| |
| |
| |
Vijftiende hoofdstuk.
In Milaan nam Lijnslager met zijne twee reisgenooten zijnen intrek in een der beste Logementen de drie Koningen geheeten, en zijne eerste bezigheid na hunne aankomst was, om aan het Postkantoor te vernemen, of 'er uit Holland brieven voor hem waren aangekomen. Groot was zijn genoegen, daar hij in lang geen berigt van zijne ouders ontvangen had, eenen brief van de hand zijns vaders te vinden. Hij kon zich niet wederhouden, van denzelven terstond open te breken, en de twee eerste regels stelden hem reeds gerust over hunnen welstand. Daar zijne oogen het overige van den brief doorvlogen, hield hij plotseling stil bij een gedeelte, waar hem zijn vader schreef, dat hij onlangs van den Heer van Vliet uit Rotterdam een' brief ontvangen had, waarin deze berigtte, dat zijne, lieve huisvrouw zich den dood van haren zoon Jakob zoodanig had aangetrokken, dat zij sedert die noodlottige tijding geen gezond uur had gehad, daarna in eene ziekte vervallen was, die hare krachten had ondermijnd en haar eindelijk in het graf had gesleept. ‘Ook,’ voegde 'er zijn vader bij, ‘meld mij mijn oude vriend, dat zijne lieve dochter Maria, door de bewijzen van kinderlijke trouw bij het, oppassen van hare moeder nacht en dag betoond, in eenen kwijnenden toestand geraakt, nu door eene hevige koorts was overvallen, zoo dat zich de Doctor zeer voor hare opkomst bevreesd maakte.’
| |
| |
Nu, nu gevoelde Maurits, dien de brief in de handen beefde, eenen diepgaanden schrik; en schoon hij zich op straat bevond, kon hij niet nalaten uit te roepen: ‘o God! mijne Maria! mijne Maria krank...’ Na nog eens de afgrijsselijke tijding herlezen te hebben, klom zijne angst; en hij maakte 'er uit op, dat zij dadelijk reeds overleden was; maar dat misschien zijne goede moeder, de genegenheid kennende, die hij voor haar had opgevat, zijnen vader zou geraden hebben, om op zulk eene wijze hem voor te bereiden tot den slag, die hem in een' volgenden brief treffen zou.
Bedwelmd en overstelpt van droesheid keerde hij tot Signore di Braga en deszelfs vrouw terug, en maakte hen deelgenooten van de treurige tijding, die hij ontvangen had. Wat deze ook aanwendden, om hem op te beuren, en hem onder het oog te brengen, dat hij de zaak te duister inzag; dat zij, uit den toon zelven, waarop dat gedeelte van zijns vaders brief, hetwelk hij voorgelezen had, gesteld was, opmaakten, dat, zoo hij ten oogmerk had gehad, om hem tegen den schok voor te bereiden, hij zeker langer bij het onderwerp zou hebben stil gestaan. Maar Lijnslager was en bleef ontroostbaar, en, toen hij na het avondeten, waarvan hij bijkans niets gebruikt had, in zijn vertrek gekomen was, zette hij zich aan den rand van zijn bed neder, en barstte in eenen vloed van tranen uit. - ‘Ja, ja,’ boezemde hij, afgebroken uit, ‘ik heb u niet verdiend ... beminnelijke, deugdzame Maria! - ik ongetrouwe ... onstandvastige ... o misschien - misschien ... toen ... toen ik, in eene bedwel- | |
| |
