| |
| |
| |
Het leven van Hillegonda Buisman.
Eerste hoofdstuk.
Reeds verspreidde in Nederland, den schepter der Spaansche Dwingelandij grootendeels ontworsteld, de opluikende bloei van het jeugdig Gemeenebest over alle standen zijnen weldadigen invloed. Bovenal ontwaarden dit de groote en kleine zeesteden van Holland en Zeeland. En was er eene onder de Hollandsche, die ook door hare getrouwe gehechtheid aan de zaak des Vaderlands, op dien gunstigen invloed aanspraak had, zeker was het Enkhuizen.
Die Stad, welke, aan den uithoek der engte in de Zuiderzee gelegen, bij eenen gunstigen hemel, het aloud Staveren aan de Vriesche Kust vlak over zich ziet, was toen eene der volkrijkste en schoonste steden van Noordholland, en bo- | |
| |
venal beroemd door de Haringvisscherij die aldaar haren zetel gevestigd had. Meer dan vierhonderd Haringbuizen liepen er jaarlijks uit hare havens, en zelfs nog draagt het Wapen dier Stad getuigenis, hoe die Visscherij, van vroegere tijden reeds, als eene der voornaamste bronnen van welvaart werd aangemerkt, daar de drie gekroonde haringen door starren gescheiden deszelfs schild versieren.
't Was binnen deze Stad, dat finds vele jaren een geslacht bestond, het welk, al mede uit hoofde van die visscherij, den naam van buisman droeg. Thans was hetzelve wel onder de aanzienlijkste van den middelstand te tellen, maar waarschijnlijk had een der voorouderen zelf als buisman jaarlijks ten haring gevaren. Pieter buisman, een uit dat geslacht, droeg althans den naam zijner voorvaderen niet onwaardig, daar hij jaarlijks een groot aantal van die Schepen uitrustte. Het ging hem niet alleen in dien tak van Zeevaart, maar in alle anderen, welke hij aansloeg, voordeelig, en dit zijn geluk deelde hij met eene waardige Echtgenoote, maartje hoogwoud, bij welke hij reeds eenige Zonen verwekt had. Tot nog toe echter zag zich zijn huwelijk met geene Dochter gezegend - en, daar zoo zijne jaren als die zijner Vrouw reeds begonnen te klimmen, verminderde de hoop, die vooral de laatste steeds gekoesterd had, om eene Dochter onder hare kinderen te mogen tellen.
| |
| |
Eindelijk echter en wel weinige dagen, nadat het twaalfjarig Bestand tusschen de Nederlanders en Spanjaarden geeindigd was (1621), en juist op den vijf en veertigsten verjaardag der vrouw, zag dit paar ook in dit opzigt zijnen wensch vervuld, en buisman zijn maartje Moeder van eene Dochter, die zij bij den doop den naam van hillegonda gaven. Schoon zich altijd Vader buisman zeer over de geboorte van elk kind verheugd had, nooit was hij zoo blijde geweest, zelfs niet bij de geboorte van zijnen eersten zoon, als nu hij door deze vrouwelijke loot, in een tijdperk des levens, dat zijne huisvrouw de hoop begon op te geven, zijn' huwelijksboom versierd zag. Het geheele huisgezin was opgetogen van vreugde, en de vier broeders van de pas geborene, welker oudste reeds zestien en welker jongste tien jaren bereikt had, vergrootten door hunne ongeveinsde blijken van vreugde het genoegen van de zoo hartelijk verheugde ouders. Elk hunner was evenzeer opgetild met de nieuwe huisgenoote, en van den oudsten tot den jongsten toe waren zij allen blijde eene Zuster te bezitten. De jongste, schoon een woeste knaap, en juist in den besten tijd om zich door wilde spelen te verlustigen, liep dikwerf op zijne teenen in het vertrek, waar zijn zusters wiegje stond, om toch het geliefde hilletje niet in haren slaap te storen; ja eens betrapte hem zijne moeder, toen zijn zusje naauwlijks een vierde deel
| |
| |
jaar oud was, hoe hij, de kamer ingeslopen, het wiegekleed opgeligt had, en bij het wiegje haar slapende aanstaarde, en uit de volheid van zijn hart uitboezemde: ‘ô niemand, niemand heeft een zoo lief zusje als ik...’ Niet vreemd dat de moeder dit met de grootste goedkeuring aanhoorde, en den lieven jongen aan haar hart drukte over deze zoo onverdenkbare getuigenis van hartelijke liefde voor zijne zuster.
