| |
| |
| |
Het leven van Maurits Lijnslager.
Eerste hoofdstuk.
Bij den afloop der zestiende Eeuw, dat onvergeetbaar roemvol tijdperk onzer voorvaderen, toen onder de zegerijke vaandels van den dapperen Maurits, op het strand bij Nieuwpoort, het magtig Spanje eene der beslissendste nederlagen werd toegebragt, en wel, juist twee dagen na dien voor het Vaderland zoo heugelijken slag, op den vierden Julij werd Maurits Lijnslager te Amsterdam geboren. Zijn vader, een bedreven koopman, welke verscheiden zeereizen gedaan, en eene Lijnbaan van zijne voorouders geërfd had, waarvan zij waarschijnlijk hunn' naam afleidden, stelde veel belang in de welvaart en onafhankelijkheid van zijn Vaderland. Hij had het geluk, dat zijne vrouw mede diep deelde in liefde voor het land harer geboorte, en beide heugden hun van hunne kindschheid de ellenden, waarmede de Spaansche Dwingelandij hunne ouders en bloedverwanten vervolgd had. - Nog was hun huwelijk, schoon reeds
| |
| |
voor eenige jaren deszelfs band gelegd was, niet met kinderen gezegend geworden. Lijnslager kwam van de Beurs bij zijne lieve huisvrouw te huis, met het hoofd en het hart vol van de blijde mare wegens die roemrijke zegepraal. Zijne vrouw zag, dat zijne oogen van vreugde glinsterden, en hij gaf naauwelijks den tijd aan zijne gade, om nieuwsgierig te worden, daar hij, uitbarstende in eenen vreugdekreet, haar toevoerde: ‘God zij dank, God zij dank, lieve Geertruid! Prins Maurits heeft de Spanjaarden voor Nieuwpoort geslagen... De zegepraal is volkomen aan de onzen ... zelfs is de Admiraal de Mendoza gevangen - al het geschut en de standaarden van den vijand zijn veroverd. - De Beurs was opgetogen van blijdschap, toen 'er de zekere tijding kwam - gij ziet, ik ben bijna uitgelaten van vreugde; ja zoo God gaf, dat gij nog dezen dag bevielt, en wel van een' zoon - o laten wij hem dan den naam van Maurits geven. Wij hebben lang in twijfel gehangen, naar wien wij hem zouden noemen, of naar uw' of naar mijn' overleden vader. - Laten wij den knoop doorhakken ... wat zegt gij?...’ ‘Van daag,’ zeide Geertruid, ‘zal het nog niet gebeuren, maar ja als het gebeurt, dan zal het kind, als het een zoon is, Maurits heeten.’
Het zij de medegedeelde vreugde op het hart der moeder van onzen Lijnslager met zooveel kracht werkte, dat haar gestel daardoor een'schok ontving, welke zijne geboorte eene korte poos vervroegde, het zij juist het oogenblik daar was, waarop de weldadige Voorzienigheid de banden der natuur slaakte,
| |
| |
nog dienzelfden dag, terwijl de zon ter kim neigde, werd hij geboren. Naauwelijks klonk door het kraamvertrek het woord, dat het een zoon was, of, door al de aandoeningen heen, die het hart van den man getroffen hadden, terwijl zijn lieve Gade, bij de geweldige schokken der natuur, zelfs de harten van ervarene vriendinnen door hare weeklagten brak, riep hij: ‘God dank, een Zoon ... een Zoon. - Zijn naam is Maurits....’ Naauwelijks ook was het gestel zijner huisvrouw tot eenige kalmte teruggekeerd, of, terwijl hij het klamme aangezigt van de pas moeder geworden Geertruid kuste, zeide zij met half lagchende half schreijende oogen: - ‘En 't heeft toch een Maurits moeten zijn.’
