| |
| |
| |
Twee honderd vier en veertigste Brief.
Lise Westhuis aan Mejuffrouw Susanna Bronkhorst.
Beverwijk, 18 Julij.
Hooggeachte Mejuffrouw!
Ik heb dezen aan het adres van Mejuffr. UEd. zuster gezonden, daar ik hoop, dat hij dan toch spoedig teregt zal komen. Ik begin waarlijk te gelooven, dat ik tot het ongeluk geboren ben. Ik had daar nu bij deze oude Juffrouw, waarvan ik UE. geschreven heb, zoo een' kostelijken dienst, waarin ik 'er heel op dacht te komen; en het goede mensch hield dan zoo onbedenkelijk veel van mij, bijna als of ik hare dochter was. ‘Als mijn booijen wel willen, zel de oude goede Vrouw, ‘dan hebben zij het bij mij als de konijntjes in het duin.’ Ik kan u niet beschrijven, Mejuffrouw! hoe zorgvuldig of die brave vrouw voor mij was. Als zij maar zag, dat ik door het harde werken wat bezweet was, dan was het direct: ‘Lise! Lise! niet op den togt te staan.... Al zijt gij een jong mensch;
| |
| |
gij kunt ligt een kou vatten. En 'er is op de wereld niet erger, als een zieke dienstbode. - Juffrouwen kunnen zich laten bedienen, al kunnen zij geen veer van den mond blazen, maar het is met de dienstboden altijd vooruit is de weg...’ Ik moest haar alle morgen na het ontbijt en 's avonds na den eten een kapittel uit den Bijbel voorlezen - dikwijls uit den brief van Jacobus, daar leek zij veel van te houden. Zij vond dat een Apostel, die zoo voor de nederigheid was, en daar hield zij ook heel veel van - en dat goede mensch, lieve Juffrouw! is Zaturdag over eene week al begraven.... Ik heb wat tranen om dat brave mensch gestort. Zij was een zwak mensch en met een koortsje twee drie is zij 'er zoo uitgeweest. Wat zijn 'er niet verharde menschen in de wereld. - Een eigen broêrs zoon, die al het goedje, behalve de legaten, naar zich strijkt, kwam met een fourgon uit Alkmaar rijden, want ik had hem geschreven, dat ik dacht, dat het met de oude Juffrouw bedenkelijk werd - en toen hij overkwam, was zij juist een half uur overleden.... Evenwel, omdat hij niet te veel schrikken zou, had ik, op raad van den Dominé, de vensters open gelaten ... maar, zoo als ik hem de deur open deed, barstte ik in tranen uit, toen hij mij vroeg, ‘Hoe is het met Peet?’ - Och, snikte ik, hoe zou het met Peet zijn.... ‘Is zij dood?’ zeî hij, - Och mijn Heer!
| |
| |
gij kunt dat wel aan mij zien.... ‘Is zij waarachtig dood?’ zeide hij, - ‘mij dunkt, gij hebt althans geen reden, om zoo te krijten.... Gij zult 'er wel een goed legaat van hebben, want zij hield dan altijd magtig groot van haar volk.’ - En met een ging hij zoo regelregt naar het ledekant, waarop de goede oude vrouw lag. - Hij leî zijn hand op haar voorhoofd. - ‘Zij is waarlijk dood,’ zeî hij, en als hij 'er iets van wist, Mejuffrouw! dan weet 'er deze stomme tafel ook van. Ik werd zoo boos, dat ik heel wat moeite had, om mijne drift in te houden. - Hij stelde aanstonds order, om haar te ontkleeden, en toen ik zeî, dat ik daartoe buiten staat was, omdat ik te groot van haar gehouden had, begon hij te grimlagchen, en noemde mij een zottinnetje. - O wat heb ik een' tijd doorgebragt, toen die goede vrouw boven aard stond; het leek alles behalve een sterfhuis - want het was alle dagen schaf nu dit, en schaf nu dat - en bij de begrafenis, o wat ging het daar slordig toe!.... Ik schaam het mij bijna om te zeggen, maar verscheide van die vrienden, die achter het lijk gegaan hadden van de brave en godvreezende vrouw, waren zoo dronken, dat zij naar hun huis of naar het logement moesten gebragt worden - en bovenal de eigen neef, die aan al het goed komt, was dan ook droevig buiten staat; zijne vrouw hield hem nog zoo wat in toom, maar zij kon
| |
| |
toch niet beletten, dat hij de gezondheid van zijn overleden Peetje dronk....
