| |
Achttiende hoofdstuk.
Te Novalaise had Lijnslager afscheid genomen van het vruchtbaar Piemontesche, en zich van gidsen en een' muilezel voorzien, om hem en zijne bagaadje over den steilen Berg Cenis te voeren. Nog had Maurits zulk eenen steilen Berg niet beklommen: hoe voorzigtig de muilezel ook voortstapte, en welke verzekeringen hem zijne gidsen inboezemden, hij kon niet nalaten met eenigen schroom de verbazende steilte te beschouwen, te meer, dewijl de losse steenen, daar in zulk eene menigte liggende, hem deden vreezen, dat zijn getrouw lastdier achter
| |
| |
uit zou glijden of struikelen. Hij zag dikwerf met ijzing neder in diepe afgronden, waarin de Rivier Temar met een akelig geruisch voortbruiste. Aan het dorpje Ferriero, ter halver weg van den berg liggende, gekomen, verwonderde hij zich, hoe 'er menschen gevonden worden, die op den duur hunne woning kunnen vestigen op een standpunt, waaruit zich de natuur zoo verschrikkelijk vertoont, terwijl het dorp zelf als aan den berg schijnt te hangen en in ongemeten afgronden nederziet; schoon hij tevens bedacht, dat de gewoonte zeker veel van dat ontzettende weg moet nemen, en het overige voltooid worden door den bijzonderen trek, die den mensch toch aan den grond verbindt, op welken hij geboren is. Hij zette gelukkig zijne reize voort, en bereikte de bovenste oppervlakte van den berg.
Niet weinig werd hier Maurits verrukt door het gezigt van eene uitgestrekte weide, waarin hij de koeijen grazen zag, en een aantal huizen, geschikt voor de bewoners van eene zoo hooge luchtstreek. Hij hoorde ook het gelui van eene kloosterklok, en ontdekte weldra het Hospitaal geschikt voor pelgrims en zoodanige personen, welke de herbergzaamheid der kloosterbroeders verkiest in te nemen. Terwijl zijne gidsen zich ververschten, en de muilezels uitrustten, gaf hij een bezoek aan de kloosterlingen, die hem op de vriendelijkste wijze ontvingen en de voortbrengselen van deze landstreek aanboden. Onder anderen lieten zij niet af, of hij moest de uitmuntende forellen proeven, gevangen in het meer, dat zij hem boven op den berg aanwezen, en hem toescheen de uitgestrektheid van een half uur te be- | |
| |
slaan. Bovenal verrukte hem de schoone groenheid van deszelfs kleur, terwijl de daaruit ontstaande watervallen zijnen geest met heilig ontzag vervulden. Staande dat hij zich op dezen berg onthield, werd het weder stormachtig en ongunstig, en daar hij niet vroegtijdig uit Novalaise vertrokken was, raadden hem de kloosterlingen, dat hij liever zijnen aftogt tot den volgenden morgen zoude uitstellen, en boden hem een verblijf in hun klooster aan. Maurits liet zich niet lang bidden en schepte in 't algemeen behagen in de verhalen, die hem de kloosterbroeders deden, maar bijzonder in die van een' man van zeer hooge jaren, welke bijna zijn geheel leven op den top van den Cenis had doorgebragt en echter geheel vrijgebleven was van den geest van ongezelligheid. Deze verhaalde aan Maurits eene aaneenschakeling van bijzonderheden betreffende ongelukkig verdwaalde vreemdelingen, die hunne herstelling of leven aan dit klooster verschuldigd waren. Vreemd was Maurits te moede, toen hij zich des avonds in het klooster ter rust begaf, daar hem de verbazende hoogte voor den geest speelde, welke hij bestegen had, die hij niet kon nalaten te vergelijken met de lage ligging van zijn vaderland. Zijne ziel werd als van zelve vervuld met heldere Godsdienstige gedachten, en zijn hart scheen dien invloed te gevoelen, dien meermalen heilige mannen op de toppen der bergen ontwaarden. Na een' gerusten slaap ontwaakte hij, in dezelfde stemming van gemoed, en daar nu het stormachtig weder voorbij, en de wolken verdwenen waren, beschouwde hij met eene stille bewondering en eene aanbiddende verruk- | |
| |
king de trotsche schoonheden der natuur op dien hoogen berg; dien hij echter door nog veel hooger Alpen omgeven zag, welker toppen bedekt waren met een eeuwig sneeuw, waaraan de stralen van de opgaande zon eenen rooden gloed mededeelden, terwijl de nederstortende watervallen, op kleinere afstanden, het oog verrukten door de fraaije schakeringen der kleuren van den regenboog.