Dit weinige van de geboorte en den naam van onzen Lijnslager zal genoeg zijn; dat wij echter niet onaangeroerd wilden laten, omdat een en ander het heugelijk tijdstip aanduidt, waarop hij ter wereld kwam, en ons meer of min met de gevoelens van zijne ouders bekend maakt. Overtollig en vervelend zou het zijn, om in die jaren, waarin eene zoo schijnbaar groote overeenkomst ja gelijkheid plaats heeft tusschen menschen en menschen, het knaapje in zijne kinderspelen te volgen, schoon het misschien eenigzins nuttig zijn zou, om naderhand te gemakkelijker te kunnen ontdekken, uit welke kiemen de bedrijven van den jongeling en man gesproten zijn - en hoeveel de zorgvuldige opvoeding van zijne moeder tot den rustigen aanleg van zijn ligchaam, en de verstandige zorge van den vader tot de kloekheid zijner ziel hebben bijgebragt. - Maar het zal voor de nadenkenden bij de ontwikkeling van zijn karakter niet
| |
| |
moeijelijk vallen, om op die sporen als terug te keeren en daaruit tot de opvoeding, die hij ontvangen had, te besluiten.
Twee proeven evenwel willen wij uit zijnen kindschen leeftijd ontleenen, omdat zij beide eene duidelijk voorspellende aanwijzing doen van zijn karakter. Hij had naauwelijks den ouderdom van acht jaren bereikt, toen hij eene zuster, twee jaren jonger dan hij, door den dood verloor. - Zijne gehechtheid aan dat lieve kind was zoo sterk en teeder, dat hij, uit de schole te huis komende, en haar' dood, schoon hem zulks langzaam en voorzigtig genoeg gezegd werd, van zijnen vader vernemende, eensklaps in luide jammerklagten en geschrei uitbarstte en vervolgens naar het wiegje snelde, waarin het lijkje, waarbij de schreijende moeder gezeten was, nederlag. Hij greep het kindje in zijne armpjes - kuste het aangezigtje, maar deinsde op het gevoel van de marmerkoude terug, en nam daardoor ontzet de toevlugt tot den schoot zijner moeder. ‘Moeder! Moeder!’ zeide hij, ‘is zusje Grietje waarlijk dood... o Eergisteren heb ik nog met haar gespeeld - nu, Moeder! nu moest die goede man, waarvan gij ons laatst op een' avond gelezen hebt, nog leven... die dat kind van die weduwe weder levendig maakte... Zijn 'er nu zulke goede menschen niet?...’ - ‘Neen!’ zeide Geertruid, hem in hare armen nemende, terwijl de tranen, die uit hare oogen rolden, zijn voorhoofd besproeiden, ‘neen! Maurits zulke menschen leven 'er thans niet...’ o ik zal ‘onzen lieven Heer bidden’ hernam Maurits, ‘dat hij zusje Grietje weder levendig maakt!’ -
| |
| |
en hierop begon hij op eene eenvoudige en kinderlijke wijze om het leven van zijn zusje te bidden. - Een en ander was het gevolg van een aandoenlijk gestel en de Godsdienstige indrukken, die hem zijne moeder gegeven had, door hem bekend te maken met de hartroerende geschiedenis van de weduwe te Sarepta. - Zijn vader duchtende, dat zijn zoon van een' zoo aandoenlijken aard, en onder het opzigt van zijne zoo Godvruchtige moeder misschien eene overhelling tot dweeperij krijgen zou, stuitte hem in zijne welmeenende bede om de opwekking van zijne gestorven zuster, en wist hem door geschikte afleiding, en vooral door hem, zoo veel zijne kindsche begrippen toelieten, te beduiden, dat God veel beter wist, wat tot het geluk van dat kindje diende, dan de verstandigste mensch op aarde, af te trekken van dit ijdel bedrijf, waaruit de diep bedroefde moeder eenige verademing iri hare droefheid scheen te scheppen. - Het duurde echter eene geruime poos, eer Maurits zijn lieve zusje konde vergeten, en tot de jaren van zijne jongelingschap kon hij nooit van haar hooren reppen, of de tranen kwamen hem nog in de oogen.
