| |
| |
| |
Achtste hoofdstuk.
Den volgenden dag ontving hillegonda van haren vader eenen brief, terwijl zij met juffrouw krombalg en de, overigen na het middagmaal in den tuin, in het prieel zat. Zij was uitnemend te vreden op het oogenblik der ontvangst. ‘Een brief van mijn' vader! riep zij uit: wat antwoordt hij spoedig!!’ Nu gaf zij zich den tijd niet, om denzelven open te knippen, maar scheurde het zegel met groote drift los. Toen zij den brief las, werd haar gelaat, hoe verder zij kwam, donkerder en donkerder, en bij het omslaan van de eerste bladzijde verbleekte zij zigtbaar... zij stuitte in het voortlezen, en riep uit: ‘Hemel! mijne moeder is ziek, mijne moeder is ziek!’ Juffrouw krombalg, die reeds de verandering in haar gelaat had opgemerkt en zich daaruit iets kwaads, voorspelde, had haar dochtertje een glas met water laten halen, en reikte haar dat over, bij de eerste uitboezeming van schrik, zeggende: ‘Ontstel u niet te veel, lieve hillegonda!’ Nadat zij gedronken
| |
| |
had, las zij weder voort, en gaf toen aan juffrouw krombalg te verstaan, dat haar vader haar schreef, hoe hare moeder reeds den tweeden dag na haar vertrek uit Enkhuizen had begonnen te klagen over pijn in het hoofd, en eene ligte ongesteldheid; dat zij evenwel nog den eersten Zondag, na haar vertrek, te kerk geweest was, maar dat hij al, van dag tot dag, had uitgesteld met haar te schrijven, omdat hij hoopte haar geheel onkundig daar van te zullen kunnen laten; maar dat, daar hij nu uit den brief, hem door akswijk behandigd, haar verlangen verstaan had, ook eenige tijding van huis te hebben, daarmede niet langer had willen dralen; te meer daar die ligte ongesteldheid nu in eene koorts veranderd was, die, schoon nog geregeld, vast al harder en harder begon aan te komen. Hij meldde haar al verder, dat zijne vrouw, met welker zin zij maar half dit reisje had ondernomen, nu gedurig van haar afwezen sprak, ja, dat hij waarlijk geloofde, dat hare terugkomst dadelijk tot hare beterschap strekken zou. Hij liet het evenwel aan hare keuze, of zij den tijd, dien zij zich voorgesteld had, wilde uitblijven, ja dan neen! ‘Hoe kan vader meenen, zeide zij, dat ik in mijne gedachten zou kunnen nemen, om mijn verblijf hier te rekken... Wat zegt gij er van, Mejuffrouw? dan moest ik wel eene heel ongevoelige dochter zijn. Nu vader weet ook wel beter; mijne moeder zou ziek zijn en ik uit de
| |
| |
stad, om mijn vermaak te nemen. Het spijt mij maar, dat hij van eerst af aan mij niet geschreven heeft. Mejuffrouw, gij zult mij zeker niet kwalijk nemen, dat ik hoe eer hoe beter naar huis ga. Ik wenschte, dat ik heden nog kon vertrekken, maar ik vrees, dat zal niet kunnen.’ ‘'t Doet mij groot leed, zeide juffrouw krombalg, dat gij zulk eene tijding van huis krijgt, dat gij besluiten moet, om zoo spoedig te vertrekken; maar ik moet u volkomen gelijk geven. Als ik in uw geval mij stel, zou ik geen gerust oogenblik hebben: en ik vind geene vrijheid, om eenige poging te doen, om u te bewegen, dat gij uw vertrek, nog een dag of twee, wachtende naar andere tijding, zult uitstellen. Gij zoudt daarenboven ook geen genoegen hebben. Het komt mij echter uit den brief voor, dat 'er geen wezenlijk gevaar bij uwe moeders ongesteldheid is, en dus zou ik u raden, om van daag niet heen te gaan, daar gij dan genoodzaakt zijn zoudt, om een groot gedeelte in den avond te reizen.... Maar mij valt in; morgen ochtend vroeg, als de dag aan den hemel komt, zullen wij opstaan, en als wij ontbeten hebben, dat ons toch niet lang ophoudt, zal ik mijn rijtuig laten komen, en wij zullen u naar Enkhuizen brengen. Vindt gij uw moeder dan beter, welnu, dan kunt gij met ons terugkeeren; zoo erger, dan blijft gij te Enkhuizen: en in allen gevalle, reeds in den voormiddag zijt gij ge- | |
| |
rust over den waren toestand van uwe moeder.