ming ... bekoord door de schitterende bekoorlijkheden van ... Antonia ... laaghartig u ... vergat ... zat gij neder aan het sterfbed van uwe kranke moeder... misschien worstelde gij zelve dat oogenblik met doodsangsten... o Hoe zwaar ... hoe zwaar word ik gestraft voor mijne onverschoonlijke ligtzinnigheid.’(Na eene lange tusschenpoozing) ‘Maar ... o God, zoo zij nog leefde... zoo zij nog leefde - zoo zij nog leefde ... o verhoor ... verhoor dan de opregste gebeden, die ooit uit een beklemd gemoed tot U zijn opgeklommen... Spaar ... spaar dan het dierbaar leven van het deugdzaam meisje... Heb ik verbeurd, om door haar gelukkig te zijn ... o spaar haar dan, opdat zij een' ander gelukkig make... Ik - ik heb haar verbeurd...’ - In zulke gebeden bragt hij den geheelen nacht slapeloos door. Alleen in den morgenstond sloot de slaap voor eene korte poos zijne oogen, maar verre, zeer verre, dat die hem rust smaken deed, zweefde in zijne geschokte verbeeldingskracht Maria, in eene verhevene Engelen-gedaante, die de schoone schilderstukken, zoo dikwerf in Italie gezien, hem in zijne hersenen geprent hadden, voor zijne oogen. Vriendelijk lachte zij hem toe: smart en vergeeslijkheid zweefden op hare lippen; en zij scheen de volgende woorden te spreken, die hem uit de Gezangen van Kamphuyzen in het hoofd waren blijven hangen:
‘o Zoete dood! geen Dood met regt te heeten,
Maar slaap en arheids rust,
En (na een kort of bijna geen vergeten)
| |
| |
Een weder denkend zelf genietend weten,
In doods verderf, het leven niet te derven.’
Hij ontwaakte roepende: ‘Maria!... Maria!...’ en met een was het schaduwbeeld van zijnen droom verdwenen. Doch, hoezeer zijne ouders hem altijd tegen alle denkbeelden van spoken en geestverschijningen, waaraan toen nog zoovelen dwaasselijk geloofden, gewaarschuwd hadden, dien droom merkte Lijnslager aan als eene verschijning van den geest van zijne afgestorvene Maria. En schoon zijn gezond verstand flaauwelijk hem tusschen beide influisterde, dat de verschijning misschien een droom geweest ware, te streelend, te vertroostend was voor hem het denkbeeld, dat de geest van zijne overledene Maria in eene Engelen-gedaante aan hem verschenen was, om aan die waarschuwing het oor te leenen. Ja hij was 'er zoo vol van, dat hij den volgenden morgen niet kon nalaten, om aan Signora di Braga, terwijl haar man afwezig was, deze verschijning te verhalen, die, schoon anders van een goed oordeel, echter door godsdienstige gevoelens en denkbeelden bij de opvoeding haar ingescherpt, vast verkleefd was aan het geloof, dat van tijd tot tijd de afgescheiden geesten der gestorvenen in zigtbare gedaanten zich op aarde vertoonen. ‘Maar,’ zeide zij - ‘zoo gij niet wilt, dat gij om de vertroostende verschijning wordt uitgelagchen, ten minste scherpelijk vermaand, raad ik u, dat gij dezelve niet aan mijn' man verhaalt. Och! Signore, ik ben dikwijls bevreesd voor mijn' man, dat hij van het oud ge- | |
| |
loof af zal wijken. Op zijne reizen (want ik geloof, dat dit eene vrucht van zijn veelvuldig reizen is,) doet hij zeker vele kundigheden op van menschen en zaken... maar mijn biechtvader heeft, mij al gewaarschuwd, omdat hij hem niet duister omtrent geesten en spoken, bij zekere gelegenheid, zijn ongeloof had laten blijken... en ik bid u Signore! hoe kan men een Christen zijn, zonder, dat men daaraan gelooft?’
Maurits zeide haar, met zijne gewone rondborstigheid: ‘Tot op heden, Signore! heb ik altijd ten sterkste de verschijning der geesten ontkend, en ik zou het aan mijn' vader niet durven verhalen, dat ik in dezelve geloofde, maar ik heb het nu ondervonden, en ik hoop, dat de zalige afgestorvene meermalen deze aangename en troostrijke, verschijning zal...’ Signore di Braga opende de deur; plotseling brak Maurits af en Signora, die zijne verlegenheid zag, sloeg hem voor, om met haar naar den ochtenddienst in de kerk van het groot Hospitaal te gaan.