Bij gelegenheid dat het twaalfjarig Bestand met de Spanjaarden en de Staten dezes lands gesloten werd, bedreef men alom in het Gemeenebest der Nederlanden vreugdebedrijven van allerleijen aard. Hadden de Burgers van Amsterdam ook staande den oorlog, van tijd tot tijd, groote handel-voordeelen genoten, het kon echter niet uitblijven, of zij, om hunne onbelemmerde Zeevaart steeds boven allen reikhalzende naar het genot des vredes, namen nu een aanzienlijk deel in
| |
| |
het aan den dag leggen van bewijzen der vreugde, zoo door het branden van pektonnen als het werpen van vuurwerken van verschillende soort. - Moeder Geertruid had haren man verbeden, om den nu negenjarigen Maurits te huis te houden, opdat hem door het gewoel des volks niets kwaads bejegenen zou, daar haar hart nog bloedde over haar dochtertje, dat zij het vorig jaar verloren had. Gaarne had vader Lijnslager zijn' zoon met zich genomen, om hem de vreugdebedrijven van een zegepralend volk diep in den geest te prenten - evenwel hij gaf toe aan de teederhartige moeder en liet den jongen Maurits bij haar te huis: te meer daar zijn huis, aan den Buitenkant staande, genoegzame gelegenheid gaf, om hem getuige te doen zijn van de uitbundige teekenen der blijdschap, door een dankbaar volk en eene verrukte burgerij bewezen. Maurits, hoe gaarne hij zijnen Vader vergezeld had, gehoorzaamde aan den wensch zijner moeder, en aanschouwde voor de geopende vensters met veel vermaak de vuurpijlen en andere vuurwerken, die in de nabijheid werden afgestoken. Hij danste van vreugde op het gezigt van die zee van vuur, die voor het huis van zijne ouders scheen te golven ... maar eensklaps kwam de meid binnen stuiven met den ijsselijken kreet van ‘brand! brand!... op de voorkamer...’ Naauwelijks hoort onze Maurits dien kreet, of hij vliegt naar achter, en grijpt een' emmer, die half vol water geschept stond, en welken naauwelijks zijne krachten toelieten te tillen. - En eer de ontstelde moeder en verschrikte dienstmeid het merken, is hij reeds halfweg den trap op met den emmer -ijlings vliegen zij hem achter, en halen hem maar even tijdig
| |
| |
genoeg in, om met schrik en verwondering getuigen te zijn, hoe hij, met overleg en stoutheid op een' stoel geklommen, het water smijt op een der gordijnen van een ledikant, dat vlam gevat had door een' zwermer, welke door losheid of baldadigheid van eenige bootsgezellen door de looden roeden van het bovenvenster geworpen was. ‘Maurits, Maurits!’ riep de nog beangstigde moeder, die bijna de stem in de keel stikte... ‘Water, water, moeder!’ zeide Maurits... ‘wij zullen den brand wel meester worden - gaauw meer water! meer water!’ en met een kneep hij een gedeelte van het brandende gordijn uit. - En de meid, nu eenigzins van den schrik bekomen, voerde nog eenen emmer water aan, die geheel een einde maakte aan het gedreigd ongeluk.
Zijn Vader, niet lang na deze gebeurtenis te huis gekomen, vond nog de gemoederen in zekere ontroering. - Zijne vrouw verzweeg ook niet lang, wat 'er gebeurd was, en kon niet nalaten, om, onder de betuigingen, hoe zeer haar de roekeloosheid van Maurits zooveel schrik op het lijf gejaagd had, als de brand zelve, echter rijkelijk de voorbeeldelooze kloekmoedigheid van haren zoon te prijzen. Schoon zich ook de Vader verheugde over den moed en het overleg van zijnen zoon, bedwong hij zich, om hem zijne bewondering te laten blijken over deze regtschapen koenheid, met zekeren koelen ernst zeggende: ‘Ik ben blij, dat Maurits wist, dat 'er voor brand niet beter is, dan spoedig aangebragt water - en dat hij overleg gebruikt heeft, om het beginsel van den brand te stuiten.’ - Naauwelijks had Maurits zijne ouders goeden nacht gekust, of zijne moeder be- | |
| |
tuigde hare verwondering, dat haar man de kloekmoedigheid van zijn' zoon niet geprezen had; maar hij gaf haar verstandiglijk ten antwoord: ‘Lieve Geertruid! Geloof mij het aandoenlijk hart van onzen Maurits heeft zeker van u en van onze meid reeds genoeg loftuitingen weg; als 'er die van den Vader bij gekomen waren, zou hij zeker op zijn bedrijf trotsch worden; en dat moet niet. - Onder ons ik verheug 'er mij in stilte over - ja ik dank 'er, God voor. Maar hij moet van mij niet weten, dat ik hem voor een knaapje houde, waarin de zade liggen om een man te worden, waarin zich gevoeligheid van ziel en kloekmoedigheid van hart vereenigen. Het grootst vergift, dat men een kind kan geven, is loftuiting - en wel de lof van zijne ouders. Een kind kent, althans zoo alles is, gelijk het behoort, geene voortreffelijker geene grooter menschen op de wereld, dan zijne ouders. - Een brave vader en eene goede moeder zijn voor hem alles ... moeten voor hem alles zijn - en als hij van hun geprezen wordt, o dan acht hij zich door de geheele wereld geprezen te worden. Ja ik geloof, dat 'er vele groote mannen verloren zijn gegaan, of nooit groote mannen geworden, door ontijdigen lof hunner ouders.’ -
Deze twee voorbeelden zullen genoeg zijn, om eenigermate den aanleg van onzen Maurits als kind te leeren kennen - om iets van zijne ouders te weten, en dus te kunnen oordeelen, hoe de verscheidenheid van derzelver karakter werkte op een kind, dat een gevoelig en moedig hart bezat - en een jongske was, dat bij bloedverwanten, vrienden en
| |
| |
geburen voor een lief en vlug knaapje gehouden werd.