Met deelnemende hartelijkheid nam Maurits afscheid van de gulhartige kloosterbroeders, en dankte de Voorzienigheid, dat 'er menschen gevonden werden, die, schoon eene Godsdienstige dwaling hen tot het ongehuwde en afgezonderde leven had doen besluiten, door hunne liefderijke hulpvaardigheid en onverpligte gastvrijheid, de hoogste wet van het Christendom, de liefde tot de naasten, zoo voortreffelijk volbragten. Hij besteeg weder zijnen muilezel, en het vruchtbaar Piemont aan gene zijde van den berg Cenis latende, daalde hij af, en kwam in Lasnebourg. Onder weg verhaalden hem zijne gidsen, hoe deze plaats meer dan twee maanden van het jaar van het schijnsel der zonne geheel verstoken was, uit hoofde van hare ligging, zoo nabij aan den voet van den berg.
Welk een onderscheid ontdekte nu het oog van Maurits, tusschen de lustrije streken van Piemont en het eenvoudig bergachtig Savoye. Op de dorpen, die hij nu doorreisde, zag hij bijna niet dan vrouwen en kleine kinderen, daar zich de mannen en jongelingen op dezen tijd des jaars buiten 's lands bevonden, om de rijkere gewesten en groote steden van Europa ten dienste te staan, in het verrigten van
| |
| |
de geringste handteringen, of het volk bij hunne kermisvermaken met zang en spel te verlustigen. Maurits trof, te Madane eene korte poos vertoevende, een' jongen knaap aan, die 'er vervallen van gelaat uitzag, maar wiens wezenstrekken hij zich meende te herinneren. Hij riep hem tot zich, en het bleek Maurits, dat hem zijn geheugen niet bedrogen had, daar deze jongen hem verhaalde, hoe bedroefd hij was, dat hij dit jaar door eene zware ziekte, waarvan hij nog maar even hersteld was, zich genoodzaakt zag te huis te blijven, daar hij anders met zijn' vader naar Holland en naar het rijke Amsterdam trok, waar zijn vader met de kijkkas rondliep, terwijl hij met de lier of een marmot geld ophaalde. Het was aan het gehoor van Maurits zoo aangenaam, en zoo streelende voor zijn hart, dat 'er van zijn vaderland, en bovenal van zijne geboortestad in de gebergten van Savoye melding gemaakt werd, dat hij aan den jongen, tot schadevergoeding voor zijn te huis blijven, drie gouden pistolen ter hand stelde. De jongen, dit geld ziende, was zoo opgetogen van vreugde, dat hij een' harden kreet van blijdschap gaf, en geene woorden vinden kon, om Lijnslager eenigzins gepast te bedanken. Hij vloog naar zijne moeder, en verhaalde haar, hoe een Hollandsch Heer zich in de herberg bevond, die hem rijk gemaakt had, en liet haar meteen de drie gouden stukken zien. Het duurde niet lang, of de vrouw, vergezeld van zeven kinderen, waarvan zij het jongste op den arm droeg, snelde op de aanwijzing van haar' zoon naar de herberg, waar zij het geluk had van Lijnslager nog aan te treffen, schoon hij juist reeds op zijn'
| |
| |
muilezel geklommen was, om zijne reis voort te zetten. In gebroken fransch vroeg zij hem, of haar zoon wel op eene eerlijke wijze aan zooveel geld gekomen was, om dat dit haar bijna onbegrijpelijk voorkwam. - Maurits gaf haar te kennen, dat hij door de droefheid van haar' zoon, over zijn noodzakelijk te huis blijven, bewogen, en omdat hij hem meermalen te Amsterdam gezien had, bij een aangenaam herdenken aan zijn vaderland, hem deze gift geschonken had. Nu kwamen 'er tranen van dankbaarheid in de oogen van de Savooische vrouw, en zij vroeg zijnen naam te mogen weten; Lijnslager maakte geene zwarigheid, om dien aan haar te melden, ‘o, zeide zij, zoo God geeft, dat het kind, waarvan ik zwanger ben, een zoon is, zal ik hem den naam van Maurice geven.’ De jongen hield ondertusschen zijne hand vast, en stamelde zijne. dankbetuiging uit, zeggende: ‘Nu heb ik eene kostwinning, nu heb ik eene kostwinning, zoo goed als vader - o als ik in Holland en in Amsterdam kom, dan zal ik u opzoeken, mijn Heer! indien gij mij maar zegt, waar gij te Amsterdam woont, want ik weet daar den weg, zoo goed als te Chamberry.’ - Maurits gaf hem zijne woonplaats op en verliet Madane gezegend door eenen hoop eenvoudige en dankbare menschen, die hem hielden voor eenen weldoenden engel, in hun midden verschenen. Sedert die ontmoeting besloot hij, om zooveel maar eenigermate zijne omstandigheden zouden toelaten, steeds aan de aangename aandrift van het hart, om zijne medemenschen gelukkig te maken, bot te vieren, en vooral hetzelve te bewaren voor
| |
| |
de te groote gehechtheid aan die goederen, welke alleen beschouwd mogen worden, als aan den mensch voor eene kleine wijl te leen gegeven, om daarmede wel te doen; eene gehechtheid, waaraan de bedachtzame geest van den Hollander misschien meer dan de wufter van andere volkeren is blootgesteld.
