boven medegedeeld, beantwoordde tesselschade in dezer voege: ‘Denk niet, lieve hillegonda! dat ik een oogenblik u heimelijk beschuldigd heb, als of gij het mogelijk bij mij te smakken genoegen in eenige vergelijking bragt met de ziekte van uwe zoo dierbare moeder; juist als of die ziekte u te meerder deerde, omdat zij het hare toebragt, om u van een aangenaam uitstapje, dat gij u in het zomersaizoen hadt voorgesteld, te berooven. Geenszins is dit het geval. Neen! ik zag er alleen in de kunstelooze opwelling van een jeugdig gemoed, dat zeer natuurlijk de bevallige tooneelen van het land de voorkeuze geeft boven de sombere ziekekamer. Ouderliefde en pligt, hoe sterk derzelver stemmen ook klinken en klemmen mogen op eene deugdzame en godvruchtige ziel, kunnen en behoeven geenszins de opregte uitboezeming van een
| |
| |
jeugdig hart te versmoren. Genoeg is het, als zij zoodanig een overwigt hebben, dat, gelijk bij u, mijne waarde, geen oogenblik aarzeling of twijfeling oprijst, om aan dezelve gehoor te verleenen; ja, dat men zich bijna veroordeelt over den schijn, als of er eenige aarzeling of twijfeling plaats had. - Ook uwe gulle openhartigheid en opregtheid hebben mijne goedkeuring weggedragen, en gij zijt daardoor mij oneindig dierbaarder, dan dat gij uwen brief hadt overgeschreven, met achterlating van dat gedeelte, waarin gij u beklaagt over het vervliegen uwer hope. Gave de goede God, dat zich de arts omtrent de kwale uwer Moeder vergist had, en voor de lieve lucht der lente, die ook voor de kranken zoo heilzaam is, hare ziekte wijken mogt. Dan, dan zoudt gij uwen wensch en ik mijne hoop voldaan zien. Gij zoudt dan, zooras de perziken en abrikozen rijp zijn, mij met een langer bezoek vereeren, dan onlangs, toen wij ons te zamen in den milden bloei dier boomen verheugden, welker liefelijk gezigt ons bij elken voetstap in mijnen boomgaard deed stilstaan.’
Het was er verre af, dat de hoop van tesselschade en de hartewensch van hillegonda voldaan werden. De geneesheer had maar al te duidelijk de kenteekens der kwale van moeder buisman opgemerkt, die met zoodanig eenen
| |
| |
spoed toenam, dat zij niet langer voor de lijderes verborgen blijven kon. De bleekheid des gelaats, de onnatuurlijke zwelling van hoofd, handen, voeten, ja van het geheele ligchaam, een steeds toenemende trek tot drinken, alle verschijnselen kondigden weldra ten duidelijkste aan, dat zij eerlang het slagtoffer dezer benaauwde ziekte worden zou. - Nu en dan had zij wel eens eenige ruime oogenblikken, maar deze werden meestal spoedig door akelige benaauwdheden vervangen. Zeer bedroefd was Vader buisman, die zijne vrouw regt hartelijk beminde; zoo ook waren hare zonen, die de diepste hoogachting voor haar koesterden, maar zoowel die als hunne vader waren door de dagelijksche bezigheden van hunne bedrijven dermate omgeven, dat hun weinig tijds overschoot, om in het ziekvertrek hunner moeder door te brengen, terwijl dezelve tevens strekten om hunn' geest afleiding en verstrooijing te verschaffen. Gansch anders was het geval van hillegonda. Zij sneed oogenblikkelijk, toen de aard der kwale zeker was, alle hare verkeering af, en besloot zich geheel aan hare moeder toe te wijden, en, onder haar eige oog, alles aan te wenden, wat der kunst toescheen te kunnen strekken, om hare kwaal te verzachten, of te verdrijven. Zij verzocht hare moeder, dat zij haar zou toestaan, dat zij nacht en dag bij haar in hetzelfde vertrek zou mogen doorbrengen, en dat daartoe
| |
| |
voor haar eene legersteê in die kamer zou worden geplaatst. Niets kon hare moeder aangenamer zijn, dan deze blijken van de hartelijke genegenheid harer dochter.