Het laat zich ook zeer gemakkelijk begrijpen, dat zoo wel vader als moeder alles aanwendde, wat strekken kon, om hunnen jeugdigen kvveekeling die kundigheden in te prenten, welke hem naderhand tot een' gelukkig en deugdzaam man konden vormen. Vatbaar van aard zijnde leerde hij de kunst van lezen en schrijven, en de gronden der rekenkunst met ongemeene snelheid. Zijn vader toetste zijnen aanleg, en vond in hem, schoon hem alles, wat schoone kunsten en wetenschappen betrof, wel aanstond, geschikt voor het drijven van den koophandel. - En daar thans ons Gemeenebest, zich als de Godin des. Koophandels en Amsterdam zich als de Koningin der Zeevaart door geheel Europa, Azië en Afrika gehuldigd zag, was 'er geen hooger roem voor een' Hollander, dan een der pilaren te zijn, waarop de koopbeurs van Amsterdam rustte. De jeugdige Maurits leerde dus alle de hedendaagsche talen, welke het drijven van den uitgebreidsten handel mogelijk maakten. De talen der naburige Engelschen en Franschen waren weiras hem zoo gemeenzaam, als zijne moedertaal - van het Portugeesch en Spaansch leerde hij het noodige, en kon daarin met genoegzame vlugheid briefwisseling houden. Daar zijn vader veel op Livorno handelde, en hij een bijzonder welgevallen had in het bevallig en vloeijend Italiaansch, was hij ook weldra dat magtig, daar hij een' meester aantrof, welke hem die taal aangenaam maakte, dewijl hij hem te gelijk de nieuwste Italiaansche Zangstukken leerde kennen, daar deszelfs dochter de guitarre behandelde.
| |
| |
De natuur had onzen Maurits van eene schoone mannelijke stem en van een fijner muzijkaal gehoor voorzien, dan over het algemeen het deel is van de Hollanders; of misschien dat de omgang met zijnen Italiaanschen taalmeester den anders bij onzen landaard sluimerenden, ja zelfs in slaap blijvenden, aanleg voor Zang en Muzijk ontwikkelde. Bijzonder aangenaam waren hem de Gezangen, die hij van tijd tot tijd van den Drossaard Hooft te lezen kreeg, en op Italiaansche wijzen gestemd waren, of veel van den Italiaanschen geest ademden. - Zelfs hij wist op eene aangename wijze de hardere Hollandsche woorden naar de Italiaansche Muzijk te buigen.
