| |
| |
| |
Twee honderd zes en dertigste brief.
Mejuffr. Charlotte Elzevier aan Mejuffr. Susanna Bronkhorst.
Den Haag, 28 Junij.
Dierbaarste Vriendin!
Hoe zal ik u de vreugde beschrijven, die ik gevoelde bij de onverwachte ontvangst van uw' brief, onder couvert van den Heer Walraven. Daar ik door den Heer de Klerk gelegenheid gevonden had, om zoowel hem als u mijn groete en berigt van mijn welzijn te doen toekomen, en ik mij niet had durven vleijen, dat uwe ziekte zoo spoedig eenen zoo gunstigen keer zou nemen, dat gij in staat zoudt zijn, om zonder vermoeijenis een' brief van mij te lezen, en ik 'er toch niet op gesteld ben, dat een derde, hij zij dan wie hij zij, mijne brieven aan eene vriendin leest (althans dat denkbeeld is mij heel hinderlijk) had ik uitgesteld, om aan u te schrijven. - Maar nu ... o met welk eene vreugde, met welk eene drift vat ik nu mijne pen op. Ik neem dikwijls nog uwen brief in handen, daar ik somtijds nog niet gelooven kan,
| |
| |
dat hij van u komt. En echter, ja het zijn uwe letters, het is uwe stijl - en hoe kort de brief ook zij; nooit was 'er mij een zoo welkom. Ik zal dan nu ook eens weêr aan den Heer Walraven schrijven. Ik geloof, dat hij liefst had, dat ik geen postdag liet voorbijgaan, dat ik aan hem schreef. Hij heeft zich zeker omtrent u uitstekend gedragen, en mij zoovele en zoo naauwkeurige berigten van uwe omstandigheden gegeven, dat ik 'er hem in den brief, die een couvert van dezen zijn moet, hem mijn' welmeenenden dank voor zal betuigen - maar ik vind het zoo lastig te schrijven aan een man, op wien ik door den tijd nadere betrekking krijgen zal, want daarop zal het toch wel uitkomen. Ik kan u ook opregt betuigen, dat ik zeer gaarne den Heer Walraven mag lijden, en geloof, dat wij een gelukkig paar zullen uitmaken ... maar ik heb geen' zin over alle die mooije uitzigten, zoo ieder postdag brieven te ontvangen, dat het geval zou zijn, als ik hem meer hoop gaf. Laat hij mij die vertellen, als hij overkomt, en wij tête à tête over hetzelve onderwerp zitten te praten, of met langzame tredjes het Bosch op en neêr wandelen. In ernst, Suse! ik acht Walraven hoog, zeer hoog; en zijne actiën zijn nog zeer gerezen door zijn gedrag omtrent u, schoon ik zulks wel van hem verwacht had. Maar laat hem toch niet blijken, dat ik u zoo gunstig over hem geschreven heb, want hij is en blijft toch een
| |
| |
man, en dat geslacht moeten wij niet hoogmoediger maken, dan het uit de natuur is. - Uw zuster Wimpje heb ik ook regt lief; ik verwonder 'er mij niet over, dat zij zich zoo wel bij u gedragen heeft. Madam Gibbon, die ik uwen brief heb medegedeeld, en hare handen dankbaar zamenvouwde, nadat ik hem aan haar had voorgelezen, verbeeldt zich met mij, dat Wimpje, schoon haar aanleg eenigzins anders is dan de uwe, als zij maar een weinigje ouder wordt, veel naar u gelijken zal. Althans ik heb laatst eene jonge Dame uit Haarlem gesproken, die haar driemaal had bijgewoond, en deze verklaarde, dat zij, schoon zij zeldzaam in gezelschap kwam, daartoe veel aanzoeken kreeg, omdat men haar zoo bij uitstekendheid vrolijk en lief vond.... Maak haar toch mijn kompliment - en vergeet den goeden Koo ook niet. Wat was die arme jongen aangedaan, toen hij naar Parijs ging, en zich niet anders voorstellen kon, dan u dood te zullen vinden.
