| |
| |
| |
Zeventiende hoofdstuk.
In zeer veel aangenamer gemoedsgesteltenis verliet Lijnslager met zijne twee reisgezellinnen Genua, dan hij hetzelve, vol bekommering, en vreezende aldaar het berigt des doods van zijne Maria te zullen vinden, in zijne eenzaamheid genaderd was. Eenen afstand gevorderd zijnde, bragt hij eenigen tijd met Signora Saluzzo en de dochter van zijnen vriend Durazzo door, in de beschouwing van de schoone ligging van Genua en de verscheidenheden, die de fraaije bergachtige landstreek oplevert. - Hij had zoovele blijken van vriendschap te Genua genoten, dat zijn hart van aandoening klopte, toen hij den laatsten blik op die stad wierp. - Zij zetten hunne reis voort, vertoefden dien nacht te Novi en kwamen den volgenden dag te Alessandria, aan de rivier Tanaro gelegen. Zeer aangenaam was deze reis hem door de onderhoudende gesprekken, die bij alle gelegenheden Signora Saluzzo door haren levendigen geest en gegronde aanmerkingen eene ongemeene verscheidenheid bijzette. - Toen zij Alessandria della Paglia in het oog kregen, vroeg Maurits haar, hoe het mogelijk was, dat men die stad den bijnaam gaf van Stroo.
‘Hebt gij dan’ vroeg zij ‘niet gehoord Signore! hoe volgens eene oude vertelling, hier de Keizers met eene kroon van stroo gekroond werden?’
Maurits. Ik heb het nooit gehoord Signora! Signora Saluzzo. Echter is het zeer algemeen
| |
| |
bekend in Italie - en waarlijk, schoon het doorgaans voor een sprookje gehouden wordt, weet ik niet, waarom men niet zoowel eene strooijen als eene ijzeren kroon een' vorst op het hoofd zou mogen drukken. Immers hoevele der Koningen en Keizers hebben de nietigheid ondervonden van de glansrijkste gouden en met de heerlijkste edelgesteenten bezette kroonen. Daar zij, schoon door hunnen uitstekenden rang boven het overig gedeelte van het menschdom verheven, echter aan alle de gebreken en zwakheden der menschelijke natuur, aan alle ellenden en den dood onderworpen blijven, zou eene zoo vergankelijke en niets waardige kroon hun zulks op het levendigst herinneren. Door het gevlei van op voordeel hunkerende hovelingen henen, zouden zij dan misschien duidelijker beseffen, dat zij, onderworpen aan de algemeene vergankelijkheid der nature, in die oogenblikken, wanneer goud en edele gesteenten even ligt zullen wegen, als het nietig stroo, na het verdwijnen van hunne aardsche grootheid, eenmaal rekenschap zullen moeten geven van alle hunne bedrijven aan God; aan God, in wiens oogen de geringste landbouwer gelijk staat met een' vorst, die over millioenen gebied voert.
Maurits Lijnslager. Maar Signora! gij houdt dan dat kroonen voor een verdichtsel - evenwel moet 'er een oorsprong voor die benaming zijn.
Signora Saluzzo. Men meent die, en zoo het mij toeschijnt, niet ten onregt te moeten zoeken in den eersten eenvoudigen aanleg van Alessandria, en wil, dat de muren bij dien aanleg niet van steen, maar van leem en stroo zouden geweest zijn - en dat
| |
| |
men, daar meer steden den naam van Alessandria dragen, onderscheidingshalve, deze stad den naam gegeven heeft van Alessandria della Paglia.