De jeugdige Lijnslager ontving daarenboven eene zeer Godsdienstige opvoeding, en, reeds vroegtijdig zorgden zijne ouders, dat hem de verhevenste waarheden van het Christendom, zoo veel ontdaan van bijgeloof en partijschap, als de geest dier tijden toeliet, werden ingeboezemd - en schoon zijn vader den Leeraar, die hem in de Godsdienstige kundigheden onderwees, niet belette, dat deze zijnen zoon een stelselmatig onderwijs gaf, zorgde hij hem steeds eenen geest van algemeene verdraagzaamheid in te prenten, daar hij een vijand was van alle soort van verbitteringen - en een groot voorstander der vrijheid van den Godsdienst. - Ook had de oude Lijnslager een afkeer van zoodanige naauwe en benaauwende stellingen, waardoor de dweeperij den Godsdienst wil doen bestaan ook in het verzaken van onverschillige en schuldelooze vermaken. Zeker bragt hier wel iets toe de kennis van vader Lijnslager aan den beroemden Samuel Coster, den stichter der Nederduitsche
| |
| |
Akademie te Amsterdam. Hij nam dus zijnen zoon mede, toen de eerste steen aan dat gebouw gelegd werd, en vervolgens den eersten dag, toen het treurspel van Hoogendorp de Moord begaan aan den Prins van Oranje werd voorgesteld - en ook den volgenden, toen 'er Warenar met de Pot van den Drossaard Hooft ten tooneel gevoerd werd. - Vader Lijnslager oordeelde het beter zijnen Maurits onder zijne oogen de vermaken en uitspanningen, waarnaar het hart der jeugd meest begeerig is, te laten genieten, dan door hem tegen te houden, den trek tot dezelve te verdubbelen en onwederstaanbaar te maken. Als zijne moeder in het geheim haar' man meer os min hierover berispte, daar hij hem meermalen op vrolijke gezelschappen medenam, bovenal op die, welke voortvloeiden uit zijn lidmaatschap van de Amsterdam sche Akademie, in welke, bij eenen vrolijken omgang, de geest smaak kreeg in kunsten en wetenschappen, gaf Vader Lijnslager te verstaan, dat hij zijn' zoon opvoedde als een' jongeling, die in de wereld moest verkeeren, en die weten moest, wat 'er in de wereld voorvalt: dewijl daar en boven de beöefening van de deugd, in de drokten en vermaken der wereld, edeler is, dan wanneer men zich in het eenzame opsluit en een kluizenaars of monniken leven leidt.
'Er gebeurde, toen hij naauwelijks achttien jaren oud was, een voorval, dat zijns Vaders kantoor met eene schade van verscheiden duizenden bedreigde. Het krediet van een huis te Livorno, waarmede dat van Lijnslager reeds vele jaren gehandeld had, begon eensklaps te wankelen - en, na allen overleg, was 'er ter voorkoming van grootere schade geene keus,
| |
| |
of de oude Lijnslager moest zelf naar Livorno, of zijn zoon. Deze laatste echter kon beter van het kantoor gemist worden, en zijne bedrevenheid in de Italiaansche taal, gevoegd bij zijne overige handelkundige bekwaamheden, maakte hem meer geschikt, om, onaangezien zijnen jeugdigen leeftijd, eene zaak van zoo veel aanbelang waar te nemen. - Het kostte veel moeite aan Vader Lijnslager, om zijne vrouw te bewegen, om hare toestemming tot het vertrek van haren eenigen zoon naar Italië te doen geven. Evenwel het belang van het kantoor, door hem met levendige kleuren asgeschilderd, haalde haar eindelijk over, en moeder Geertruid besloot haren dierbaren Maurits den reistogt naar Italië te laten doen: te meer, daar de koopman van Vliet van Rotterdam geschreven had, dat 'er een nieuw schip, met een' buitengewoon bekwamen Schipper, binnen weinige weken zeilree liggen zou, en hij haren zoon van de voortreffelijkste oppassing en bediening aan boord verzekeren kon.
Schoon de jonge Lijnslager gehecht was aan het huis zijner ouderen, daar hij, slechts eenmaal, dat eenige weken verlaten had, om de Provincien Groningen, Vriesland en Overijssel te bezoeken; voelde hij echter te groote zucht, om wat van de wereld te zien, en vooral het hem als alles overtreffend door zijnen Taal- en Muzijkmeester beschreven Italië te aanschouwen, dan dat hij tegen het ontwerp van zijnen Vader eenige tegenwerping van aanbelang zou gemaakt hebben.
Daar echter de oude Lijnslager verre van onverschillig was, hoedanig het Schip en de Schipper
| |
| |
waren, waarmede zijn Zoon naar Livorno van Rotterdam vertrekken zou, verkoos hij, dat deze vooraf een en ander te Rotterdam eens zou gaan opnemen. Vader Lijnslager deed dit meteen, opdat de moeder, meer of min gewennende aan het afzijn van haar' zoon, ook door het gereed maken van het geen tot zijne afreis noodig was, zachtelijk voorbereid zou worden tot het vertrek van den jongeling, tegen hetwelk hij in het heimelijk mede een weinig opzag.
|
|