Uit de veelvuldige aangename tooneelen van dit gelukkig huisgezin, welke altijd opgeluisterd werden door de tegenwoordigheid van het beminde meisje, zij slechts één uitstekend gekozen, om zich een denkbeeld te vormen van deszelfs grooten gelukstaat; hillegonda was en bleef aanhoudend de spil, waarop het genoegen van allen draaide. Er ging nooit eene omstandigheid, haar betreffende, zonder opmerking voorbij, en meermalen gaf dit gelegenheid tot een klein huisselijk feest. Maar nu had het lief meisje den ouderdom van vijf jaren bereikt, juist op haar Moeders Vijftigsten verjaardag. Er moest nu iets buitengewoons plaats hebben. Al de maagschap en de naaste geburen werden ter maaltijd verzocht, die Vader buisman verlangd had, dat men schoon anders naar den voorvaderlijken trant wel in zekeren overvloed maar toch zuinig leefde, blijken dragen zou van den zegen, waarmede de Hemel zoovele jaren achter elkander zijne vlijt bckroond had. De vier zonen stem- | |
| |
den ook te zamen om het feest zoo vrolijk en luisterrijk te maken, als maar eenigzins mogelijk was. De gasten kwamen al vroegtijdig bijeen en werden door den vader des huisgezins en door moeder buisman met alle hartelijkheid verwelkomd. Dedisch was overvloedig van allerleije soort van vleesch voorzien en onder de geregten was het puik van Haringen niet vergeten. Rijkelijk werd ook uit lange drinkglazen de wijn geplengd, en eene algemeene vrolijkheid begon de gemoederen meer en meer te ontspannen. - Moeder buisman, die er voor hare jaren nog uitnemend wel uitzag, had naast zich aan de eene zijde haren man en aan hare andere zijde het nu vijfjarige Meisje. Zij was deftig opgetooid met het kleed door haar in haren bruidstijd gedragen, en schoon eenigzins naar de dragt van den tijd veranderd, echter van zoodanig eene fraaije en duurzame stoffe, dat het nog als een pronkkleed dienen kon. Maar het jarige dochtertje was naar den zwier dier tijden uitstekend opgesierd, en vooral was er geen goud aan haar hoofdhulsel gespaard: op haar zijde bungelde een zilveren tuigje aan een' zwaren ketting van hetzelfde metaal, dat zij's morgens reeds van hare ouders tot een verjaargeschenk gekregen had, schoon zij zeker van al de werktuigen eerst het regt gebruik in volgenden tijd hebben zou, bij hare vrouwelijke handwerkjes. - Hilletje was voor hare jaren reeds zeerschran- | |
| |
der, en wist zeer wel het gebruik van alles te zeggen, dat niet weinig, tot groot genoegen van de moeder door alle vrouwelijke geburen bewonderd was geworden. De vier zonen van buisman rezen, toen de maaltijd een eind gevorderd was, op, en verrasten, na zich eenige oogenblikken verwijderd te hebben, het gezelschap met het uitvoeren van eenige muzijk en nadat zij daar mede de aandacht een tijd lang hadden bezig gehouden, zette de oudste zoon eene fraaije glazen fluit op tafel, waarop hij met eigen handen een' frisch groeijenden boom gesneden had, waaraan zich vier bijna volwassen vruchten vertoonden, en een opengaand bloessem knopje. En op hetzelfde oogenblik speelden de twee andere broeders eene zangwijze, die de jongste broeder van een Lied vergezelde, dat deze nu vijftienjarige jongeling op zijne moeder en beminde zuster gemaakt had.