Met een diep aangedaan hart trad Lijnslager, wiens ziel diep bedroefd was, over den bij hem zekeren dood van zijne Maria, de kerk van het groot Hospitaal binnen. Het eerste voorwerp, dat zijne aandacht trof, was de heerlijke afbeelding van een Maria-beeld op het hoofdaltaar nog onlangs door de kunstige hand van Guercino geschilderd. Ook dit gaf aan alle de vorige denkbeelden nieuwe kracht: en de muzijk hoe fraai ook, en hoe gevoelig anders zijne ziel voor derzelver wegslepende toonen was, had dezelve op dit oogenblik zooveel vermogen niet
| |
| |
op zijnen geest. Maar, na het einde van dienst, werd hem en Signora di Braga aangeboden, om het groot Hospitaal zelve te zien. Hij moedigde haar daartoe aan, dewijl hij zich herinnerde, dat zijn vriend van Dijk hem gezegd had, dat dit gebouw een der merkwaardigste van Milaan was. Zij zagen daarop een' grooten vierkanten tuin, omgeven met twee galerijen boven elkander. Voor de luchtigheid der zalen was verder door kleine tuinen gezorgd, en de reinheid werd zeer bevorderd door een snelvlietend kanaal, onder het geheel gebouw doorstroomende. Verbaasd stonden zij over het aantal zieken, dat hun opgegeven werd, zich in de zalen te bevinden, en op dat oogenblik het gematigd aantal van acht honderd personen beliep; daar hun een der opzigters verzekerde, dat dit getal dikwerf tweemaal zoo groot was. Slechts eenige der zalen bezochten zij, en vonden in elk een altaar, om voor hetzelve den Godsdienst dagelijks uit te oefenen. Zij vernamen, dat het opzigt over deze voortreffelijke slichting aan niet minder dan negentien edellieden uit de aanzienlijkste geslachten van Milaan was aanbevolen en zij vonden dadelijk een' derzelver bezig met, op zijne beurt, alle de zalen te bezoeken, ten einde ooggetuige te zijn, of voor de ongelukkigen eene behoorlijke zorge werd gedragen, door de vijf honderd personen, die, ter behoorlijke bediening der kranken, in dit gebouw gevonden worden. Met diepen weedom vertoefde Maurits aan het sterfbed van een jeugdig meisje, waarschijnlijk van de jaren zijner Maria, en hij gaf haar eene ruime gift van eenige Napelsche Dukaten, zeggende: ‘Arm kind! gij zijt zeer ziek...
| |
| |
zoo u daarvoor door de oppassers eenige bijzondere verkwikkingen kunnen bezorgd worden, bid dan voor den ongelukkigen jongeling, die u dit, geschonken heeft.’ - Met kwijnende maar vriendelijke oogen, eene staauwe stem en een' handdruk dankte zij Lijnslager, die zich oogenblikkelijk aan alle verdere dankbetuigingen onttrok.
Nu ook beschouwde hij met verbazing het ander gedeelte van het gebouw, waarin eenige honderde vondelingen werden opgevoed; en hoorde, dat 'er maar zeldzaam een nacht omging, dat'er minder dan drie kinderen uit de torno, of de draaikribbe gehaald werden, daarin nedergelegd of door moeders, die zich buiten staat gesteld vinden door den drukkenden last der armoede, om deze op te voeden; of door slagtoffers eener jeugdige onbezonnenheid, die liever de vrucht harer ontijdig botgevierde drist der opvoeding van het algemeen aanbevelen, dan met dezelve deelen in de smaad en verguizing van vergramde ouders, of eener zich onteerd achtende familie; of eindelijk daar nedergelegd door de dienaressen van den wellust, zoo veelvuldig in deze uitgebreide stad, welke door dit middel buiten de verzoeking gesteld worden, om hare handen te slaan aan het leven der onschuldige schepsels, waarvan zij tegen haren dank moeders geworden zijn, en welke, in dit gesticht, opgevoed kunnen worden tot nuttige burgers en brave menschen. Bovenal bewonderden Signora di Braga en Maurits ook in dit gedeelte van de stichting, orde, zindelijkheid en netheid.