Hillegonda zat een poosje in gedachte en overwoog nog, of zij niet liever, boven avond boven al, de reis zou aannemen, en gaf dit zelfs aan juffrouw krombalg te kennen, maar deze ried haar dit af, daar het haar toescheen, dat zij tegen den nacht of misschien in den nacht te Enkhuizen komende, aan huis eene beweging maken zou, die voor de zieke meer na dan voordeelig zou zijn. Dit begreep hillegonda, en, na nog eens met aandacht den brief van haren vader herlezen te hebben, besloot zij haar vertrek tot den volgenden dag uit te stellen, en betuigde aan juffrouw krombalg hare dankbaarheid voor hare vriendelijke schikking. Zij bragt het overige van den dag door op eene onaangename wijze, daar zij, juffrouw krombalg niet willende lastig vallen, door blijken van hare inwendige ongerustheid te geven, die op alle mogelijke wijzen trachtte te ontveinzen en te verbergen, dat zoo bezwaarlijk viel aan haar opregt en voor alle veinzerij ongeschikt karakter. Den nacht bragt zij bijna geheel slapeloos door, en, als hare verbeeldingskracht wat sterk werkte stroomden zelf de tranen van onrust uit hare oogen. De eerste schemering van de morgenzon zag zij met eene mengeling van vreugde en kommer, ongerust, wat haar de dag baren zou.
| |
| |
Op den bepaalden tijd stond het rijtuig voor het buiten van juffrouw krombalg, en weldra stapte zij er op met hare dochter, hillegonda en geesje. Hillegonda was op het rijtuig stiller dan naar gewoonte; en schoon juffrouw krombalg niet naliet, om haar tusschen beide moed in te spreken, en haar de waarschijnlijkheid onder het oog te brengen, dat het met hare moeder zoo erg niet zijn zou, als zij zich verbeeldde, het baatte weinig, daar hare hoop en vreeze bij elk dorp, dat zij nader aan Enkhuizen kwam, toenamen, en de laatste vooral zich van haar harte meester maakte. Eindelijk zag zij de torens van Enkhuizen; nu werd zij geheel sprakeloos; en toen zij de poort inreden, had zij moeite om hare tranen in te houden. Voor de deur van het huis harer ouderen gekomen, kon zij naauwelijks afwachten, totdat het rijtuig behoorlijk stil hield. Juffrouw krombalg zag met heimelijk genoegen dezen ongekunstelden trek van hillegonda tot hare moeder, de drift, waarmede zij afsteeg en de ongeduldigheid, waarmede zij aanklopte. Zij vergat bijkans juffrouw krombalg te verzoeken, dat zij mede af en in huis zou komen. Zoo als de deur open ging, vroeg zij met de zigtbaarste onrust aan elsje: ‘Hoe vaart moeder? hoe vaart moeder? - Niet erger was het antwoord - en niettegenstaande dit gunstig berigt snelde zij met hevige drift naar achter, waar zij hare moeder in een' zie- | |
| |
kestoel, met het hoofd tegen eenige kussens leunende, met een bleek gelaat zitten zag. Haar te zien en in hare armen te vliegen was het werk van één oogenblik. Hare moeder schrikte zelfs van hare onverwachte komst; en vader buisman, onderwijl van zijn kantoor gekomen, ontmoette mejuffrouw krombalg hare dochter en geesje in den gang, en leidde dezelve bij zijne vrouw.