En Kraaijestein, uw vervolger, is dan eindelijk overleden. Zou ik zeggen, dat ik over zijnen dood ben aangedaan? Suse! zoo ik 'er eenige aandoening over gevoel, dan is het die van vreugde, want hoe gunstig ik mij verbeeld, dat gij, en ook Walraven, over hem denkt; als hij hersteld ware, zou hij ongetwijfeld tot zijne vorige levenswijze terug gekeerd - en gij misschien op nieuw het voorwerp van zijne aanslagen geweest zijn. Het doet mij daarom leed, dat
| |
| |
zijn dood en begrafenis nog eenige vertraging aan uw herstel, hoe gering ook, hebben toegebragt. Schroomde ik niet eene oude zaak aanteroeren, dan zou ik over dit stuk nog meer zeggen. De heimelijke hoop op zijne mogelijke terugkeering tot de deugd, heeft steeds bij u sterker geweest, dan ik mij van u heb kunnen verbeelden. Gij steunde 'er op, dat hij den eenen of anderen tijd de snoodheid van zijne handelingen zou inzien, en dan door zijne uitmuntende vermogens veel van het door hem bedorven kwaad zou hebben goedgemaakt. Maar hij was, naar mijn gevoelen, iemand, die met alle zijne talenten zooverre zichzelven verwaarloosd had, dat hij buitenstaat was, om zichzelven te besturen, als zijne hartstogten zich eens op eenig voorwerp bepaald hadden. Ik geloof, dat hij u lief had; ik heb dat door al zijne slechte intrigues heen bespeurd, maar zijn karakter was te ver bedorven, om een verdienstelijk meisje met die zedigheid, met dien ernst, met die aanhoudendheid te beminnen, waarop gij zulk een uitstekenden eisch hebt. Zeker schoot den snooden man niet veel anders over, om u, na zijn' dood, eene vergoeding aantebieden voor al het leed, dat hij u had aangedaan, en omdat hij u door zijne vervolgingen bijna dood gemarteld had, dan u zijne goederen, die hij nu toch verlaten moest, bij zijn testament te maken. Ik verheug mij daarover, en hoop, dat gij geen zwarigheid maken zult, in de omstandigheden,
| |
| |
waarin gij gebragt zijt, om die aantenemen. Gij kunt u daardoor in dien staat van onafhankelijkheid terug brengen, welke zoo aangenaam is voor ieder, en zeker bovenal voor de zoodanigen, welke, van hunne kindschheid daarin opgevoed, denzelven door eenig toeval verloren hebben. Ik weet ook niet, waarom gij u over de aanneming van die voordeelige schikking bekommeren zoudt. Gij zijt immers daardoor des te beter in staat, om uw Papa en de overige leden van uwe familie in vele gevallen van wezenlijken dienst te zijn. Ik heb met mijn' Papa, dien gij voor een braaf en kundig man houdt, daarover gesproken. Deze raadt u, om uw Papa zoo spoedig mogelijk te schrijven, dat hij het noodige toeschikke, om uw veniam atatis te verkrijgen; als uw Papa u dat heeft toegezonden, waarin hij, vooral als hij uwe bedoeling weet, geen zwarigheid maken zal, dan zal de mijne alles voor u verder bezorgen: en hij hoopt, dat gij tegen dien tijd in het vaderland en bij ons terug zult zijn, om alles verder mondeling te overleggen. Gij begrijpt, dat ik mij zeer hartelijk bij dien wensch voeg. Wij zijn thans meestal op ons buiten, maar heden, omdat Mama iets in den Haag te verrigten had, zijn wij den geheelen dag te huis. O het is thans overheerlijk op het Buiten van Papa, en mijn genoegen zal volmaakt zijn, als ik het geluk heb, u in deze of de volgende maand bij ons te zien.
| |
| |
Gelijk uw geheele brief kort is, zoo zijt gij het ook omtrent de aankomst van den Heer de Klerk. Zoo alles, wat 'er gebeurd is, mij niet in eene buitengewoon ernstige luim gebragt had, zou ik over dit onderwerp met gemak verscheidene bladzijden kunnen vullen. Ik moet 'er evenwel wat van zeggen. Of ik eene juiste beoordeelares van schoonheid in het algemeen en van mannelijke in het bijzonder mag geacht worden, geloof ik niet, maar ik heb toch eveneens als alle andere menschen mijne oogen gekregen, om te zien, en mag althans wel aan eene vriendin zeggen, hoe ik zie. Ik had het genoegen niet, dat gij mij meermalen hebt toegewenscht, om den Heer de Klerk te kennen, en ik zag hem, daar hij door uwen toestand als geheel verpletterd was, juist niet op het gunstigste, het eerste oogenblik, dat ik hem ontmoette ... maar al had ik hem, na dien tijd niet in kalmer toestand en bij dag gezien, ik zou hem wel onder de mannelijke schoonheden hebben durven tellen. Zijne kloeke gestalte is juist het midden tusschen het ranke en het meêr of min gezette. Hij is wel rijzig, maar niet onder de lange uitgerekte mannen te rekenen. - In zijne geheele gestalte heerscht voor het overige eene behagelijke rustigheid, en alle zijne bewegingen zijn bevallig, zonder afgemeten te zijn. De opslag van zijn oog is helder en vertrouwen inboezemende ... en dit verliest hij niet, wanneer hij spreekt. Behalve eene natuur- | |
| |
lijke bevalligheid, die 'er in den toon zijner stem plaats heeft, is 'er iets in alles wat hij zegt, dat zoo als uit het hart voorkomt.... Hij geeft ongezocht bewijzen van smaak en gevoel.... Waarlijk, Suse! van dien kant beschouwd, zoudt gij, zoo gij niet besloten hebt, om een ongehuwd leven te leiden, en ik ken daarover uwe gevoelens, niet wel een voortreffelijker voorwerp kunnen aantreffen.... Ik weet echter wel, wat gij mij misschien, dit lezende, tegenwerpt: dat alle die voortreffelijke uiterlijke
hoedanigheden, die ik daar optel, zoo niet allen, ten minste grootendeels ook bezeten werden door den Heer Kraaijestein - maar dat het bij den man van uwe keuze voornamelijk, zoo niet geheel, op het hart zal aankomen. Gij hebt gelijk, Suse! maar als men het uiterlijk behagelijk als op den koop toe kan krijgen, dan is dat toch niet te versmaden.