Eer zij nog te Alessandria kwamen, bezochten zij de Abdij der Dominikanen te Bosco, waar hunne oogen verrukt werden door de schilderijen en beeldhouwwerken van den beroemden Michael Angelo Bonarotti. - Maurits, deze meesterstukken ziende, herinnerde zich het heerlijk gedenkgraf, dat hij te Florence in de kerk van Santa Croce gezien had, waar tot 's mans onsterfelijke eer drie uitstekende standbeelden, de Schilder Beeldhouw en Bouwkunst, met zooveel regt zijn graf versieren. - Hij verhaalde dit met zekere verrukking aan Signora Saluzzo. ‘o’ zeide zij, ‘Michael Angelo zal eeuwig tot eer van Rome en geheel Italie strekken. Hij was een man van eene onbeschrijfelijke vlugheid en bekwaamheid, zoo wel in de beeldhouw als schilderkunst. Hij was in alle opzigten matig, levende van een weinig brood en wijn, schoon hij groote rijkdommen vergaderde. - Matigheid en soberheid had, hij zich bijzonder eigen gemaakt, om daardoor te beter zijn' geest in een' vluggen staat te houden. Hij behoefde zeer weinig slaap, en dikwerf stond hij in het midden van den nacht op, om zijnen, aangevangen arbeid voort te zetten. Hij was zoo zuinig op zijnen tijd, dat hij in zijne jeugd dikwijls zich geen oogenblik gunde, om 's avonds, zijne kleederen uit te trekken, dewijl het hem 's morgens te veel tijd kostte, om zich weder aan, te kleeden.’ Laura Durazzo, die hier aandachtig na geluisterd had, zeide: ‘Ik geloof, dat die
| |
| |
man niet oud zal geworden zijn; hij nam het al te hard op.’
Signora Saluzzo. Ik erken gaarne, dat hij in het overdrevene werkzaam was, en ik geloof, dat hij in zooverre niet als een voorbeeld van navolging kan worden aangeprezen, maar gij bedriegt u, lieve Laura! als gij denkt, dat de arbeid het menschelijk leven verkort, althans Michael Angelo heeft den ouderdom van negentig jaren bereikt.
Maurits Lijnslager. Zeker een gelukkig bewijs Signora, dat het inspannen van ligchaamsvermogens niet nadeelig voor de gezondheid en het leven van den mensch is, schoon ik geloof, dat de gelukkige gesteltenis van het ligchaam vooral veel bijdraagt, om onvermoeid en aanhoudende, zonder hinder werkzaam te kunnen zijn. De Hollanders en vooral de Amsterdammers zijn ook zeer werkzaam, en ik heb niet gehoord, dat die lieden, welke het arbeidzaamste leven leiden, geacht worden korter te leven dan anderen. Mijn vader is dikwijls gewoon te zeggen. ‘Ik hoor somtijds de menschen klagen over de kortheid van den tijd, en zij zoeken echter alle mogelijke middelen, om dien te verdrijven. - Wat klaagt men over de kortheid van het leven; een werkzaam en vlijtig man leeft dubbeld.’
Te Alessandria vertoefden zij slechts eenen nacht, en zetten den volgenden dag hunne reis door zeer vruchtbare landouwen voort, en de grenzen van het Piemontesche bereikt hebbende, bevonden zij zich weldra aan het hoofddoel der reis, de beroemde schoone Hoofdstad van Piemont. Reeds bij het inrijden van Turin verwonderde Lijnslager zich over
| |
| |
deszelfs uitgestrektheid en fraaiheid. Hij geleidde Signora Saluzzo en Laura naar het huis van de oude bloedverwante der eerste, welke zich ongemeen over derzelver komst verheugde, en 'er zeer op aandrong, dat Lijnslager, die haar tot leidsman gestrekt had, zijn' intrek ten haren huize nemen zou; maar hij weigerde dit bij aanhoudendheid, schoon hij beloofde van het aanbod, om, zoo dikwerf het hem lustte, van hare tafel gebruik te maken, zich te zullen bedienen.