Onder algemeen gejuich werd de jongeling verzocht om nogmaals dit lied te herhalen. Nu vulde Vader buisman de fluit, en stelde een' dronk in op de gelegenheid van het feest; waarbij hij de voortdurende welvaart en het lang leven der hem zoo dierbare Vrouw en Dochter wenschte, terwijl de tranen in zijne oogen blonken.- Nu gingen de zonen voort met het gezelschap door hunne muzijk te vervrolijken, en onderwijl de fluit bij alle de mannen van het gezelschap rond. Toen eindelijk dezelve bij va- | |
| |
der buisman terug gekomen was, ving men een zeer zacht muzijkstukje aan, en onverwacht zong de kleine hillegonda, twee zangsneden, die haar jongste broeder pieter voor haar had vervaardigd; en zij, daar zij eene zeer fraaije stem en goed gehoor had, buiten weten harer ouderen spoedig geleerd had. Met alle onbeteuterdheid, der onschuld en vroege kindschheid eigen, zong zij dit liedje.
Wie beschrijft nu de opgetogenheid van den Vader en de verrukkingen over het altijd zoo geliefkoosd en genoegzaam aangebeden dochtertje. Meest alle de g asten waren als betooverd zoo door het onverwachte als door het schoone van het Zaugstukje en hilletje werd als een wonder beschouwd. 't Is waar bij sommige der vrouwen, die ook dochters hadden, rees wel een weinig jaloezij, ja sommige zagen elkander met zekere bedenkelijkheid aan en enkelde fluisterden elkanderen in, dat het klein ding zeer lief en aardig was, maar dat zij er nu al aan zien konden, dat zij hare peper wel op prijs zou weten te houden. Moeder noch Vader buisman merkten het een of het ander, en nadat de maaltijd afgeloopen was, kon Vader buisman niet nalaten, om tegen een' der genoodigden, den Predikant buitenhagen, een grijsaard door zijn ambt en nog meer door zijn ware Godsvrucht en deugden eerwaardig, in de volle verrukking van zijn hart uit te boezemen:
| |
| |
Wel Dominé! wat heb ik een uitmuntend kind. Wat zegt gij er van? - Ik heb gene woorden, zeide Ds. buitenhagen, om genoeg mijne verwondering en genoegen uit te drukken over dat allerliesste kind, en ik geloof gaarne, dat zij een genoegen aan hare ouders moet veroorzaken, dat alleen gevoeld kan worden... maar... Wat maar... wat maar, hernam buisman, gij kijkt bij dat woord zoo ernstig, Dominé! kom kom, van daag moet de Dominé te huis blijven... en geene zwaarmoedige maren... stel die tot morgen uit... Gaarne vriend buisman, antwoorde hij, zeer gaarne, gij hebt gelijk, groot gelijk;- ik zal u morgen of overmorgen toch komen spreken, alleen omdat ik uw kind zoo lief heb. Ja zij houdt ook veel van u hernam buisman, en, terwijl hij nog sprak kwam, het lief meisje naar Ds. buitenhagen toeschieten: en, daar zij meermalen blijken van liefde van hem ontvangen had, daar hij een zeer beminnelijk man was, en gelijk alle waarlijk goede menschen veel van kinderen hield, kuste zij zijne handen, en ging op zijne knie zitten. Als ik zondag met moeder te Kerk kom, zeide zij, dan zal ik weêr zoo stil zitten, als laatst op Buizen-biddag, toen ik voor het eerst van mijn leven met moeder te Kerk was. Moeder heeft toen gezeid, als ik vijf jaren was, dat ik dan voorts alle zondagen met haar zou te Kerk gaan... Zoo snapte de lieve kleine al voort, en stal het hart van den braven
| |
| |
Leeraar, die alleen zich vroeger, dan de andere gasten naar huis begaf, omdat zijne jaren hem vroegtijdiger dan de meesten van het andere gezelschap naar rust deden verlangen, en ook, opdat zijne tegenwoordigheid aan de jonge lieden niet hinderlijk zijn zou, om dit genoegelijk feest met onschuldigen dans te eindigen, welken bij te wonen hem ook misschien door, huichelende en dweepende ambtgenooten ten kwade geduid zou geworden zijn.