Het bezigtigen van dit gebouw gaf eenige afleiding aan den geest van Maurits, en hij geraakte weder
| |
| |
in staat, om over een ander, dan zijn treurig, schoon geliefkoosd, onderwerp te spreken: vooral nadat hij een' brief naar Holland geschreven had aan zijne ouders, waarin hij, ook nu voor zijne vader niet langer een geheim, makende van zijne teederheid voor Maria, smeekte, om onmiddelijk na de ontvangst van zijnen brief met den allereersten post te melden, of Maria van Vliet nog leefde; ja hij sloot zelfs, ondanks zijne vrees, ondanks den droom, die in den jongsten nacht hem zoodanig bevestigd had in het denkbeeld, dat zij overleden was een' kleinen brief aan haar gerigt in den brief aan zijne ouders, hen biddende, om, zoo tegen alle verwachting aan, Maria nog in leven zijn mogt, dien dan terstond af te zenden. Het laat zich duidelijk begrijpen, dat Maurits in denzelven de teederste aandoeningen van zijn hart uitstortte, en dat ieder woord gloeide van de hartelijkste betuigingen en vurigste beden om hare herstelling.
Natuurlijk viel met Signore di Braga het gesprek over het beschouwde Hospitaal en Vondelinghuis - en over derzelver voortreffelijke inrigting. ‘Jammer, is het,’ zeide Maurits, ‘dat 'er zulke huizen noodig zijn, daar toch door dezelve vele der teederste banden van de maatschappij worden losgemaakt; en de natuurlijkste betrekkingen verbroken.’ ‘Gij hebt gelijk’ zeide Signore di Braga, ‘maar alleen in het afgetrokkene - en daarom hebt gij waarlijk ongelijk. De staat der menschen, in, zulk een groot getal opgehoopt, gelijk in Milaan en alle groote en volkrijke steden plaats heeft, is zoo onnatuurlijk, en die banden, die betrekkingen
| |
| |
bestaan niet, of zijn zoo gering en flaauw, dat een verstandig bestuur het 'er geheel niet op mag laten aankomen, of op rekenen, dat zij van eehige kracht zullen zijn, en daarom behooren 'er inrigtingen en schikkingen gemaakt te worden, die, als ik mij zoo mag uitdrukken, voor die betrekkingen optreden, en derzelver plaats vervullende, de maatschappij eenigermate de nadeelen vergoeden, die zij door eene onherstelbaar onnatuurlijke zamenwoning van zoovele duizenden op eene zoo kleine plek gronds geleden heeft. Gij zult zien, Signore hoe meer gij van de wereld leert kennen, dat, door, den toestand, waarin sedert eeuwen de burgerlijke maatschappijen verkeeren, zich de afgetrokkene denkbeelden van de wezenlijke betrekkingen niet dan zeer onvolmaakt op de wezenlijke gesteldheid der wereld laten toepassen. Ja gij zult daarom, als gij meerder wereldkennis hebt opgedaan, zoo door uwe reizen als verdere ondervinding, ontdekken (ten minste dat is mijne waarneming,) dat de verstandigste en beste middelen, die 'er door eenig bestuur gebezigd worden, om de menigte van onnatuurlijk op een gehoopte menschen gelukkig te maken, meer bestaan, in het daar zijnde kwaad te, temperen, dan om, naar de regtstreeksche aanwijzing van het opgeklaard verstand, dadelijk goed te stichten, door de menschen' tot hunne oorspronkelijke bestemming terug te brengen.’ Maurits luisterde met veel aandacht naar dit gezegde van Signore Di Braga en bevond hem meer en meer een' man, wiens oorspronkelijk schoon verstand door ondervinding en wereldkennis eene mate van rijpheid had
| |
| |