Met Signora Saluzzo en Laura ging hij den volgenden dag reeds eenige der schoonste kerken beschouwen, welke de stad Turin in eene zoo groote menigte oplevert. Meest trok echter hunne aandacht de Hoofdkerk aan Joannes den Dooper toegewijd, en bovenal de kapel van den Heiligen Zweetdoek geheel met wit marmer bekleed. Daar op het bezit van denzelven, als een dierbaar wonderwerkend overblijfsel, zich die van Turin beroemen, schoon Lissabon en Mentz en andere steden mede voorgeven denzelven te bezitten, was aan deze kapel en voornamelijk aan het altaar geen arbeid of kosten gespaard. Tegen den eenen witten wand steekt het altaar, geheel van zwart marmer, uitstekend af - op dit Altaar staat de kruik, mede van marmer, waarin de zweetdoek bewaard wordt, en boven die kruik houden eenige Engelen een kruis geheel uit kristal, zijnde de voet van ligtblaauw marmer, ingelegd met starren van verguld brons. Vijf groote zilveren lampen verlichten dit heiligdom, daar door de geloovigen zorge gedragen wordt, om dezelve altijd brandende te houden. Signora Saluzzo zag, dat zoowel de schoonheid van dit
| |
| |
gebouw, als de statige somberheid in deze kapel heerschende, eenen diepen indruk op het gevoelig hart van Maurits gemaakt had. ‘Moet gij niet bekennen, Signore!’ zeide zij, toen zij de kerk waren uitgetreden, ‘dat 'er in deze landen veel aan den Godsdienst wordt ten koste gelegd, en dat men door zulke schoone heiligdommen denzelven waarlijk luister bijzet?’
Maurits. Ik ontveins geenszins, dat de sombere schoonheid dezer kapel mijnen geest in eene Gods dienstige stemming gebragt heeft, maar, Signora schoon ik den aanleg bewonder, en daarin het verstand van den bouwmeester, en dus u gaarne toesta, dat ook dit heiligdom een verbazende luister en pracht is bijgezet, zult gij mij, nu de verrukking, waarin mij het bouwkunstig zamenstel gebragt heeft, begint te verdwijnen, en dus die begoocheling ophoudt, niet kwalijk nemen, dat ik u de verwondering betuig, waarin ik, bij herhaling, en bijna bij het zien van elke kerk, zoo hier als elders, gebragt word, over de kosten en zwier, die men aan dezelve besteedt, daar intusschen de insteller van den Godsdienst de nederigheid zelve was. Ik zal eens aannemen, dat de zweetdoek, welke in die marmeren kruik, met zulk een' verbazenden toestel bewaard wordt, de echte zij, dan nog schokt het mijne verbeelding, als ik mij voorstel, dat die doek, gediend hebbende tot de bekleeding van het gestorven ligchaam van dien eenvoudigen en in armoede geleefd hebbende Leermeester, nu met eenen verblindenden luister en eene verkwistende pracht omgeven is.
Signora Saluzzo. Waarom toch moet ik u op
| |
| |
mijne beurt vragen, werd de Tempel te Jeruzalem door den wijzen Salomo, met zooveel pracht gebouwd, en aan denzelven zoovele schatten besteed, daar het toch zeker is, dat God, tot wiens dienst dezelve was ingerigt, even goed in de eenvoudigste hut, als in den prachtigsten tempel kan geëerd worden?... Indien alle menschen wijsgeeren waren, Signore dan zou ik het met u eens zijn, dat al die pracht en luister geheel overtollig zijn, maar, daar de grootste hoop der menschen alleen door het zinnelijke getroffen wordt, dunkt mij, dat het verstandig is, om aan die Heiligdommen, waar het volk zamenkomt, om den Godsdienst te oefenen, eenen schitterenden en treffenden luister bij te zetten, daar die zelfs de gemoederen voorbereidt tot het ontvangen van Godsdienstige indrukken en een gevoel van heiligen eerbied.
Maurits Lijnslager. In alle opzigten, Signora, zal ik niet ontkennen, hetgeen gij stelt, maar ik geloof, dat het zeer moeijelijk is, om ook in dit geval het juiste midden te bewaren - en dat zeer ligt de menschen, door zooveel pracht verblind, en door statelijke plegtigheden getroffen, in de gedachten komen dat dat gevoel, die aandoeningen, die hen tot Godsdienst moesten opleiden, zelve Godsdienst zijn.