‘Uwe dochter was op uw schrijven niet te houden, zeide tesselschade, en ik heb daarom maar oogenblikkelijk besloten, om haar heden te huis te brengen, maar ik hoor met genoegen, dat het met uwe huisvrouw niet slimmer is.’ ‘Zij zal nu weldra geheel beteren, Mejuffrouw! hernam buisman, nu hare hillegonda weder te huis is.’ En zoo stapten zij het vertrek in, waar juffrouw krombalg hillegonda in de armen van hare moeder liggen zag. Getroffen was zij door dit schouwspel, en kon niet nalaten van met aandoening tegen hare dochter maria te zeggen: ‘Zie eens, kind, hoe hartelijk juffrouw hillegonda hare moeder bemint. -’ Deze woorden klonken hillegonda in het oor, en nu, zich uit de armen van hare moeder los gewikkeld hebbende, ging zij naar juffrouw krombalg en verzocht haar verschooning, dat zij zich, bij hare komst, aan haar huis, aan onbeleefdheid had schuldig gemaakt. ‘Geene verschooning deswegens, zeide deze, geene verschooning! De na- | |
| |
tuurlijke en kunstelooze werking der kinderlijke liefde was mij veel aangenamer, dan dat gij met eene gedwongen houding eenige koude komplimenten tegen mij had uitgestameld.’
Nu begon moeder buisman haren man te beschuldigen, dat hij de juffrouw in haar ziekevertrek zoo maar had ingeleid en haar niet in het voorvertrek gelaten; en dat zij zich wel schamen moest over den ontredderden boêl, waarin zich hier alles bevond. Juffrouw krombalg zoo wel bekend met de groote puntigheid der Noordhollandsche vrouwen, stelde haar oogenblikkelijk gerust door de betuiging, dat zij alles in de best mogelijke orde vond, en met het verzoek, dat zij zich niet in het minste zou ontrusten. ‘Ik ben regt hartelijk verheugd, dat ik u in eenen zoo tamelijken welstand aantreffe, voegde zij er bij; waarlijk, ik kon, naar het schrijven van uw' man te oordeelen, de ongerustheid van uwe dochter niet geheel ongegrond vinden.’ ‘Hoe heeft zij, vroeg moeder buisman, hoe heeft zij het toch ten uwent gemaakt? Gij moet denken, juffrouw, zij is maar van burgerluî afkomst, en niet gewoon uit de stad te zijn, noch onder het oog van vreemde menschen.’ ‘Lieve juffrouw buisman, antwoordde tesselschade met eenen grimlach, ik heb in het gezelschap van uwe dochter zulk een uitstekend genoegen gehad, dat het mij zeer hartelijk leed doet, dat door den brief van
| |
| |
gisteren haar verblijf bij mij verkort is: maar dit verlies is gemakkelijk te boeten; indien gij haar toestaat, dat zij met mij terug rijdt naar Alkmaar, en ten minste nog eenige dagen bij ons vertoest, dan zullen wij dit alleen maar aanmerken, als een klein uitstapje, dat gestrekt heeft om mijne lieve gast, wegens den toestand van hare moeder, dien zij zich te zwart geschilderd had, gerust te stellen.’ Onder het spreken zag tesselschade, hoe dit voorstel aan de moeder mishaagde, daar er zeer ontevreden trekken op derzelver gelaat te voorschijn kwamen, en dus veranderde zij het eenigermate, voortgaande met te zeggen: ‘of misschien verkiest gij liever, dat zij bij u blijft tot uwe volledige herstelling: maar ik sta er op, dat zij, zoo tot mijn eigen genoegen, als tot een sprekend bewijs, hoe aangenaam haar gezelschap mij geweest is, dat bezoek dan zal hervatten.’ ‘Dat bevalt mij beter, zeide moeder buisman! als ik weder geheel hersteld ben, en het is een eind in den zomer, en het schikt u dan, en er zijn geen andere beletsels, ja dan wil ik mijn hilletje, als zij er zelf grooten zin in heeft, niet weigeren, dat zij nog een enkel dagje weder naar Alkmaar gaat.’