bekomen, welke hem gevormd had tot een' wereldburger, die misschien ook de vooroordeelen, aan welke hij in het Godsdienstige nog scheen verkleefd te zijn, meer hield voor zekere uitwendige vormen, waaraan hij zich onderwerpen moest, om op eene dragelijke wijze met zijne land en tijdgenooten te verkeeren, dan voor wezenlijke en gewigtige zaken, waarmede het verstand of het hart iets te stellen had. Evenwel scheen het aan Maurits toe, dat somtijds een en ander een weinig ver gedreven werd door Signore di Braga, waardoor hij zijns achtens gevaar liep van een huichelaar of vleijer te worden, gelijk helaas! te dikwerf van lieverlede het geval is van velen, die met zachtaardige toegeeslijkheid beginnen, en, met vleijen en huichelen eindigende, op het laatst geheel geen eigen karakter, geene sterkte van geest hoegenaamd bezitten. Niettegenstaande deze waarneming heeft de omgang met zulke lieden voor jeugdige rondborstige lieden groote nuttigheid, die zoo ligt overhellen, om onbeschaafdheid voor waarheidsliefde, en ruwheid voor het onbetwistbaar merkteeken van een opregt hart te nemen. Ook is van de zoodanigen, die meestal zeer scherpe bespieders zijn van alles, wat 'er in het menschelijk hart omgaat, zeer veel te leeren, en, mits men zich wachte voor het uiterste, waartoe zij vervallen zijn, niet anders dan nut te trekken.
Signore di Braga had ook het vermogen, om het neêrgeslagen hart van Lijnslager ten minste zooverre op te beuren, dat hij hem bewoog, om de voortreffelijkste schoonheden van Milaan te bezigtigen. Zoo beschouwden zij te zamen den verbazenden marmeren berg, zoo als Scamozzi de groote Domkerk
| |
| |
heet, met honderde beelden. Zij klommen ook te zamen af in de onderaardsche kapel van den heilig verklaarden Karel Borromaeus met verblindende pracht gesticht, waar eene buitengewone groote hoeveelheid kostbaarheden en zilverwerk gevonden werd. Zij zagen daar het ljgchaam van den voor ruim veertig jaren reeds verstorvenen wel bewaard liggen, op het altaar, in eene soort van Sarcophage, bestaande uit bergkristal en zilver. Zij beschouwden het een en ander bij het licht, dat door ijzeren tralien van boven in de kapel valt, als gelegen onder den hoofdkoepel der kerk. Aan het gewelf der kapel zagen zij acht basreliefs van zilver, eenige der voornaamste gebeurtenissen uit het leven van den Heilig voorstellende. Ook wees men hun in de kleine Sacristij, die bij deze kerk behoort, het afbeeldsel van Borromaeus door de kunstrijke hand der borduurster Perrugia vervaardigd. In de Sacristij van den Dom zelve schitterden hun nog meerder pracht en rijkdom tegen: onder anderen de twee van massief zilver vervaar digde levensgroote standbeelden van de Heiligen Ambrosius en Theodosius Lijnslager kon niet nalaten, toen zij uit deze kerk kwamen, aan Signore di Braga zijne verwondering te betuigen over de groote schatten, die de Milanezen hadden moeten bijeenbrengen, om zulke gedenkteekens van hunnen eerbied voor verstorvenen op te rigten. Di Braga gaf hem te kennen, dat dit natuurlijk eenen jongen Hollander verwonderen moest, die nu alle de kerken in zijn land beroofd zag van die kostbaarheden, standbeelden en schilderijen, welke over ruim eene halve eeuw dezelve versierden; daar de kostbaarheden ver- | |
| |
vlogen, of in 's lands schaikist gestort, de beelden bijna alle vernield, en de schilderijen, die de woeste hand van het kerkschendend graauw ontkomen waren, in de kabinetten der kunstliefhebbers verdwenen waren. ‘Denk daarom niet’ voegde hij 'er bij, ‘dat ik van gevoelen ben, dat de gelden, die men besteedt aan schilderijen en kleinoodiën in de kerken, schoon het voor mijnen handel zeer voordeelig is, niet tot betere gebruiken zouden kunnen worden gebezigd. Men kan immers wel de gedachtenis van brave mannen, zoo als Ambrosius, die de Beschermheilig van deze stad is, op eene treffende wijze, en die daardoor de navolging van het algemeen opwekt, vereeren door eenvoudige gedenkteekenen: maar zoo is de mensch, mijn vriend! In uitersten te loopen, zie daar! wat veelal! zooveel goeds bederft. Ondertusschen loop ik bijzonder hoog met den heiligen Ambrosius; omdat zijne kerkgebruiken, die hier worden in acht genomen, nog veel meer van den geest van het oude Christendom hebben, dan over het algemeen anders plaats heeft.’