Signora Saluzzo. En ik geloof aan de andere zijde, dat, zoo mijne onderrigtingen omtrent de Godsdienstoefeningen der Protestanten waarheid zijn, dat zij voor de menschen, in het algemeen, te weinig uitlokkends bezitten. Men heeft mij wel verhaald, dat, in protestantsche landen, eene soort van neerslagtige treurigheid bij vele waarlijk vrome deugdzame
| |
| |
en Godsdienstige menschen heerscht, die hen min geschikt maakt voor de bezigheden en genoegens van dit leven; die, zich overgevende aan sombere en treurige bespiegelingen, schoon in de maatschappij levende, dezelve met een zeer ongunstig oog beschouwen. Zouden die daartoe niet komen, omdat zij, meer dan de krachten der menschelijke natuur toelaten, zich boven het zinnelijke pogen te verheffen?
Maurits Lijnslager. Zeker Signora! worden 'er zulken niet weinig gevonden, maar verlichte Protestanten houden die ook voor lieden, welke door dweeperij vervoerd worden, en te zwak van geest zijn, om de belangen van den Godsdienst met de bezigheden en genoegens van het leven te vereenigen. Gij zult mij ook wel toegeven, dat de monnikken en nonnen, die in deze landen gevonden worden, (ik spreek niet van de grove buitensporigheden der eersten) zelfs voldoende aan hunne eerste instellingen, schoon hunne zinnen van jongs af door de pracht der kerken en altaren gestreeld zijn geworden, wel eenen anderen, maar mede eenen zwaarmoedigen toon aan den Godsdienst geven, en zich zelve althans ongeschikt maken voor de genoegens, werkzaamheden en pligten, waarvoor de menschen in de burgerlijke maatschappij duidelijk geschikt zijn. Laten wij het dan maar daarvoor houden, dat het wel het best is, zich voor alle uitersten zooveel mogelijk te wachten, vooral in het stuk van den Godsdienst - en het zij dat men Roomsch, het zij dat men Protestantsch is, den Godsdienst over het algemeen eerbiedigende, zich niet zoo ver laat wegslepen, dat men door denzelven te veel te verzinnelijken, dien geheel in plegtigheden en uiter- | |
| |
lijken omslag doet bestaan, of te veel te vergeestelijken, ongeschikt maakt voor menschen, aan welke toch de zinnen om wijze redenen geschonken zijn. -
Zoo sprekende waren zij tot den Lombard, Monte di pieta geheeten, genaderd, en deze gaf eene wending aan hun gesprek, zeggende Maurits: ‘Zie hier eene der beste inrigtingen in de burgerlijke maatschappij: ook in ons land bestaat dezelve, en belet aan woekeraars, om den ongelukkigen, in beklemde omstandigheden geraakt, geld af te persen.’
Signora Saluzzo. Alle aanzienlijke steden in Italie bijna hebben zulke Monti di pieta (Bergen van Barmhartigheid.) Is het niet te bevreemden, dat de Sorbonne in Frankrijk aanhoudende de invoering blijft beletten van zoodanig eene inrigting, die den val van zoovele behoeftigen voorkomt, haar beschouwende als eene soort van woeker, terwijl reeds zoovele Kerkvergaderingen en Pausen dezelve den titel geven van vrome en Godsdienstige instellingen.