Daar hare moeder, ondanks het vrij spoedig verergeren harer kwaal, zeer helder van geest bleef, deed zij zich dagelijks, voornamelijk uit de Heilige Schriften, eenige gedeelten door hare dochter voorlezen, bij voorkeur zulke, welke eene bijzondere strekking hadden, om haar in haar lijden op te beuren, door voorbeelden van de ellenden, die vromen en godvreezenden hadden te lijden gehad, en hoe voornamelijk de Heiland der wereld was bloot gesteld geweest aan de hevigste folteringen, en van zijn zoo bitter lijden en sterven. Uit die voorbeelden en vooral uit dat van den grooten leidsman der Christenen, leerde zij dan geduld te oefenen, en besloot daaruit, hoe de lijdzaamheid Godzaligheid werkt. Maar niet alleen liet moeder buisman deze voorlezingen strekken tot haar eigen bijzonder nut en vertroosting; neen! te meermalen liet zij ook hare dochter uit dat zoo leerrijk boek andere gedeelten lezen, welke van bijzondere nuttige toepassing voor hare dochter konden zijn, zoo als de voorbeelden van reinheid des harte, en de vermaningen daartoe in het Spreukenboek en in de Brieven der Apostelen verspreid. Zij deed haar dan dikwijls onder het lezen ophouden, en haar de kracht en nadruk opmer- | |
| |
ken, door de schrijvers met die woorden bedoeld. Zoo liet zij zich, zoo wel tot hare eigen stichting, als die harer dochter, op zekeren dag voorlezen uit den brief van paulus aan titus, dien hij met den eernaam van zijnen zoon verwaardigt en gekomen zijnde, in het Tweede Hoofdstuk, aan dat gedeelte, waar de Apostel onder zijne raadgevingen aan verschillende standen zegt: Opdat de jonge vrouwen leeren voorzigtig te zijn, hare mannen lief te hebben, hare kinderen lief te hebben; matig te zijn, kuisch te zijn, het huis te bewaren, goed te zijn... verzocht zij, dat hillegonda op zou houden met lezen, omdat zij bij dit gedeelte, daar zij nu ook eene vrij ruime vlaag had, haar bijzonder wat te zeggen had.
‘Gij leest daar, mijn lieve hilletje, zeide zij, van de pligten der jonge vrouwen, en hoe haar bijzonder de matigheid en kuischheid worden aanbevolen. - Lieve kind! ik, die u zoo zorgvuldig heb opgevoed, als mij doenlijk was, en u voor alle verleidingen heb zoeken te bewaren, zal waarschijnlijk niet lang meer daartoe in staat zijn. Ik wil het voor u niet verbloemen, en gij ziet het ook zelve wel; mijn toestand verergert. Ik zal daarom deze goede bui nog eens waarnemen en met u spreken over eene zaak waartoe het gelezene onmiddelijk aanleiding geeft. Schrei niet, mijne dochter, maar zijt zoo bedaard van geest als u mogelijk is: dan kunt
| |
| |
gij mij des te beter begrüpen. Aandoeningen zijn goed op haren tijd, maar staan altijd in den weg als men over zaken van belang spreekt, waartoe ons verstand nodig is. Lieve dochter! ik wil u onderhouden over een' der gewigtigste pligten van eene vrouw, over den pligt der kuischheid. Schik wat nader bij mij, en leg uwe hand in de hand van uwe zwakke moeder, opdat wij regt vertrouwelijk met elkander spreken.’
Hillegonda schikte naar haar toe en leî hare hand in die van hare moeder, welke dus voortging. ‘Er is geene belangrijke zaak, mijn kind! waarover, in het algemeen, de wereld luchtiger heenloopt dan over de vrouwelijke kuischheid, en in sommige gezelschappen wordt dezelve dikwijls als eene beuzeling behandeld. Maar geloof mij: zij is het grootste sieraad van eene maagd en eene vrouw. Ik spreek hier juist niet van een kuisch en eerbaar, gedrag voor het uiterlijke, en dat men zich wacht om zich bot te vieren in grove dierlijke lusten, waardoor men weldra zelfs bij de wellustigen van het mannelijk geslacht gehouden wordt voor een verachtelijk uitvaagsel - neen! ik spreek van die innerlijke zedigheid en reinheid des harte, die een' af keer heeft van alles, wat maar strekt, om zinnelijken lust in hare gemoederen te ontvonken, waarvoor toch het jeugdig hart zoo vatbaar is. Ja mijn hilletje! gij weet het misschien reeds, want uwe jaren zijn 'er; en zeker zult gij, van eenen levendigen
| |
| |
aard en bloedrijk gestel, het anders welras ondervinden; 'er zijn gewaarwordingen, 'er zijn aandoeningen in ons gestel, die geboren worden uit eene wijze schikking der natuur, die ons zelfs, eer wij eene bepaalde genegenheid voor dezen of genen jonkman opvatten, eenen wel duisteren, maar bij de eene meer, bij de andere min hevigen trek doen gevoelen tot het andere geslacht. Ik erken u althans openhartig, mijn kind, dit is mijn geval geweest, en dat van de weinige vriendinnen, die 'er ooit met mij over gesproken hebben: ik zeg weinige, want het is geen onderwerp, waar eerbaare meisjes of vrouwen met elkander over behooren te spreken, dan met de grootste ingetogenheid en omzigtigheid.’