Ook bezigtigde Lijnslager met Signore di Braga, het toen zoo eenig en beroemd kabinet van Natuurlijke Zeldzaamheden en Oudheden van Settala. Bij het geraamte van eene schoone Milanesche, volgens hare begeerte op haar sterfbed, daar geplaatst, en met een bijschrift voorzien, dat haar Godsdienstig en stichtelijk oogmerk daarmede aanduidde, ontglipte aan het hart van Maurits een diepe zucht, welken echter di Braga geheel ongemerkt liet. Om aan zijne zwaarmoedigheid geen nieuw voedsel te verschaffen, sloeg hij hem voor het bezoeken van eenige voorname
| |
| |
kerken in datzelfde gedeelte dar stad gelegen, waarin hij hem de voortreffelijkste schilderijen, kostbaarste standbeelden en hoogstgeschatte overblijffels der heiligen aanwees. Schoon dit alles door deszelfs schitterende schoonheid en vreemdheid de aandacht van Lijnslager zeer tot zich trok, zag hij met niet minder genoegen en opmerking de twee groote kanalen, die Milaan gemeenschap verschaffen met de Adda en de Tessino, zoowel ter bevordering van den koophandel strekkende, als ter verspreiding van de vruchtbaarheid in de omstreken dier stad. Bij hem bleven ook op eenen anderen dag de vijf sluizen, in het kanaal Martesana, naar een ontwerp van den grooten Bouwkundige Leonard da Vinci aangelegd, niet onopgemerkt, en bij die meesterstukken van het meet- en bouwkundig vernuft, herinnerde hij zich zoovele diergelijken in zijn vaderland, strekkende ter beveiliging der landen en ter bevordering van koophandel en zeevaart. Ook maakte hier Lijnslager, daartoe door zijn' vader aangespoord, kennis met aanzienlijke kooplieden in zijde, Negozianti geheeten ter onderscheiding der kleinere kooplieden, welke in die stad in zoo groote menigte gevonden werden. Van tijd tot tijd, en waar zich maar eene voegzame gelegenheid aanbood, maakte of vernieuwde hij ook elders kennis en verbindtenissen met huizen van negotie, welker herhaalde aanwijzing om derzelver eentoonigheid minder belangrijk is. Hij bezocht ook de voornaamste manufacturen en fabrijken, en vernam naar alle bijzonderheden van deze zoo aanzienlijke koopstad met ongemeene aandacht. Onder anderen verstond hij ook, hoe de Milanezen, even als zijne stadgenoo- | |
| |
ten, niet weinig sier waren op het voorregt, dat zij geene inlegering van het krijgsvolk behoefden te dulden, daar hij de poorten met gewapende burgers bezet vond, welke de Milanezen van dien tijd liever de zorge voor de veiligheid van hunne personen en goederen vertrouwden, dan aan bezoldigde krijgslieden, van den wenk des Hertogs vliegende.