Maurits hield zich slechts eenen dag te Chamberry, de Hoofdstad van Savoye, op, en daar hij zich eene poos verlustigde op de openbare wandelplaats, scheen hem daar een algemeene geest van welgemanierde vriendelijkheid, zelfs ouder den adelstand, te heerschen. Het verlangen prikkelde hem sterk, om het beroemd Geneve te bezoeken, dat gemeenebest, dat als de zetel der Hervormden mag worden aangemerkt, en met regt roem draagt op zijne Hoogeschool, door Kalvyn en Beza gesticht. Ook waren Lijnslager de beginsels van een Gemeenebest, zoo diep in het hart geprent, dat hij altijd met een vrolijker hart een' zoodanigen Staat naderde dan eenen, die onder een eenhoofdig bewind, over 't algemeen, minder zijn geluk te danken heeft aan goede wetten, dan aan de toevallige goede geaardheid van den sterveling, die, onder toelating der Voorzienigheid, zich boven de wetten Kunnende verheffen, het lot van duizenden in zijne hand heeft. Nu had Lijnslager ook een' geruimen tijd in eenzaamheid zijn' weg achtervolgd, en verheugde zich dus op zijne reis naar Geneve eenen man aan te treffen, die hem toescheen een Geneefsch Burger van eenig aanzien te zijn. Hij nam de vrijheid, om zoodra zij Chamberry verlaten hadden, hem te kennen te geven, dat hij een vreemdeling en wel een Hollander was. En naauwelijks
| |
| |
had hij dit woord gesproken, of de Genevees zag hem met zekere verrukking aan. ‘Dus,’ sprak hij ‘ook een Republikein - en misschien ook een Protestant?’ - Toen hem Lijnslager beide verzekerd had, verklaarde hij hem zijn genoegen over zulk eene aangename ontmoeting. ‘Gij zult dan zeker onder uwe voorouders,’ begon hij, ‘ook wel lieden tellen, die hun leven als brave burgers voor de vrijheid van hun geweten of voor de onafhankelijkheid van hun vaderland hebben opgeofferd?’
‘Zoowel van vaders als moeders zijde,’ antwoordde Maurits, ‘zijn'er verscheiden personen, toen de wreede hertog van Alva in ons land was, om het geloof ter dood gebragt; en een oudoom van mij is in de beroemde belegering van Leyden omgekomen, bij een' uitval, welken die dappere burgers tegen de Spanjaarden deden.’ ‘ô Dan zal ik met u kunnen spreken,’ was het antwoord van den Genevees, ‘schoon wij eenigzins in jaren verschillen. Ik was een jongeling van achttien jaren, toen ik mijn' vader, den beroemden Louis Bandiere, op den onvergetelijken 12 December van het jaar 1602, bij den verraderlijken aanval der Savojaarden verloor. Zijn naam staat op een' grafsteen vereeuwigd onder de zeventien beroemde kampvechters, die hun leven voor het vaderland hebben opgeofferd, en zich eene onwederspreekbare hoogachting van alle ware Genevezen verworven hebben.’
Maurits Lijnslager. Ei doe mij het genoegen, mijn Heer! en zoo het u niet te veel treft, vermeld mij iets van dien aanslag.