Maar nu ook eens den Heer de Klerk van een' anderen kant bekeken. Schoon zeker Madam Gibbon verbazend ten zijnen voordeele is ingenomen, en ook de liefde van eene Tante omtrent haar' eenigen neef, aan de algemeene kwaal der liefde laboreert, namelijk van zoo niet geheel blind, althans verbaasd kortzigtig te zijn, kan men die brave vrouw toch niet verdenken, dat zij, om hem door mij bij u in een gunstiger licht te doen voorkomen, dan hij verdient, het een en ander geval zou verdicht hebben. Neen! dat kan in Madam Gibbon
| |
| |
niet vallen. En dan is alles, wat zij mij van hem verhaald heeft, hetgeen hij ter bevordering van haar geluk en dat van vele anderen aanwendt, zoodanig, dat het bij mij twijfelachtig is of hij van de zijde van het hart, of van het verstand, of van zijne uiterlijke omstandigheden, meerder aanbeveling verdient. Weldadigheid en uitgebreide menschlievendheid schijnen grondtrekken van zijn karakter, schoon hij beide regelt door beleid en bedachtzaamheid. - Staande zijn kort verblijf in den Haag verhaalde mij Mad. Gibbon, heeft hij haar een blijk gegeven, op welk eene wijze hij zijn weldadigheid uitoefent. Niet ver van Hondslaarsdijk, althans in het Westland, is bij een zwaar onweêr, dat wij in het begin van deze maand gehad hebben, eene boerenstulp in den brand geraakt, en de man heeft alles, behalve zijn vee, dat in het land was, verloren. De Klerk hoorde, dat men voor dien man eene kollecte wilde doen.... ‘Is het een braaf man?’ vroeg hij zijne Tante - en deze hem gezegd hebbende, dat hij bij vele lieden daarvoor bekend stond, ‘dan moet hij op eene andere wijze geholpen worden. 'Er steekt voor een' braaf man te veel vernederends in.’ In 't kort - hij liet den man bij zich komen - en vernam van hem, hoeveel hij tot het herstel van zijn huis en huisraad noodig zou hebben - en hoeveel geld, om zijne zaken gaande te houden. De man noemde de som.... Hij vroeg hem toen, of hij liever de teruggaaf
| |
| |
van een en ander aan één of aan honderd misschien verschuldigd zou zijn. De man zeide: ‘Liever aan één, Mijn Heer! want ik schaam mij, om, schoon ik de vrijheid van de Regering van den Haag gekregen heb, om eenige gegoede lieden aantespreken, om rond te loopen, en ...’ ‘Gij wilt zeggen, te bedelen’ ... viel hem de Klerk in de reden.... ‘Men moet een eerlijk man dit zoo veel mogelijk besparen;’ en toen ontdekte hij hem zijn plan, bestaande daarin, dat hij den man alles op zou schieten, wat tot den herbouw van zijne woning, het weder aankoopen van huisraad enz. noodig was. ‘Ik vertrouw,’ zeide hij vervolgens, ‘dat gij hierdoor volkomen in uw' vorigen stand zijn zult ... maar zoudt gij nu, als u het fortuin eens bijzonder medeliep, daar toch de boerenstand een' zoo gezegenden tijd beleeft, zoudt gij dan niet gaarne, in dien staat komende, kunnen zeggen: Niet aan de giften van goede lieden, of aan een enkel man ben ik het herstel van mijn fortuin schuldig, maar aan mijn eigen vlijt’.... ‘Ja,’ zeide de huisman, ‘als God mij zoo zegende’.... ‘Braaf man,’ had hem toen de Klerk toegevoerd, - ‘geheel heb ik u alles geschonken. Ik begeer geen blijk, dat ik het u geschonken heb ... maar alleen uw woord, dat, zoo gij ter eeniger tijd in die ruimte kwaamt, dat gij oordeelde mij of geheel of gedeeltelijk het geld, dat ik u schiet, te
| |
| |
moeten terug geven, gij mij dan in staat zult stellen, om met die penningen misschien nieuw nut te stichten....’ Nu wilde de boer met dankbetuigingen beginnen; maar de Klerk begeerde daarvan niets te hooren, en verpligtte hem alleen tot een diep stilzwijgen. Zijne Tante, die 'er gedeeltelijk bij tegenwoordig geweest was, wilde hij ook tot stilzwijgen verpligten, maar zij verkoos die verpligting niet aantenemen, hem echter belovende daarvan met alle bescheidenheid, en niet dan bij zeer vertrouwde vrienden te zullen gebruik maken. - Het schijnt, dat de nalatenschap van den oom van de Klerk in de West zeer groot moet zijn. Schoon Madam Gibbon de juiste hoeveelheid niet weet, moet het een zeer buitengewoon kapitaal zijn; zoowel hetgeen hij medegebragt heeft, als dat hetwelk in de bezittingen te Paramaribo gebleven is, op onderscheide plantaadjen.