Daar echter nu het hart van Maurits naar Genua verlangde, dewijl daar op nieuw brieven uit Holland zouden kunnen gevonden worden, verhaastte hij zijn vertrek uit Milaan, en nam dus, na eenig dagen vertoevens, afscheid van zijne reisgenooten. Hij beloofde stellig aan Signora di Braga, dat hij, zooras hij eenig berigt omtrent zijne Maria, in welker lot zij zoo groot belang stelde, ontving, haar hetzelve zou doen weten; terwijl hem Signore di Braga ten plegtigste beloofde, dat hij, ooit weder in Holland komende, bij hem te Amsterdam een bezoek van eenige dagen zou afleggen.
Langs een' zeer fraaijen en vruchtbaren weg, overal van de overvloed en welvaart van het Milanesche getuigende, vertrok nu Lijnslager naar het aloude Pavia, hetwelk hij, gelijk het mede zeer vervallen Tortona, doortrok, dat even als Milaan in vroegere eeuwen het lot der verwoesting door Barbarosse getroffen had, maar nooit het hoofd weder met dien luister naar boven had gebeurd. - Te Voghiera gebruikte hij het middagmaal, en tegen den avond kwam hij in de kleine maar schoone stad Novi, en bevond zich nu op Genueesch grondgebied. Daar hem op deze reis geen gezelschap van eenig aanbelang te beurt viel, dat zijne aandacht eenige bijzondere afleiding
| |
| |
verschafte, was zijne ziel geheel overgegeven aan eene diepgaande treurigheid. Hoe meer hij Genua naderde, hoe meer hij begon te vreezen, dat hij daar de rampzalige zekerheid van den dood zijner hartelijk beminde Maria vernemen zou. Van Dijk had aan hem beloofd, terwijl hij zich te Milaan ophield, te zullen schrijven, maar vruchteloos had hij daar elken postdag naar brieven van zijnen vrolijken reisgenoot vernomen. Te Pavia en te Tortona vernam hij, of daar misschien een brief van hem gekomen was, maar mede te vergeefs; eindelijk te Novi vond hij den verlangden brief, die hem in zijne treurigheid eenigermate opbeurde. Van Dijk bragt zeer vele verschooningen in voor zijne nalatigheid, die echter alle van zeer weinig gewigt waren, doch hij maakte alles goed door het voor Lijnslager aangenaam berigt, dat hij Antonia Manichetti, bij zijne terugkomst te Florence, in eenen aanmerkelijk beteren staat gevonden had, en gegronde hoop voedde, dat de tijd en de afwezendheid van Mauritio haar geheel weder zouden te regt brengen; boertende voegde hij 'er bij, dat hij nu maar hoopte, dat zijne Hollandsche Maria onkundig zou blijven van zijne liefdekoorts omtrent de Florentijnsche Antonia, omdat hij dan kans loopen zou, om in de ongenade van twee Santinnen te vallen.