| |
| |
Bandiere. Zonder aandoening, schoon het nu reeds zoovele jaren geleden is, en al was het driemaal zoovele, kan ik daarvan niet spreken; maar schoon het mij somtijds zelfs tranen kost, omdat ik bij die gelegenheid eenen braven vader verloren heb, is het een aangenaam onderwerp, en ik behoef maar weinig uitgelokt te worden, of ik begin 'er zelf van te spreken. Verbeeld u, dat de vrede van Vervins en Lyon, waarin zich Geneve met regt begrepen achtte, en de zijdelingsche verzekeringen den Senaat door den Generaal d'Albigni, wegens den Hertog van Savoye gedaan, in het begin dezer eeuw, eene bijna zorgelooze gerustheid deden geboren worden in ons klein gemeenebest. Men hoopte, dat men, nu met de naburen in volle kalmte, de zoete vruchten des vredes lang smaken zou, ja zelf de komst van den Raad Rochetta, die President van het Parlement te Chamberry was, deed ons niets kwaads vermoeden. Hij scheen alleen afgezonden, om met den Senaat eenige kleine schikkingen wegens den koophandel, tusschen den Hertog van Savoye en onze Republiek tot stand te brengen. Nog waren wij gerust op de traktaten - ja zoo verre ging het goed vertrouwen, dat men zeer weinige wachten uitzette, daar men in vollen vrede meende te leven ... maar helaas! op den 11den December, ter middernacht, bleek ons de gewaande goede trouw van den Hertog van Savoye. Dezelfde d'Albigni, die ons in slaap gewiegd had, naderde met zekeren Brignolet, zijn' medestander in dit schandelijk bedrijf, de muren van Geneve aan het hoofd van eene krijgsmagt van twaalfhonderd man, Zij voerden ladders van een zeer bijzonder maaksel
| |
| |
mede, en de onderneemzieke Brignolet klom aan het hoofd met eenige der stoutste waaghalzen in de gracht, die onze stad omringt, af. Zij trokken die door, en eenige horden medegevoerd hebbende, zetten zij aan den overkant gekomen zijnde, de ladders daar op - en wel ter plaatse, waar door hem bespied was, dat men reeds sedert eenigen tijd geen' schildwacht meer uitzette. Om zeker van hunne zaak te zijn, maakten zijne benden eenig gedruisch; doch niemand voor den dag ziende komen, beklom Brignolet met de zijnen den wal, en werd door eene groote menigte terstond gevolgd. Alles ging in de grootste stilte toe, ja de Savooische Officieren hadden de stoutheid, om door de stad te gaan, terwijl de burgers nog sliepen. Brignolet aan zekere plaats gekomen, ontmoette een' soldaat, die naar zijn' post trok, en stak denzelven terstond overhoop, nadat hij hem eerst het woord had afgeperst. - Hij stelde zich in zijne plaats op schildwacht, maar hij had geen acht gegeven op den jongen, die de lantaarn droeg. Deze liep naar de wacht, en berigtte, wat 'er gebeurd was. - Oogenblikkelijk geraakte de geheele wacht in beweging - en tevens eensklaps de geheele stad in rep en roer. - Toen was het ook, dat mijn' vader gewapend zijn huis uitvloog, en 'er levendig nimmer weder binnen kwam. Alles was in een oogenblik in de uiterste verwarring. Nu werd, daar 'er door den vijand geoordeeld werd, volks genoeg binnen te zijn, aan vier zijden te gelijk een aanval gedaan. Om de verwarring te vergrooten, was het oogmerk, om eene der hoofdpoorten te doen springen, maar door de stoutheid en moed van een' schild- | |
| |
wacht, die de schotdeur van de poort liet vallen, werd dat oogmerk geheel verijdeld. Nooit zal ik dien nacht van ijsselijke verwarring vergeten. Alle klokken klepten allarm, en ik was, schoon nog jong, mede onder die burgers, welke de wapenen opvatten. Wij vereenigden ons gelukkig, en daar wij kundiger waren in de straten en toegangen in de stad, werden de verraderlijke aanvallers op onderscheiden plaatsen in de engte gebragt, en eindelijk genoodzaakt de stad te ontruimen. Eenige kanonnen, op de vest gesleept, deden mehigen Savoijaard bij de afklimming sneuvelen. Deze aanslag kostte aan den Hertog van Savoye twee honderd man; en zeventien der Geneefsche Burgers verloren 'er het leven bij, en onder deze mijn vader. Zeer verbitterde deze huisselijke ramp op dat tijdstip ons genoegen over de zegerijke uitkomst van eene gebeurtenis, bij welke het op de geheele omkeering van het Geneefsch gemeenebest gemunt was. Maar de Senaat heeft doen zorgen, dat de namen van mijn' vader en de overige zestien Burgers, op eene zeer vereerende wijze aan de nakomelingschap zijn overgegaan, en de Geneessche Burgerij is nog dankbaar aan allen, die zich beroemen mogen, zonen te zijn van zulke dappere vaders.