Maurits Lijnslager. Ook in Amsterdam is dezelve van een uitstekend nut. Tegen eene niet noemenswaardige rente wordt daar op de geringste en aanzienlijkste panden geld geschoten, en daardoor de pogingen van uitzuigende woekeraars te leur gesteld. In mijn vaderland, Signora! wordt over het algemeen, bijzonder te Amsterdam veel zorg gedragen voor de behoeftige en mindere klassen der Burgeren. - Men beschouwt die, zeide mijn vader mij eens, in hunne soort zoo onmisbaar als de groote. - Dan geringsten zakkedrager in Amsterdam acht men in der daad zoowel een rad van het groote werktuig, als
| |
| |
Burgemeester Hooft, en dus moet 'er voor het hoogst geluk, dat de eerste in zijnen kring bereiken kan, zoowel vaderlijke zorg gedragen worden, als voor dat van den laatsten.
Signora Saluzzo. Zou dan dat ook eene bijzondere eigenschap van een republikeinsch staatsgestel wezen? Waarlijk het moet een geluk zijn, een Amsterdamsch Burger te zijn.
Maurits Lijnslager. Ja, Signora! Andere stedelingen beschouwen onze welvaart, onze voorregten met niet weinig jaloezij.
Nu waren zij aan den Po genaderd, die, schoon maar weinige mijlen van zijnen oorsprong, reeds eene belangrijke vertooning in deze stad maakt. ‘Het heugt mij’ zeide Signora Saluzzo, haar oog op den Po vestigende, ‘wat ik nog zeer jong zijnde mijn' vader eenmaal over deze Rivier heb hooren aanmerken. Hij was zeer bedreven in de Latijnsche Dichters, en beroemde zich, dat een Italiaan, bijna geen' voetstap zetten konde, of hij gevoelt dat hij een afstammeling is van het beroemdste volk van den aardbodem. “Deze Rivier” zeide hij, “oudtijds Eridanus genoemd, heeft bijzonder de aandacht van eenen der voornaamste Latijnsche Dichters naar zich getrokken. Ovidius heeft 'er Phaeton in laten verdrinken, en zijne zusters aan deszelfs boord in populieren, en deszelfs bloedverwant en vriend Cycnus in eene zwaan veranderen” - en nu verklaarde mijn vader met al het vuur van eenen in de letteren grijs geworden man alle de schoonheden van die Beschrijving van Ovidius. - Ja, zoo mijn vader in
| |
| |
leven gebleven ware, zou hij 'er zeker op aangedrongen hebben, dat ik het Latijn leerde, schoon mijne moeder 'er zeer tegen was, omdat die betuigde, dat de luimen van geleerde mannen nog konden ingeschikt worden, maar dat de grillen van geleerde vrouwen monsterachtig leelijk waren. Evenwel heeft mijn vader mij zooveel smaak voor de oude letteren ingeboezemd, en mij zooveel van de Dichters en andere schrijvers leeren kennen, dat ik vatbaar ben voor de klassieke schoonheden van mijn vaderland, en dat ik 'er eenigzins trotsch op ben eene Italiaansche te zijn. Ja ik gevoel dikwerf leedwezen, dat ik niet toegelaten ben tot die heiligdommen der Zanggodinnen. En waarom toch zou het aan meisjes, en onze Italiaansche in het bijzonder niet vrijstaan, om haar' geest te versieren met de oorspronkelijke kundigheden der ouden? - Waarom moeten wij ons altijd met nagemaakte en versierde bloemen vergenoegen, daar wij immers zoo goed als de mannen in staat zijn, om de natuurlijke en levendige te plukken?’ -
Daar zij middelerwijl aan het logement van Lijnslager gekomen waren, dat een heerlijk uitzigt op den Po had, liet hij niet af, of zij moesten daar ten minste eenige ververschingen gebruiken. - Zoo als zij op zijne kamer gekomen waren, vond 'er Lijnslager twee brieven uit Holland op tafel liggen, de eene was van de hand van zijnen vader, en de andere was hem bij den eersten opslag onbekend. Beide geopend hebbende, vond hij, dat de min bekende hand die van Willem van Vliet was, en in denzelven een' brief van zijne geliefde Maria.