Schoon Ds. buitenhagen met het grootst genoegen te huis gekomen, de gulheid van vader buisman en zijne huisvrouw, en bij alle de aangenaamheden van het dubbel Verjaarfeest, bijzonder alle de bevallige bekoorlijkheden van hillegonda zich herinnerde, besloot hij toch den volgenden dag, als hij Vader buisman spreken mogt, hem de gedachte, die hem bij het zwaarmoedig maar voor den geest fpeelde, mede te deelen. - Den volgenden dag ontmoette hij zijnen Gastheer van den vorigen, en met alle welmeenendheid hem dank gezegd hebbende voor alles, wat hij genoten had, wandelden zij, zoo al ongemerkt, de Westpoort uit. Geheel alleen zijnde, begon de eerwaardige Grijsaard met zijnen vriend buisman het volgend gesprek: ‘Gisteren zoo als ik u straks zeide, heb ik dan uitstekend veel genoegen gehad op het vriendenfeest ten uwen huize. Ik moet u ook betuigen, dat mij daarop allerbijzonderst verrukt heeft het gezang van hil- | |
| |
letje, en gij hebt zelf gezien, hoe ik, even als de andere gasten, als betooverd was, door het lieve meisje. Het heeft mij van achteren eenigzins gespeten, dat mij een enkel woord ontviel, dat misschien u onaangenaam was, toen ik namelijk een maar liet volgen, dat door u niet onopgemerkt bleef... Evenwel dat maar, mijn Vriend! behoorde niet tot die, welke dikwijls de kwaadsprekendheid gebruikt, als zij een voorwerp, dat te algemeen in achting is, dan dat zij het durft bezoedelen, zijdelings zoekt in verdenking te brengen... Nu dit zou althans ook niet te pas komen omtrent een kind, als uw lief meisje. Neen, mijn Vriend! mijn maar kwam alleen uit zekere bezorgdheid voort, en ik wil u die nu, daar wij alleen zijn, niet verbergen. Ik vrees namelijk alleen, dat het lief kind, door hare ongemeene schranderheid welras ontdekken zal, zoo zij het niet reeds gedaan heeft, welke eene hooge waarde men in haar stelt, en hoe ligt zou het dan kunnen gebeuren, dat zij hoogmoedig werd. Waarlijk, Vader buisman! dat zou regt jammer wezen. en daar de hoogmoed bij alle menschen, en vooral bij den jongen mensch er even ligt in wil, als hij moeijelijk uit te rooijen is, zal er dagelijks opgepast moeten worden, dat uw hilletje zich niet gaat verheffen op hare bekwaamheden en de groote gaven, die zij van
| |
| |
haren Schepper gekregen heeft. Maar ik vrees...’
Buisman. Neen! Neen! Ga voort, vader buitenhagen! ga voort. Ik voel dat gij gelijk, dat gij volkomen gelijk hebt. Ga voort. Ik weet, dat gij het best van mij en de mijnen altijd bedoelt, en dat gij het ook doet van het meisje, dat mijne vrouw en ik, zoo ik geloof, te lief hebben. Ik begrijp klaar, dat zij voor alle dingen nederig moet blijven. Maar ik bid u, hoe zal ik het met haar aanleggen? Want het kind doet niets, althans in mijne oogen, waarover ik haar met regt kan berispen of vernederen.