Maurits. Ook dit heeft altijd bij ons te lande plaats. Vele der zonen, althans der afstammelingen van hun, die op zoo onderscheiden plaatsen en verschillende wijzen voor de vrijheid van onzen staat gestreden hebben, ontvangen de sprekendste blijken van de dankbaarheid en hoogachting, die men in hun hunne vaderen toedraagt - en 'er is ook bijkans geen ander middel van vergelding voorhanden. De Her- | |
| |
tog van Savoye is minder geslaagd in zijne onderneming tegen Geneve, dan onze Prins Maurits in zijn' aanslag op Breda, toen hij die stad, bij verrassing, door een turfschip vol soldaten innam. Nu dit was ook eene onderneming, om den Spaanschen Koning, die ons zoo onregtvaardig verdrukt had, afbreuk te doen ... en God zegent dikwijls zigtbaar de goede pogingen van een verdrukt volk. - De Heer Bandiere verzocht Maurits, om hem de geschiedenis van het Bredasche Turfschip te verhalen, waaraan Maurits zeer gereedelijk voldeed.
Met veel verrukking beschouwde Maurits het uitgestrekte meer, dat den naam van Geneve ontleent. Schoon het zich door stormen beroerd als eene binnelandsche zee vertoont, was het nu bij het stille weder glad en effen. - Hij zag in den omtrek van de stad zeer vele vruchtbare streken, en fraaije beplante heuvelen, waar achter de hooge gebergten hunne sneeuwwitte toppen, in het wijkend verschiet, verheffen, terwijl hij, tevens aan de overzijde van het meer, de steden en dorpen der vrije Zwtsers met eene gevoelige vreugde ontdekte. De stad meer en meer naderende, reden zij langs vele lusthoven, en zoodanige kennis had Lijnslager met den Heer Bandiere gemaakt, dat deze niet afliet, of hij moest, zoolang hij te Geneve vertoefde, ten zijnen huize zijn' intrek nemen. Met veel moeite liet zich Maurits eindelijk overhalen schoon hij naderhand geene reden vond, om zich daar over te beklagen, daar hij zich geplaatst zag in een' aangenamen en stillen kring van brave Geneefsche Burgers. - Het Vaderland en de Godsdienst waren de twee groote voorwerpen, waarop
| |
| |
men na kleine afwijkingen altijd terugkwam, en schoon 'er, naar de gevoelens, die Maurits door zijn' vader ingeprent waren, zich dikwerf wat te veel bitterheid in hunne gesprekken omtrent de vijanden der Protestanten inmengde, ergerde hem dit te minder, daar ook nog in zijn vaderland de denkbeelden van overheersching vervolging en verdrukking om het geloof, zoo levendig, in geheugen waren. In het oog loopende was de gestrengheid van zeden, die 'er in vele opzigten plaats greep. - Schoon hij in Italie maar weinige schouwburgen bezocht had, was het hem echter vreemd, dat 'er in Geneve geene zoodanige uitspanning voorhanden was, en hij kon niet nalaten, zijne verwondering daarover aan zijnen vriend te kennen te geven, bij gelegenheid, dat zij in den omtrek van Geneve eene wandeling deden. ‘Wij volgen daarin de strenge zeden van onze voorvaderen,’ zeide Bandiere, ‘en deze oordeelden, en, zoo ik acht, met grond, dat die vermakelijkheden strekken, om de goede zeden van een onschuldig volk te bederven, en de dartelheid van een volk, dat reeds den weg der weelde ingeslagen is, tot den hoogsten top te voeren.’
Maurits Lijnslager. Die uitspraak is gestreng, zeer gestreng, mijn Heer! In mijn vaderland en in Amsterdam denkt men daar zoo niet over.
Bandiere. Ik verwonder mij, dat uwe landgenooten, die ook in Geneve bekend staan voor bij uitstekendheid vroom en zedig, tooneelvermaken toelaten, die zoozeer strekken, om de wulpschheid aan te kweeken, en de zedeloosheid te bevorderen.
Maurits Lijnslager. Schoon nog ons vader- | |
| |
landsch tooneel bijlang na niet geheel in orde, en de Akademie eerst onlangs gesticht is, schoon ik maar weinige tooneelen op mijne reis door Italie gezien heb, heb ik toch veel onderscheid tusschen dezelve ontdekt. Bij ons wordt het tooneel ingerigt voornamelijk met oogmerk, om de zucht voor de vaderlandsche dichtkunst op te wakkeren. Mijne moeder, eene zeer Godvruchtige vrouw, is ook geheel niet met die soort van vermakelijkheden gediend, ja eigenlijk gesproken, 'er tegen; maar mijn vader, die een groot voorstander is van goede zeden, doch van een' vrolijker aard, is 'er zeer mede ingenomen, en dus, mijn Heer! valt 'er wel eens een woordje over. Mijn vader beweert dan, dat 'er van alle zaken en voornamelijk van alle uitspanningen misbruik kan gemaakt worden maar dat, zoo men alle gelegenheden tot misbruik wilde afsnijden, 'er weinig nut meer in de wereld te stichten zou zijn. Immers zelfs de kerk, hoe heilig die plaats ook is, wordt menigwerf misbruikt. Het is 'er wel ver af, dat daar altijd met goede oogmerken wordt heengegaan, en dat de menschen daar verbeterd uitkomen.