Schoon deze boert altijd bij Maurits zijne onaangename zijde zou gehad hebben, thans echter kwam die dubbel te onpas; en bijna verdoofde dezelve het genoegen, dat hij bij het vernemen van de herstelling van Antonia Manichetti smaakte. Evenwel, na eenige oogenblikken in treurigheid bij dat gedeelte vertoefd te hebben, was hem het overige
| |
| |
weder aangenaam, daar dit hem niet alleen berigtte, dat de beroemde Petrus Paulus Rubbens zich te Genua onthield, maar tevens hem de plaats van zijn verblijf aanwees, met bijvoeging van eenen brief aan dien voortreffelijken schilder, den roem zijner Eeuw, als zijnen kunstvriend geschreven, welks eigenhandige bezorging hij aan Maurits opdroeg. Hij verzekerde Maurits, dat hij door Rubbens op de minzaamste wijze zou ontvangen worden, daar deze bekend stond voor een' man van opvoeding en groote beschaafdheid. De naam van Rubbens, die aan Maurits reeds bekend was, eer hij het vaderland verliet, was dikwijls door van Dijk in hunne gesprekken over voorname schilders met zekere geestdrift genoemd, en van Dijk sloot nu dit gedeelte van zijnen brief op deze wijzer; ‘Ik denk, mijn vriend! dat gij bij den grooten Rubbens wel spoedig van Dijk vergeten zult. Hij is een man niet alleen beroemd door zijn penseel, dat een onnavolgbaar schoon koloriet voortbrengt, maar ook door zijne taal- en historiekunde. Hij verstaat en spreekt zeven talen, en is bij alle grooten en vorstelijke personen in blakende gunst en hoog aanzien. Evenwel hij vergeet zijne kunstbroeders niet, en ik twijfel geen oogenblik, of mijne aanbeveling zal genoeg zijn; want, schoon hij een geboren Keulenaar is, zijn vader is een Antwerpenaar, en hij heeft in mijne geboortestad eene lange reeks van jaren doorgebragt. Gij zult daarenboven mij, die toch van een' levendigen en luchtigen aard ben, te ligter vergeten, daar gij in Rubbens een' zeer deftig man van zedige Hollandsche manieren zult aantreffen ... maar
| |
| |
hoe dit zij, u dienst te kunnen doen, zal ik mij altijd tot een' pligt rekenen enz.’ - Verre was 'er het echter af, dat Maurits zijnen aangenamen en vrolijken reisgenoot van Dijk, met welken hij zoovele dagen gesleten had, zoo ligtzinnig vergeten kon: neen, ook die groote meester der schilderkunst bleef eene plaats in zijn hart behouden, welke geene latere kennismaking met een ander vervullen konde. Zeer verheugde zich echter Lijnslager over de goede gelegenheid, die hij door zijnen vriend kreeg, om niet alleen een der grootste vernuften van zijnen tijd te leeren kennen; maar misschien met hem in eenige nadere en bijzondere kennis te komen. Hij nam dus terstond na de lezing van den brief zijne pen op: na eene vriendelijke berisping over de traagheid in het schrijven, en de schending van zijne belofte, vermeldde hij hem met al de openhartigheid eener jeugdige vriendschap zijne treurigheid over het zoo waarschijnlijk verlies van zijne Maria. Hij was zeer wijdloopig in zijne uitboezemingen over dat verlies, en hij meende met regt, terwijl het hem eenigen troost verschafte, bij van Dijk, die hem zoo dikwerf over dat voorwerp van zijne teederheid met warm gevoel had hooren spreken, zijn hart geheel te mogen uitstorten. Hij sloot eindelijk zijnen brief met de warmste vriendschapsbetuigingen, en dankerkentenis voor den toegang, dien hij hem door zijnen aanbevelingsbrief bij den beroemden Rubbens poogde te bezorgen, hem echter tevens verzekerende, dat dit strekken zou, om zijn aandenken hem dieper en onuitwischbaarder in het hart te prenten.
Den volgenden dag zette Lijnslager zijne reis
| |
| |
voort naar Genua, en kwam op dien togt over den hoogen berg Bochetta. - Hij zag van denzelven met verrukking het doelwit van zijne tegenwoordige reis de schoone stad Genua voor hem liggen, en al het bijgelegen land, dat door de Polsevera besproeid wordt. Met ontzetting zag hij ook, hoe van den top van dezen berg de bronnen afstroomende zich tot twee stroompjes vormen, waarvan het eene zich in de zee van Genua, en het ander zich in de rivier den Po ontlast; en nu dien berg afdalende en in de dorprijke en vruchtbare vlakten komende, naderde hij de beroemde Hoofdstad van het Genuesche Gemeenebest, welke met zooveel reden uit hoofde harer uitstekende schoonheid, den naam van la Superba gegeven werd.
|
|