Ds. buitenhagen. Het was ook geheel mijn oogmerk niet, dat gij het van dien kant zoudt aanvangen. Maar, mijn vriend! er zijn fomtijds middelen, om het kwaad te voorkomen, en die geef ik verre de voorkeur boven die, welke het kwaad moeten uitrooijen. Kunt gij bij voorbeeld, haar niet in kennis brengen, met het een of ander oudere buurmeisje, waarbij zij, zoo het haar al niet ver overtreft, een weinigje op ziet, als hare meerdere. Gij zult ook wel doen, gelijk ook uwe vrouw, dat gij van tijd tot tijd andere kinderen in hare tegenwoordigheid prijst, en kan dit met waarheid geschieden, het een of het ander kind, dat tot den gemeenen stand behoort, en 'er zeer armelijk in de kleêren uit ziet. Ontdekt gij dan,
| |
| |
dat zich eenige gemelijkheid op haar gelaat vertoont, dan kunt gij u verzekerd houden, dat zich reeds een beginsel van hoogmoed in haar hart heeft vastgezet, en dat het zaak is, met eenige gestrengheid tegen haar te handelen, of haar zelfs te onderhouden. Maar merkt gij daarvan niets, maak er haar dan zelf niet bekend mede, dat zij anders zou kunnen wezen: want, vriend! het is mij bij ondervinding gebleken, dat het somtijds nadeelig is, dat men onschuldigen bekend maakt met gebreken, waarmeê zij niet besmet zijn. Evenwel zult gij, en voornamelijk uwe vrouw, er wel aan doen, wanneer zij de gelegenheid waarneemt, om haar nederige lieden als voorbeelden van algemeene liefde en eerbied aan te prijzen - Veel beter, dan dat zij haar hoogmoedige lieden als voorwerpen van afkeer voorstelt, omdat het bij de jeugd en trouwens, ook wel bij volwassenen, er maar al te ligt in wil, om meer de personen dan derzelver gebreken te haten; hetwelk ook zeer moeijelijk valt. De nederigheid, mijn vriend! is eene zoo schoone deugd en die bijzonder onze natie in vroegere tijden zoo zeer eigen was; maar, zoo als het met bijzondere personen gaat, zoo gaat het met geheele volken. Goed geeft Moed. Het gaat thans den Nederlanders veel meer voor den wind, dan toen ik een kind was. Ja het is nog wel oorlog, maar wij hebben dien thans zoo na niet op den hals, en onze Koophandel bloeit.
| |
| |
Juist daarom doet elk huisvader wel, om zijnen kinderen nederigheid in te scherpen.
Buisman: Gij spreekt naar mijn hart, Vader buitenhagen; schoon ik nog vrij wat jonger ben dan gij, heugt het mij zeer wel, dat 'er hier te Enkhuizen bij lang na zoovele Buizen niet werden uitgerust, als tegenwoordig. Schoon ik alle reden heb, om over mijne Zoons te vreden, dubbel te vreden te zijn, ik weet niet, hoe het komt, maar de Heer zit 'er al meer in dan bij mij. En, al doe ik mijn best, om 'er dien uit te houden, 'er zijn zoovele gedienstige lieden van buiten, die al ligt hen gelooven doen, dat zij wat meer dan een ander zijn, omdat zij een' vader hebben, die een' voorspoedigen handel drijft. - Immers alles dat ik heb komt door den zegen van God den Heer, en, als het Gods wil is, kan Hij mij binnen weinig tijd armer maken, dan mijn zalige grootvader, die in zijne jeugd als gemeen matroos ten haring gevaren heeft.
Ds. buitenhagen: Gij praat 'er over Vriend buisman! zoo als het een vroom Christen past, en ik zie daar uit, dat gij, het geen ik omtrent uw hilletje zo gezegd hebt, mij althans niet ten kwade duidt.
Buisman. Ten kwade duiden... Neen! neen! ik zeg 'er u den hartelijksten, den warmsten dank voor. Gij kondt mij geen duidelijker geen krachtiger bewijs van uwe opregte vriendschap
| |
| |
geven. En ik beloof u, dat ik, zooveel ik kan, 'er op passen zal, dat mijn hilletje een nederig meisje wordt. Ik zal ook mijne goede vrouw wel weten te bewegen, dat zij mij in de hand werkt.