Bandiere. Uw vader zou mij toch wel toegeven, dat de aanleidingen in de schouwburgen tot dartele en wereldsche gedachten veelvuldiger zijn, en dat die daar meer worden opgewekt, dan in kerken, waar dezelve moeten worden opgezocht.
Maurits Lijnslager. Hij zou u dit zeker gewonnen geven, maar hetzelve volstrekt niet willen toegepast hebben op onze Amsterdamsche Akademie. Die strekt niet, zoo als de schouwburgen in Italie, om door dartele dansen en schandelijke potsen de aan- | |
| |
schouwers te vermaken, neen zij is, zoo als ik begon te zeggen, aangelegd, voornamelijk om de vaderlandsche Dichtkunst te bevorderen, en men vertoont 'er meest tooneelstukken, die ter eer en gedachtenis strekken van onze voorvaders, en verhevene gevoelens van vrijheid en vaderlandsliefde opwekken: en dat noemt mijn vader eene levendige schilderij, waarin de kinderen de deugden van hunne voorouders zien.
Bandiere. En vertoont men dan geheel geene kluchten?
Maurits Lijnslager. Ja zeker, en onze eerste vernuften schamen zich niet, van die zamen te stellen. Zelfs de Ridder Hooft, een zeer deftig man, besteedt daar zijn' tijd aan, en, schoon die den mensch voordragen in meer gewone en natuurlijker omstandigheden, dan de Treurspelen, en 'er ook wel eens slechte menschen worden voorgesteld, die de gewone taal voeren, is 'er toch heel veel nut en voordeel uit te halen voor elken oplettenden, en 'er worden zeer vele goede zedelessen uitgedeeld. - Al lagchende wordt 'er de waarheid gezegd. Mijn vader noemt dat wel eens een spiegel van onze vaderlandsche zeden, waarin de menschen, als zij ter dege zien, hun eigen portrait aantreffen.
Bandiere. Maar zoudt gij, zou uw' vader gelooven, dat 'er de menschen hun eigen beeld in vinden? - Neen! mijn Heer! zij zien wel dat van hunn' buurman, maar niet hun eigen; en daarom trekt 'er niemand nut uit.
Maurits Lijnslager. Zou het ook niet het geval in de kerk zijn, dat de menschen wat weinig toepassing op zich zelve maakten? Althans ik heb
| |
| |
eens een' oud deftig predikant, die mijne ouders een bezoek gaf, hooren verhalen, dat hij op een dorpje staande, toen hij eerst predikant geworden was, veel in zeker huis verkeerde, waarin twee bejaarde nichten met eene heele oude moei woonden. Deze twee nichten hadden de gewoonte, om alle menschen van het dorp, de vroomste niet uitgezonderd, op eene schandelijke wijze te lasteren. Dit stuitte dien predikant, zoo als het ieder eerlijk braaf mensch doen moet, geweldig tegen de borst. Hij besloot dus, om eene leerrede te houden tegen de lasterzucht, en om de zaak nadrukkelijk voor te stellen, schilderde hij de beeldtenis van eene lasterzieke vrouw. - Hij had, verklaarde hij ons, daartoe geen ander model genomen, dan die twee nichten, en wel met de stille hoop, dat hij door het afzigtelijk voorstellen van die hatelijke ondeugd misschien eenige zedelijke verbetering in hare harten zou te weeg brengen. Gelukkig waren zij bij hem te kerk - en daar hij nieuwsgierig was, om te vernemen, wat zijne leerrede had uitgewerkt, ging hij den volgenden dag een bezoek bij haar en hare moei afleggen. Zij waren uitstekend wel in haar' schik, maar spraken toch niet van de preek van den vorigen dag. - Eindelijk ligtte de oude moei voor een oogenblik de hielen, en nu namen zij haar' slag waar, om, als uit eenen adem, den predikant te bedanken voor de uitmuntende leerrede, die hij den vorigen dag gedaan had, maar zij konden alleen de spijt niet uitspreken, die zij gehad hadden, dat hare moei niet te kerk geweest was, daar 'er die zoo duchtig van gelust had.