't Is waar, Mejuffrouw! ik heb nu een goed legaat en veel grooter, dan ik aan het goede mensch verdiend heb... Het is twee honderd guldens en dan vijftig voor den rouw. - Ik heb mij dan wat netjes in den rouw gestoken. Ik heb gedacht, dat ik dat aan die goede vrouw schuldig was. - Ik ben zoo diep in den rouw als of het over mijne eigen moeder was ... ik heb van de vrouw van dien neef nog daar en boven het Psalmboek met zilveren knippen gekregen, waarmede mijn Juffrouw gewoon was te kerk te gaan. Gij weet, Mejuffrouw! ik kan nog al wat zingen, en den laatsten zondag, dat wij te kerk geweest zijn, want ik moest altijd meê, liet zij mij 's avonds uit den 90 Psalm zingen. De goede Juffrouw was zoo aangedaan, toen ik zong:
Wanneer uw toorn en gramschap ons bezwaren,
Dan wenden, dan verdwijnen onze jaren;
Wij zien hen, als gedachten, henen varen,
Of, blijft uw gunst ons in het leven sparen,
Dan klimmen zij ten hoogsten tot den top
Van zeventig of tachtig jaren op.
Helaas! het best van onze beste dagen
Baart dikwijls smart, geeft dikwijls stof tot klagen;
Daar zorg, verdriet en jammerlijke plagen,
Steeds, beurt om beurt, de matte ziel doorknagen
| |
| |
De levensdraad wordt schielijk afgesneên:
Wij schenen sterk, en ach! wij vliegen heen. -
Ik verbeeldde mij, dat zij toch zoo iets zal gevoeld hebben, dat haar uurtje nabij was. Ik weet wel, Mejuffrouw! dat gij niet houdt van voorteekens en die soort van dingen, daar gij het ellendige bijgeloovigheden noemt. En waarlijk, lieve Juffrouw! mij dunkt, dat sedert ik van u van daan ben, ben ik weer bijgelooviger geworden. Nu kom ik met St. Jacob weder los, en raak buiten dienst. Ik heb in de Wijk niet veel kennissen, en heb daarom uit de kerk komende den Heer Jochemsz eens aangesproken, want bij hem aan huis durf ik niet komen. Ik heb hem gevraagd, of hij ook het een of ander voor mij wist, maar hij zeide niets te weten, althans hier niet in de Wijk. Ik vroeg hem, of hij, die toch zoovele menschen sprak, ook iets van UE. gehoord had. Hij zeide, dat hij te Amsterdam geweest was, maar hij wist niet meer waar hij van UE. gehoord had, dat UE. naar Parijs waart, en hij had 'er bij gehoord, maar het kwam hem alles heel schemerachtig voor, dat UE. zeer hevig ziek geweest waart - ook bij de dood af, maar dat UE. aan de betere hand waart. Ik ontstelde schrikkelijk, toen hij dit zeî - en vroeg hem hoe ver of Parijs wel van de Beverwijk ligt. - Hij zeî, dat daar voor mij wel een dag of tien meê gemoeid zou zijn, en dat de reis nog al
| |
| |
kostbaar was ... en dat ik daar en boven de taal van het land niet verstond. Ik gaf hem te verstaan, dat ik van UE. zooveel fransch had leeren spreken, dat ik om de allernoodzakelijkste dingen kon vragen, en niet verlegen was, of ik zou wel te regt komen. Hij raadde mij evenwel, dat ik eerst eens aan UE. schrijven zou, en, daar ik weet, dat Mejuffrouw's zuster bij Mevrouw Verschuur te Bloemendaal gelogeerd is, zal ik dezen brief met de Alkmaarsche Post maar meê geven, die zal hem dan wel in de Zandpoort afgeven. De vraag is nu maar, of UE. met St. Jacob van mij gediend blieft te zijn; en ik zal UE. dan, waar gij ook wezen moogt, komen oppassen, schoon ik hoop, dat uwe ziekte spoedig over zijn zal. Ik kan het niet langer uitstaan, of ik moet UE. eens spreken. Ik ben nu ook van de erfenis van mijn brave Juffrouw, wel in staat, om eens een vierde deel jaars leêg te loopen. Ik hoop nu toch, dat UE. 'er niet langer een geheim van maken zult, waar UE. in de wereld zijt: maar ik geloof toch niet, dat ik ooit meer zoo gelukkig worden zal, dat ik bij UE. dienen mag; o als dat nog eens kon gebeuren, zoo UE. met den Heer Walraven getrouwd waart geraakt of met den Heer Kraaijestein, ja dan dan zou het het geval misschien geweest zijn. Schrijf mij toch eens een enkel lettertje, want ik kan toch niet gelooven, dat ik het zoo gemaakt heb, dat UE. niets meer van mij houdt.
| |
| |
Ik hoop toch dat de goede God geven zal, dat UE. spoedig herstelt. Het is hier over eene maand boelhuis; morgen komt de heele vloot over, om alles in order te schikken; ik heb daarom van daag nog waargenomen, om een regeltje aan UE. te schrijven. Ik bid UE. verschoon schrift en stijl, want ik leer hand over hand achteruit, maar UE. zult toch hieruit wel de meening begrijpen kunnen van haar, die zich met ware hoogachting noemt
UE. dienstvaardige Dienaresse
Lise Westhuis. |
|