Buisman hield volkomen woord. Toen hij te huis kwam, was alles nog in volle drokte; het dochtertje was ook uit de school te huis gekomen; 'er waren schippers om buisman te spreken over zaken, die zij niet met zijne zonen af konden doen. Dus vond hij geraden, om met zijne maartje over het geen 'er tusschen hem en Ds. buitenhagen gesproken was, te zwijgen, tot dat zij een half uurtje vonden, dat zij alleen waren. Nog dienzelfden avond gelukte dit, nadat het avond eten was afgeloopen en alle de kinderen naar bed waren. In de stille eenzaamheid bragt nu buisman zijne huisvrouw onder het oog, wat hij met Ds. buitenhagen over hilletje gesproken had. Eerst zag moeder een weinig vreemd op, als of het een wonder was, dat 'er iemand eenige aanmerking op haar lief dochtertje maken kon: maar de ernst, waarmede buisman sprak, en het gewigt van zijne aanmerkingen deden weldra dat wolkje van oogenblikkelijk misnoegen verdwijnen, en zij luisterde met aandacht naar den raad van den vromen en Godvruchtigen Leeraar. Weldra veranderde haar gevoel van kleine ontevredenheid in opregte dankbaarheid -
| |
| |
en het slot van alles was, dat zij tegen haar' man zeide: ‘Ik hoop, lieve man! dat God mij zal sterken in mijn goed voornemen, en ik zal op morgen reeds een begin maken, om ons hilletje nederigheid in te boezemen’.
Zoo sprak de vrome Huismoeder, en eer de slaap haar de oogen sloot, verhief zich haar hart tot het Opperwezen. Toen de volgende dag aanbrak, ontwaakte zij met dezelfde gedachte, waarmede zij den vorigen avond ingeslapen was. Het was het standvastig gebruik in het huisgezin van buisman, gelijk in de meeste huisgezinnen der hervormde Christenen, in dien tijd, hier te lande, dat na het stemmelijk gebed van den Huisvader, onder het ontbijt, een gedeelte uit den Bijbel gelezen werd. Vader buisman liet gewoonlijk aan zijne vrouw de keuze van het geen er gelezen zou worden, en deze gaf het dan op aan een' van de zonen: alleen had buisman bedongen, dat zij zelden meer dan één Hoofdstuk lazen, en altijd zulke gedeelten, als tot algemeene stichting konden dienen. Moeder buisman was gewoon, als zij opgestaan was, in den Bijbel dat gedeelte op te zoeken, het welk zij wenschte gelezen te hebben. Het viel haar dus gemakkelijk om de keuze ook van dezen dag te bepalen. - Er stond in het vertrek, waar zij gewoonlijk ontbeten, een lessenaar, met een' fraai gebonden Bijbel, reeds een vaderlijk erfgoed van buisman. Moeder maartje begaf
| |
| |
zich zoo als zij opgestaan was, naar denzelven, en sloeg hem op, bij het Evangelie van joannes, waarin zij boven alle andere behagen schepte. Zij zocht hier dat Hoofdstuk, waarin dezelve de Voetwassching van zijnen Meester, aan hem en zijne medeleerlingen verrigt, op eene zoo eenvoudige wijze verhaalt, dat de inwendige blijkbaarheid van waarheid met geene mogelijkheid in eenige geschiedkundige voordragt sterker zijn kan. Het ontbijt was nu gereed - de zonen verschenen daar aan, behoorlijk gekleed, en hilletje vloog hare moeder in de armen. Na haar en haar vader gekust te hebben, nam het geheele huisgezin plaats: ook de dienstmaagd, want in die tijden en zelfs bij aanzienlijker lieden, dan bij buisman, werd de dienstbode als een lid van het gezin aangemerkt, geenszins als een louter werktuig van weelde en dienstbaarheid, en nog minder in de gedachten gelijk gesteld met de huisdieren.
Zoo zat nu het gezin bij een, en Vader buisman deed een kort maar hartelijk gebed, terwijl de aandacht op aller gelaat te lezen was. Jaschoon hilletje geenszins nog de eigenlijke en verhevene bedoeling van die verrigting bevatten kon, zij besefte met hare kinderlijke schranderheid, dat haar vader op eene geheele andere wijze sprak, dan tot zijne vrienden kennissen of huisgenooten. Nu was het de beurt van den oudsten zoon om te lezen - en deze stond, na- | |
| |
dat zijn vader het gebed geëindigd had op, en las het opgeslagen Dertiende Hoofdstuk van joannes. Na dat hij opgehouden had met lezen, maakte Vader buisman, naar gewoonte, eenige algemeene aanmerkingen over het gelezene, en bijzonder over de Nederigheid van jezus.