| |
| |
Verrukking van vreugde blonk op zijn gelaat door, en ontglipte het oog van Signora Saluzzo niet. ‘Goede tijding, Signore! goede tijding!’ zeide zij. - ‘Ja, ja Signora!’ hetnam hij, en met een liep hij den brief van zijne Maria door, waarin deze hem zijnen brief beantwoordde, welken hij in de vervoering zijner droefheid geschreven had. Schoon dezelve met bestraffingen begon over de hevige betuigingen van liefde, die hij in denzelven aan haar deed, vermengd onder de hartstogtelijkste uitboezemingen van droefheid, die door zijnen verwarden brief verspreid waren, meende echter Maurits zelfs in den toon van Maria's bestraffing een zeker genoegen te zien doorstralen, dat zij geschept had uit zijne deelneming in haar lot. Zij verklaarde echter, dat zij, schoon de beleefdheid scheen te vorderen, dat zij het zoo deelnemend schrijven van eenen vriend beantwoordde, het waarschijnlijk om goede redenen zou hebben nagelaten, en aan haar' broeder, die toch eens aan hem schrijven wilde, hare groete hebben aanbevolen, maar dat zij twee dagen geleden iets ontvangen had, waarover zij meende best zelve aan hem te kunnen schrijven. ‘'Er is dan,’ schreef zij, ‘eenige dagen geleden een schip uit Livorno voor de Maas binnen geloopen; op gisteren t'huis gekomen zijnde, vond ik een klein kistje uit hetzelve aan mij geadresseerd. Ik was in het eerst huiverig, om het open te doen; maar vader en broeder zetten mij aan, daar het opschrift, schoon in het Italiaansch, zoo duidelijk mijnen naam behelsde, dat ik uit dien hoofde gene zwarigheid maakte. In 't kort, ik liet het openen, en vond
| |
| |
in hetzelve twee zilveren mandjes, geschikt om op het dessert voor vruchten te gebruiken, bestaande uit dooreen geslingerde bloemen, uitstekend natuurlijk van gedaante, en geestig door elkander gevlochten, en het werk zoo teeder op het aanzien, en toch zoo sterk in waarheid, dat het van dien kant beschouwd allen lof verdient. Gij begrijpt, dat, daar ik geen kennis in Italie heb, en, ik niet weet, dat ik 'er bij iemand kan bekend zijn, dan bij u, ik natuurlijk op het denkbeeld viel, dat gij de zender waart van deze fraaije mandjes. Mijn vader en broeder kwamen ook op die gedachte. Wij bekeken gelijk het met zulke zaken gewoonlijk gaat, beide de mandjes met veel aandacht. Ik keerde een derzelver om en bezag den bodem van onderen, en tot mijne verwondering, vond ik op denzelven behalve eenige letteren de zeer fraaije afbeelding van een klein Bologneesch hondje en onder hetzelve letterlijk: mia pupila retrovata - onder aan zoo het scheen een naam Vedova Farfalla: Onder den bodem Donarello met dezelfde naamteekening. - Mijn vader vertaalde mij een en ander zooveel mogelijk - maar het woord pupila en de afbeelding van het Bologneesch hondje bleef hem duister. - Ook hij herinnerde zich niet immer den naam gelezen te hebben. Ik althans weet zeker, dat ik niemand ken, die zulk een' naam heeft, of op mij eenige de minste betrekking. Misschien zult gij toch in staat zijn, om dit op te helderen, vooral, wanneer gij (want de overdreven en herhaalde verklaringen in uwen brief, geven mij eenig regt tot
| |
| |
die onderstelling) misschien kennis draagt van die toezending. En toch is 'er zoo heel iets vreemds in, dat ik somtijds in twijfel sta: te meer daar gij in uwe brieven bijlang na niet achterhoudend zijt, kan ik niet begrijpen, waarom gij u, op eene zoo vreemde wijze, zoudt bedekken' Zoo het van u komen mogt, zoo als ik toch denke, dan ververzoek ik u ten allerminzaamste, om het bij dit al te groot geschenk te laten berusten. - Waarlijk ik sta zeer in twijfel, of het niet best en voegzaamst ware, die mandjes aan uwe ouders toe te zenden. Vader raadt mij, van het althans niet te doen, voor dat ik zeker ben, of zij wel van u komen... en Willem, om die in allen gevalle te houden... Ik ben het met mij zelve nog oneens. Evenwel denk ik bijna den raad van vader te volgen, en verzoek u dus ten ernstigste, dat gij, als gij eens aan uwe ouders schrijft, aan mijn' broêr Willem weten laat, wat 'er van zij, opdat ik daarna mijn besluit kan nemen.’
