| |
| |
| |
Voorberigt.
Schoon in het Leven van Maurits Lijnslager vele Vrouwen van zijne Eeuwe voorkomen, kon geene derzelve, naar den aanleg van het ontwerp, de Hoofdpersonaadje daarin uitmaken. Daar ik intusschen bespeurde, hoe 'er, waarlijk boven mijne verwachting, (zelfs in die dagen, toen een Fransch Zendeling den Koninklijken Zetel in Holland beklom) nog veel zucht tot het oorspronkelijk Vaderlandsche overbleef, beproefde ik, om eene Nederlandsche Vrouw, uit de Zeventiende Eeuw, tot een Hoofdpersoon eener soortgelijke verdichte Geschiedenis te maken: maar de inlijving van ons Land in Frankrijk deed mij den begonnen arbeid staken. Ik was toch overreed, dat alles werd aangewend, wat strekken kon, om den Nederlander te doen vergeten, dat hij een Vader- | |
| |
land, dat hij eerwaardige Voorvaderen, edele Voorstanders van Godsdienstige en Burgerlijke Vrijheid bezeten had: ik wist, dat de pogingen, om nog het gering overschot van den Vaderlandschen geest te behouden, met leede oogen bovenal door de verfranschte Nederlanders, zoo ijverig als de Franschen zelf in de verdrukking hunner Landgenooten, werd aangezien; en, schoon mij dit luttel zou hebben afgeschrikt, daar dien bastaarden te mishagen eene eer was voor den regtschapen Hollander, zeker was het, dat een werk den alouden Hollandschen geest, op iedere bladzijde, ademende (al was het zonder eenig inmengsel van bitterheid of gevoel van weedom geschreven), door de Fransche Politie verboden zou geworden zijn te drukken, en dus al de daaraan bestede arbeid geheel vruchteloos en ijdel. Weinig toch stond het 'er toen na, dat 'er binnen kort eene zoo heugelijke Verlosfing zou opdagen, die (behalve zoo veel ander heils) en tong en pen en drukpers zou ontkluisteren. Gebeurtenissen, zoo buiten het vooruitzigt als de magt van menschen gesteld, moesten zamen-werken, om ons weder tot een Volk te maken, en ons een dierbaar Vaderland te herge-ven. Spoedig na die gebeurtenis nam ik
| |
| |
mijn begonnen geschrift, het Leven van Hillegonda Buisman, weder in handen, en besloot deszelfs voltooijing te beproeven, en thans waag ik het, dat onder de oogen mijner Landgenooten te brengen.
Het is volkomen van denzelfden aanleg, behandeling en strekking als het Leven van Maurits Lijnslager; alleen eene Valandsche Vrouw uit de Zeventiende Eeuw maakt daarvan het Hoofdvoorwerp uit. In hoe verre hetzelve meer of minder goed behandeld zij, beoordeele het Publiek.
Sommigen ducht ik, welke aangestoken zijn door de ligtzinnigheid der naburen, wier Staatkundig belang medebragt, om, bij hunne overheersching, de Godsdienstige stemming onzer Landzaten uit te rooijen, en de harten, zoo al niet met hun op zoo zwakke gronden rustend ongeloof, ten minste met volstrekte overschilligheid in het stuk van Godsdienst te besmetten; sommigen ducht ik, zal hier en daar te veel van het Godsdienstige voorkomen; ik ducht dit om hunnen wil; geenszins, omdat hier door dit geschrift eene aanbeveling missen zou, daar hij, welke de pen bijzonderlijk voert, met oogmerk, om Vaderlandsche Zeden, ware Deugd en opregten Godsdienst
| |
| |
voort te planten, ook zijne eer moet stellen in de versmading, die zijn werk wedervaart, omdat hij, zich niet schikkende naar den loop der tijden, niet schroomt, om voor dat geen uit te komen, hetwelk hij in waarheid meent ter bevordering van Volks- en Menschen - geluk het meest te kunnen bijdragen.
Ik heb weder vele personen, die wezenlijk bestaan hebben, als Tijdgenooten van de Heldin dezer Geschiedenis ingevoerd; en herhale, dat ik meene, dat het mij vrijstaat omtrent de Geschiedenis van het Vaderland en Personen van die Eeuw, deze vrijheid te gebruiken, mits ik mij binde aan den tijd, waarin dezelve geleefd hebben, en dat alles omtrent hen, behalve het geen mijne Hoofdpersonaadje betrest, Historische waarheid zij. Daardoor geloof ik, dat aan de Geschiedkundige waarheid geen nadeel ter wereld wordt toegebragt: integendeel, dat juist de invoering van dadelijk bestaan hebbende gebeurtenissen en personen den vaderlandlievenden Lezer kan uitlokken, om bij anderen deswegens nader onderrigt te zoeken.
Misschien dat verscheiden ingevlochten Verzen, ontleend uit Dichters van het voorste gedeelte der zeventiende. Eeuw,
| |
| |
bij hen, welke met de zoetvoerigheid van lateren tijd zoodanig ingenomen zijn, en weinig bedreven in de geschriften van die eeuw, minder behagen zullen vinden, dan zij verdienen. Zulken toch durf ik wel raden, dat zij dezelve met aandacht herlezen, totdat zij die geheel begrijpen; en zoo het hun dan niet aan goeden smaak mangelt, zullen zij eene oorsponkelijke kracht en schoonheid in dezelve bespeuren, waarin het ons met gepolijster taal moeijelijk valt hun op zijde te komen: daarvan kan onder anderen ten voorbeeld strekken de overheerlijke en krachtige Aanspraak van den Vechtstroom uit den Gerard van Velsen, omtrent welke ik niet herhalen zal, hetgeen ik de vrijheid gebruikt heb Tesselschade deswegens in den mond te leggen.
Misschien zal men ook verwachten, dat ik mijne Hoofdpersonaadje minder gevoelig zou geschilderd hebben; maar het echt Hollandsche karakter is wel verre van ongevoelig, waarvoor misschien sommige vreemdelingen hetzelve zoo gaarne zouden doen doorgaan. 't Martiale echter dezer latere tijden heeft met zoodanig een geweld, zelfs bij vele der teedere Sekse, het waar gevoel verdrongen, dat de
| |
| |
mode van het overgedreven gevoelige, overveenkomstig de zucht der menschen, om in uitersten te vervallen, overgeslagen is tot het overgedreven onaandoenlijke.
Moge, hoe het met het een en ander zij, Hillegonda Buisman geene geheel onwaardige plaats aan de zijde van Maurits Lijnslager bekleeden, en bij de als herboren Nederlandsche Vrouwen het hare toebrengen, om den Oud - Nederlandschen geest ook in haar op te wekken of aan te vuren, dan zal ik mij niet beklagen mijnen tijd aan de zamenstelling van dit Geschrift besteed te hebben.
Haarlem, 1 April 1814.
A. LOOSJES Pz.
|
|