Toen het ontbijt afgeloopen en door de dienstmaagd weggenomen was, en die, gelijk ook Vader buisman en zijne zonen vertrokken waren, kleedde Moeder buisman haar lief hilletje aan, die straks naar school gebragt zou worden. Onder het aankleeden, zeide zij: hilletje, hebt gij geluisterd naar het geen uw broêr willem daar straks gelezen heeft?
Hill: Ja, moederlief!
Moeder. Hebt gij 'er wat van onthouden.?
Hill: Niet veel... maar toch wat...
Moeder. Wel wat dan?
Hill: Dat jezus de voeten waschte....
Moeder. En van wie?
Hill: Van zijne Discipelen.
Moeder. Hoe vindt gij dit?
Hill: Heel mooi, moeder! vooral toen vader het zoo uitleî.
Moeder. Maar is het toch niet zoo wat vreemd, dat onze Heer de voeten van zijne Discipelen of Leerlingen afwaschtte? Vader heeft wel gezeid, dat dit een bewijs van nederigheid en dienstvaardigheid was: maar hoe zoudt gij het vinden, als ik eens u het werk liet
| |
| |
doen, het geen anders onze meid doet. Zoudt gij niet vinden, dat u dat niet paste, zoudt gij u niet voor de buren schamen, dat gij dat deedt.
Hill: Waarom toch, moederlief! - ik begrijp 't niet. Als gij wilt, dat ik zoo iets doen zal, waarom zou ik het dan niet doen?.. maar trijntje zou het beter naar uw' zin kunnen doen als ik, want die is veel sterker als ik, en kan veel beter werken.
Moeder. Zoo is 't mijn kind! zoo is 't. Heb ook haar daarom altijd hartelijk lief - en bedenk, dat het gelukkig is, dat 'er menschen zijn, die voor kost en loon ons, die toevallig wat rijker zijn, door hunn' arbeid willen dienen. Heb die menschen altijd hartelijk lief: en denk toch, dat zij even goed zijn, als de rijkste van de stad - en dat zij somtijds wel beter kunnen zijn.
Moeder buisman vond het niet noodig, om haar gesprek verder voort te zetten. Zij was volkomen overtuigd, dat hare dochter niet besmet was met den hoogmoed, voor welks beginsel haar Ds. buitenhagen bevreesd gemaakt had. Zij vond het als eene verstandige vrouw niet noodig, om haar kind bekend te maken met die ondeugd, daar zij eveneens als Ds. buitenhagen oordeelde, dat het schadelijk is, kinderen met het kwade bekend te maken; daar de ondervinding haar geleerd had, dat de kennis aan het kwaad niet dan met de uiterste behoedzaamheid aan onnoozelen medegedeeld moet worden, en dan
| |
| |
nog in hooger jaren, dan haar hilletje bereikt had. Zij nam ook de eerste gelegenheid dien dag waar, om haar man met de hartelijkste vreugde eener moeder geluk te wenschen, dat zij in het hart van haar zoo geliefd dochtertje zelfs geen spoor van hoogmoed ontdekt had. - Vader buisman liet niet na, om zijnen eerwaarden vriend buitenhagen zoo spoedig mogelijk deze gelukkige ontdekking bekend te maken. Echter verzocht hij hem, dat, zoo hij vervolgens iets mogt waarnemen of vermoeden, hij even openhartig, als in het tegenwoordig geval, hem deswegens zou onderrigten, en er zich vooral niet door laten afschrikken, dat dit maal zijne vreeze ongegrond bevonden was. Ds. buitenhagen moest hem dit bij de hand van vriendschap beloven, eer hem buisman met gerustheid verliet.
|
|