Bandiere. Ik wil het niet ontkennen, dat ook
| |
| |
veelmalen in de kerk dit het geval is, maar ik voor mij geloof toch, dat het ernstig voordragen van gebreken van den kansel meer nut en invloed heeft, dan dat men, schertsende en boertende, zelfs groote misdaden en ongeregeldheden behandelt.
Maurits Lijnslager. Maar, mijn Heer! immers alle gebreken van de zamenleving zijn niet van dien aard, dat zij van den predikstoel kunnen berispt worden. Is bij voorbeeld, de gemaaktheid, om eens iets te nemen, geen zeer hatelijk gebrek? Is de bedilzucht geene ondeugd, en hoe verderfelijk is de verkwisting, zelfs beschouwd in betrekking tot de burgerlijke maatschappij; en kunnen zulke gebreken niet veel krachtiger bestreden worden met de wapenen van bespotting, die toch bij vele menschen meer dan boudige bewijzen afdoet, op het tooneel, dan op den predikstoel? - En gij zult toch niet ontkennen, mijn Heer! dat de uitroeijing van zulke gebreken nuttig is voor de maatschappij?
Bandiere. Gij spreekt zeer redelijk over de zaak, en uw vader heeft u dezelve van de gunstigste zijde leeren bezien. Het is ook mogelijk, dat eene te groote gestrengheid van zeden te Geneve daaromtrent heerscht, schoon ik geloof, dat zoo 'er aan de eene of andere zijde toch gedwaald moet worden, het dan wenschelijkst is, dat zulks aan onze zijde plaats hebbe. - Wij hebben veel van onze eenigzins gestreuge zeden te danken aan den schranderen en voortreffelijken Calvyn, die in deze stad door onze voorouders zoodanig geëerd werd, dat men spottende zeide, dat Calvyn te Geneve zoo volstrekt regeerde als de Paus te Rome.
| |
| |
Maurits Lijnslager. Nu het ontbreekt in mijn vaderland hem ook aan geene hoogachters, en ik heb hem meermalen door dien predikant, van welken ik zoo even sprak, hemelhoog hooren prijzen, maar hoe hij hem ook verheft, om zijne geleerdheid en goede zeden, hij betuigt altijd zijn leedwezen, dat hij omtrent eenen Serveet zoo gestreng gehandeld had. Hij wilde veel aan menschelijke zwakheden, aan den loop en denkwijze der tijden toeschrijven, maar het kwam hem onbegrijpelijk voor, hoe een zoo verstandig en braaf man, als Calvyn, niet alleen een voorstander kon zijn van de vrijheid, om ketters met den dood te strassen, maar dat hij zelfs aan het doen verbranden van Serveet (deszelfs ketterijen mogten zoo groot geweest zijn, als men ze denken kan) de hand geleend had.
Bandiere. Vele der ernstigste voorstanders van Calvyn, ook onder ons, wenschten, dat zij die vlek van dien anders grooten en braven man konden uitwisschen. Als wij heden avond te huis gekomen zijn, zal ik u dien man nog nader leeren kennen, en het zou mij verwonderen, zoo gij, ondanks deze onverdedigbare gestrengheid, in uwe hoogachting omtrent hem niet versterkt werdt.