Moeder buisman noodigde nu juffrouw krombalg met hare dochter uit, om dien middag daar ten huize te blijven eten, dat door deze zeér beleefdelijk werd afgesla- | |
| |
gen, zoo uit hoofde van den ziekelijken toestand, waarin zij blijkbaar zich nog bevond, als, omdat zij dit niet zou kunnen weigeren bij haren broeder, die het haar zeker ten kwade duiden zou, dat zij, de weinige keeren, die zij in Enkhuizen kwam, niet van zijne tafel gebruik maakte. Nu kwam de tijd, dat hillegonda afscheid nemen moest van hare vriendelijke en hupsche gastvrouw, bij welke zij eenige zoo aangename dagen had doorgebragt. Zij deed dit op eene zoo hartelijke en roerende wijze, dat, schoon zij maar zeer weinige woorden gebruikte, de welmeenendheid uit den opslag harer oogen straalde; ja het was zeer streelende voor juffrouw krombalg, toen zij er bijvoegde, dat zij haar niet alleen dankbaar was voor al de genoegens, die zij haar had aangedaan, met haar op de gulhartigste en minzaamste wijze te onthalen, maar bovenal haar dankte voor alle de goede lessen, die zij haar gegeven, en dat zij in dien korten tijd zoo veel gedaan had, om haar verstand op te scherpen. Juffrouw krombalg grimlachte over haar vleijend gezegde, en kuste haar hartelijk vaarwel, onder voorwaarde, dat zij plegtig beloofde in den zomer haar bezoek te zullen hervatten. Zij beloofde dit. Het dochtertje van tesselschade was zeer bedroefd, toen zij verstond, dat hillegonda niet met haar terug zou keeren naar Alkmaar, en wilde
| |
| |
haar naauwelijks asscheid kussen, zeggende met kinderlijke gramstorigheid: ‘En wat zal mijn arme lammetje wel denken, als het mij zonder u ziet terugkomen. Het zal boos op u wezen, zoo als ik ben en Nicht geesje ook is.’
Na het vertrek van juffrouw krombalg begon nu hillegonda naar de ziekte van hare moeder naauwkeurig te vernemen, in tegenwoordigheid van haren vader. Hare moeder gaf haar te kennen, dat zij al spoedig na haar vertrek ongesteld was geworden, maar dat haar man geweigerd had, om het aan haar te schrijven. ‘Omdat, viel vader buisman haar in de reden, de ziekte, mijns achtens, van te gering belang was, om, zoo als ik wel verwachtte, dat, wanneer ik u schreef, het geval zou zijn, een ontijdig einde aan uw klein reisje te maken. Uw afzijn, hilletje! geloof ik, was voor een groot gedeelte de oorzaak van moeders ziekte en, schoon ik gepreekt heb als brugman, en ik geene zwaarigheid ter wereld zag in de ligte ongesteldheid, ik was eergister wel genoodzaakt een' brief aan u te schrijven. Dezelve was naauwelijk weg, of ik zag, dat uwe moeder reeds weder op begon te luiken; en ik heb gegronde hoop, dat zij nu binnen weinige dagen geheel zal hersteld zijn.’
Moeder buisman was maar half te vreden over deze spotachtige voorstelling van hare ongesteldheid, en verzekerde hare dochter, dat, schoon zij zeker sedert eergisteren zich eeni- | |
| |
germate beter bevond, zij echter verre was van zoodanig te zijn, als het behoorde. - Schoon het wel mogelijk was, dat ook het afwezen van hillegonda iets had toegebragt tot hare ongesteldheid, bleek het den volgenden dag, na de terugkomst van hillegonda, dat haar ziekte van eene ernstiger soort was, daar de Geneesheer duidelijke beginsels van waterzucht bespeurde, en dit aan buisman te kennen gaf, welke zich verpligt rekende, dat, op de voorzigtigste wijze, aan hillegonda te berigten.
Hoe diep was het goede meisje getroffen door deze kennisgeving, en hoeveel moeite kostte het haar, om, daar haar vader haar verboden had, dat zij aan hare moeder zou laten blijken, wat de Doctor van haar gezegd had, deze droefheid voor hare lieve moeder te verbergen: maar hoe wel te vreden, dat zij terstond, op het eerste berigt van de ziekte harer moeder, van Alkmaar was teruggekomen.
|
|