Het duistere, dat Maria van Vliet in dit geschenk gevonden had, viel Maurits zeer gemakkelijk op te helderen, daar het zeer klaar was, dat de edelmoedige Signora Farfalla dezen weg had ingeslagen, om hem op de aangenaamste wijze een blijk te geven van hare dankbaarheid. Maurits deelde aan Signora Saluzzo dit gedeelte van den brief van Maria mede, en dit gaf gelegenheid tot een zeer aangenaam onderhoud, waarin Lijnslager de voortreffelijke hoedanigheden van Signora Farfalla met veel erkentelijkheid vermeldde. Het genoegen echter van den brief van zijne Maria werd eenigermate ge- | |
| |
temperd, door dat zijn vader hem in zijnen brief vermeldde, hoe hij eenige dagen geleden een' heviger aanval van het podagra gehad had, dan ooit te voren; ja dat dezelve hem verscheiden dagen het bed had doen houden. Hij schreef wel, dat hij 'er nu weder van hersteld was, en alles naar gewoonte vlug kon waarnemen, maar voegde 'er echter bij, dat hij, staande die ongesteldheid, meermalen gewenscht had, dat zijn Maurits te huis was, omdat de veelvuldige bezigheden van het kantoor, waarmede hij zich toch bemoeijen moest, hem eenigermate lastig waren gevallen. Daar bij kwam, dat zijne moeder, toen bijzonder, zich zoo beklaagd had over de afwezendheid van haren Maurits. - Schoon het 'er wel niet met uitdrukkelijke woorden in stond, begreep echter Maurits nu, dat eene meer of min versnelde te huiskomst zijnen ouders het aangenaamst zijn zou. Hij besloot dus, van nog den eersten postdag aan hun te schrijven, dat, schoon hij voornemens was over Geneve en Zwitserland te huis te komen, hij nog hoop, eer de zomer geheel ten einde was, weder te Amsterdam te zullen zijn. Het verdient naauwelijks gemeld te worden, dat Maurits ook den eersten postdag aan zijne Maria schreef, en haar in het breede het geval van het vinden van het Bologneesch Hondje, en de daardoor veroorzaakte kennis aan Signora Farfalla berigtte, zich tevens van die gelegenheid bedienende, om bij herhaling zijne opregte genegenheid uit te boezemen. Ook liet hij niet na, om aan Signora Farfalla een' brief te schrijven vol opregte betuigingen van zijnen gevoeligen dank voor de zoo uitstekende als aangename
| |
| |
wijze, waarop zij goedgevonden had een' kleinen toevalligen bewezen dienst op nieuw te beloonen, dien zij reeds zoo rijkelijk en meer dan vergolden had, door de herhaalde bewijzen van vriendschap, welke hij met zijnen vriend van Dijk aan haar huis genoten had. Hij deelde haar tevens mede, hoe zijne Maria aarzelde om het geschenk aan te nemen; maar dat hij nu hoopte, dat zij, de oorzaak vernemende, en doorzijne beschrijving de hand kennende, van welke het kwam, zich ligtelijk zou laten bewegen, om het te behouden
Nog eenige weinige dagen bragt Lijnslager te Turin door, en nam niet dan met veel aandoening afscheid van Signora Saluzzo en van de dochter van zijnen vriend Durazzo, zijne reis voortzettende, over Novalaise naar den berg Cenis.
|
|