Te huis gekomen herinnerde Maurits den Heer Bandiere zijne belofte; en naauwelijks had hij dit gedaan, of Bandiere verhaalde hem, hoe Calvyn, die groote man, welke in eene onvergetelijke achting stond bij de Genevezen, volgens het getuigenis van Beza, toen hij zich zoodanig verzwakt gevoelde, dat hij zijnen uitersten wil gemaakt bad, volstrektelijk begeerde, om op het Raadhuis nog alle de aan- | |
| |
zienlijke Leden des Raads bij zich te zien. ‘Gaarne,’ ging Bandiere voort, ‘gaarne werd aan dezen wensch voldaan, alleen met deze verandering, dat alle de Leden der Regering, in plaats, dat zij hem naar het stadhuis lieten brengen, zich aan zijn huis vervoegden, om daar, als het ware, de laatste woorden van eenen stervenden vader te hooren. Maar ik zal ze u liever voorlezen, zoo als zij in geschrift bewaard zijn gebleven, en ik vorm mij geheele verkeerde denkbeelden van uwen smaak, zoo ook u deze woorden niet diep het harte zullen treffen.’ En hier kreeg Bandiere een oud boekske, waarin die laatste aanspraak was opgeteekend, en waaruit hij hem het volgende voorlas. ‘Toen Calvyn alle de Leden van den Raad rondom zich vergaderd zag, zeide hij onder anderen: “Ik betuig u in waarheid, dat ik het welzijn van uw gemeenebest van heeler harte betracht heb. Heb ik mij niet volkomen van mijnen pligt gekweten, hiervan ben ik echter verzekerd, dat ik uw algemeen geluk met alle mijne krachten bedoeld heb, ja ik zou mij aan huichelarij schuldig maken, zoo ik niet erkende, dat God somtijds zich niet vruchteloos van mijnen arbeid bediend heeft. Alleen bid ik u bij herhaling, dat gij mij ten beste duidt, dat alles, hetgeen ik zoo in het algemeen, als het bijzonder gedaan heb, zoo weinig is, als ik het vergelijk, bij hetgeen ik had behooren te doen. Ook betuig ik gaarne deswegens aan mij uwe verpligting, dat gij met zooveel goedertierenheid mijne onmatige hevigheid verdragen hebt,
| |
| |
schoon ik nederig vertrouwe, dat ook die gebreken mij door God genadiglijk vergeven zijn.” Toen zich nader tot hen wendende - zeide hij: “Uwe inborst en de zeden van allen zijn mij bekend, en ik oordeel, dat gij allen vermaning noodig hebt: want onder de uitmuntendste van u allen wordt 'er geen gevonden, welken niet veel ontbreekt. Elk vestige hier een oog op zich zelven, en dat hij den Heer bidde, om vervulling van het gebrekkige. Wij weten hoevele gebreken de meeste regeringen der wereld aankleven. Sommigen, die aan het roer der regering geplaatst zijn, zijn flaauwhartig, en slaan de belangen van het algemeen in den wind, terwijl zij alleen hun eigen bijzonder voordeel bedoelen. Anderen volgen de inspraak hunner driften; weder anderen gebruiken de gaven niet, die hun God gegeven heeft. Velen zijn trotsch, en verbeelden zich in hunne laatdunkendheid, dat anderen alles behooren goed te keuren, omdat zij het goed oordeelen te zijn. o Ouden van dagen! ik vermaan u, laten toch de jongen geene voorwerpen van uw' nijd zijn, indien gij ontdekt, dat God hen met uitmuntende gaven versierd heeft. En u, o jongen! Zijt vooral niet hoovaardig, maar laat de nederigheid uw sieraad zijn. Laat de een den ander tot geen hinderpaal verstrekken in zijne bevorderingen. Vermijd alle kuiperijen, en alles wat aanleiding zou kunnen geven tot verbittering. Deze heeft vele bestuurders van Staten en Volkeren van den regten weg afgeholpen. Het een en ander zult gij
| |
| |
vermijden, indien elk binnen zijne behoorlijke bepalingen blijft, en wanneer ieder dien post, welke hem door het Gemeenebest is toevertrouwd, behoorlijk waarneemt. Ik bid u, laat toch in regtszaken gunst noch vijandschap gelden. Laat niemand door slinksche streken het regt verdraaijen. Vooral dat men zorge drage, dat door geene kuiperijen de wetten belemmerd worden, om haren regten gang te gaan. Dat niemand het billijke en goede verlate!” - Na dezen afscheidsgroet gaf hij hoofd voor hoofd aan alle de Leden der Regering van Geneve zijne regterhand, en het was, of zij allen van hunnen algemeenen vader afscheid namen, daar de tranen uit hunne oogen rolden.’ Zeer was Lijnslager getroffen door deze mannelijke taal, en bewonderde in dezelve het nederig gevoel van eigen waarde, dat hier en daar in zijne vaderlijke aanspraak doorstraalde - ook de edele vrijmoedigheid en opregte waarheidsliefde, welke hem daarin bezielde, die overal de kenteekens droeg van eenen helderen geest en ondervindelijke kennis aan menschelijke zaken.
Hoe aangenaam Maurits, vooral door de gastvrijheid van Bandiere, zijn verblijf te Geneve gemaakt werd, hij reikhalsde echter gedurig naar Zwitserland, en vond ook weldra gelegenheid, om over het meer van Geneve naar Lausanne te varen. - Lijnslager nam met veel hartelijkheid afscheid van den Heer Bandiere en zijne waardige familie. Hij ontving van denzelven, bij zijn vertrek nog een' brief van aanbeveling aan een' predikant te Lausanne, welke hij wist, dat van zijn vrouws zijde veel familie
| |
| |
in Holland had, zoo zij zelve niet eene Hollandsche was.
|
|