Hier hield moeder buisman stil, en hare dochter aandachtig gadeslaande, zag zij, dat 'er zich een blosje op haar gelaat vertoonde en dat zij de oogen, als met zekere schaamte, nedersloeg, terwijl een zachte zucht haar' boezem bewoog. Nu ging de moeder voort: ‘Ik bemerk, dat gij mij verstaat, mijn kind! en dus kan ik met vrucht hier over voort spreken. God heeft gewild, dat de mensch alzoo zijn zou, en heeft dus het beginsel dier aandoeningen in de natuur der vrouwe gelegd... Maar mijne 1ieve! de mensch, Gods redelijk schepsel op aarde, moet zich bovenal wachten, om gelijk te worden aan de lagere soort van schepselen, die hem op de wereld omringen, of liever, om, daar
| |
| |
hij met grootere vermogens begaafd is, door het misbruik dier vermogens, beneden het dier zich te verlagen. En dat, mijn lief kind! wordt al spoedig zijn geval, wanneer hij niet bijzonder zorgvuldig is in het stuk der kuischheid. Gij moet daarom, wanneer gij die hartstogtelijke aandoeningen strijd voelt voeren in uwe leden, alles doen, wat mogelijk is, om uwe gedachten op ernstige voorwerpen te vestigen; om u te verstrooijen door bezigheden, en u in eene andere plooi van gedachten te brengen; gij moet, zoo gij in eenzaamheid zijt, uwe ziel verheffen tot den eenigen God, die de reinheid zelve is. Alles, alles moet gij vlieden, als de pest, wat strekken zou, om die aandoeningen verder op te wekken of aan te kweeken... Gij moet uwe ooren sluiten voor de ligtzinnige taal van elken jongeling, en, zoo eens een meisje zich die in uwe tegenwoordigheid veroorloofde, dan moet gij haar ernstig bestraffen, en, zoo zij u daarover mogt bespotten of uitlagchen, schuw dan voortaan haar gezelschap als gevaarlijk. Gij moet uwe oogen afwenden van alle beelden en uit alle boeken houden, die de verborgen vonk van die aandoenelijkheid zouden kunnen ontsteken. En raakt gij door den tijd met eenen jonkman meer dan gemeen bekend; zoodat gij eene gevestigde genegenheid voor hem gevoelt, ô mijn kind! wees dan dubbeld op uwe hoede. De dartelheid kan zich zoo ligt
| |
| |
voor eene poos vermommen, als eene eerbare en onschuldige liefde... Ik hoop, mijn hilletje! dat ik duidelijk genoeg gesproken heb; ja ik durf, ik kan niet openlijker over een zoo teeder, zoo kiesch onderwerp spreken. Hebt gij mij begrepen?’
Ik geloof ja, antwoordde hilletje, en het was, of hare hand zachtelijk in die van hare moeder beefde.
‘Nu dan, ging deze voort, ik voel dat ik door het spreken vermoeid raak; nu dan, mijn kind! als gij, (want de mensch is zwak, daar hij met, vleesch en bloed omhangen is,) als gij eens door hevige aanvechtingen wordt aangegrepen, breng u dan dit gesprek met uwe moeder te binnen: denk aan dit plegtig oogenblik, en gij zult mij in mijn graf nog zegenen. - ô God! bewaar de ziel mijner dochter, en geef, dat zij u die éénmaal als een rein en heilig offer aan mag bieden, Amen!’
Hillegonda wilde spreken, doch haar hart was te vol van aandoening en hare opregte dankbaarheid drukte zij uit door eenen hartelijken en eerbiedigen kus op de hand van hare moeder, die zij met tranen besproeide. Zij hielp nu deze, welke meer dan gewoonlijk vermoeid was, met alle zorgvuldigheid te bedde. En hier was het dat de Godvruchtige moeder het hoofd met grooter gerustheid nederleî, daar zij ten minste niet zonder nut hare doch- | |
| |
ter eenige wenken gegeven had, die haar in het gevaarlijkst tijdperk hares levens van dienst konden zijn, en eene strekking hebben, om hare ziel bij die reinheid te bewaren, zonder welke er geen onvermengd genoegen te smaken is. Ja moeder buisman gevoelde, hoe zij zich gekweten had van den pligt eener ware Hollandsche Huismoeder; daar, schoon toen reeds de zeden misschien door den grooteren bloei van den koophandel meer begonnen te rieken naar de losheid der buitenlanders, de deugd der kuischheid, over het algemeen een dierbare schat was der Hollandsche vrouwen. Zij toch, hoe vroom en godsdienstig, en schoon zich meer en meer bereidende tot een leven aan gene zijde van het graf, gevoelde nog, hoe zij er eer in stelde, dat zij eene Hollandsche vrouw was, en, zoo zij niet te afgemat geweest ware, om 'er iets bij te voegen, zou zij hare hillegonda ook van die zijde den pligt der kuischheid hebben aangeprezen, en haar het schandelijke hebben aangetoond, dat zij immer van die nationale deugd, waardoor de Hollandsche vrouwen beroemd waren, zoude ontaarden.
|
|