Ik verlang zeer, om hem eens bijtewonen, wanneer hij geheel opgeruimd is; dan verbeeld ik mij, dat hij gansch niet afkeerig zijn zal van vrolijkheid - en waarlijk, Suse! als ik mij daarin dan niet bedrieg, dan zou dit ook tot zijn voordeel bij u moeten pleiten, want gij hebt toch eene overhelling tot ernst. Ik heb hem gevraagd, welk een plan hij zich gevormd had van zijn volgend leven, of hij zich weder aan den koophandel zou begeven? Zijn oogmerk was, om, zoo hij had mogen slagen
| |
| |
in zijn uitzigt op uwe hand, hetwelk hij toen geheel door den staat, waarin wij onderstelden, dat gij verkeerde, als verijdeld beschouwde, maar nu weder tot stand zou kunnen komen, om zich met een vriend (ik geloof, dat hij hem van Stade noemde) te Dordrecht te associeren, een jongeling, die maar een klein kapitaal bezit, om zoo, dadelijk, deel in den handel te hebben, waaraan hij oordeelde, dat door ieder, als een der hoofdzenuwen van 's Lands welvaart, zooveel mogelijk de hand moet gehouden worden, - maar voor het overige was zijn plan, om een Landgoed in het Stichtsche of Geldersche te koopen, en zich van tijd tot tijd op den Landbouw toeteleggen; en althans daarop het grootste gedeelte van het jaar door te brengen. Hij voegde 'er bij: ‘Ik heb van mijne jeugd af altijd verlangd, om aan die, naar mijne gedachte, misschien eenige ware bestemming van den mensch te voldoen ... en daar ik nu, door een' toevalligen zamenloop van zaken, aan dat verlangen zal kunnen voldoen, geloof ik vrijheid te hebben, om thans eene onschadelijke proef te nemen, in hoeverre ik slagen kan in zoodanige ondernemingen.’ ‘Maar,’ liet hij toen volgen (daar hij, zoo als ik, in de onderstelling leefde, dat wij alle oogenblikken de tijding van uwen dood te wachten hadden) ‘de treurige toestand, waarin ik verkeer, door hetgeen Juffr. Bronkhorst bejegend is - en de he- | |
| |
laas zoo hooge waarschijnlijkheid, dat ik door haar' dood de hoop, die ik op haar gesteld had, volstrekt geheel zal afgesneden zien, laat niet toe, dat ik een oogenblik bepaaldelijk over dat onderwerp denke ...’ en hier belette de aandoening hem verder voort te spreken.
Mijn Papa is ook zeer met hem ingenomen, en heeft mij gezegd: - ‘Ik hoop niet, dat Suse mij zoo uit de hand zal vallen, dat zij, wanneer zij wezenlijk genegenheid voor hem heeft, zich alsdan gedragen zal zoo als ik wel meisjes ken, die zich nog eenigen tijd, uit eene soort van koquetterij, ten koste van brave mannen, vermaken, met hare toestemming te weigeren.’ - Papa keek mij toen half lagchende, half ernstig aan - doch ik verstond hem maar al te duidelijk. Het schijnt ook, dat hij met Papa nog afzonderlijke zaken te verhandelen heeft. Althans toen hij op zijn vertrek stond naar Parijs, heeft hij met Papa in onze kleine zijdkamer nog eene besoigne van een halfuur gehad. - En Papa zeide over tafel, dat wij met elkander over zijn vertrek spraken: ‘De Heer de Klerk is, in den volsten zin van het woord, een verstandig, braaf en edelmoedig man. - Hij is volkomen de fortuin waardig, die hij gemaakt heeft.’ Ik wil het niet ontkennen, maar ik ben een weinig nieuwsgierig naar die besoigne. - Gij weet, Papa prijst niet ligt. - | |
| |
Mama denkt, voor hare manier van denken, ook zeer gunstig over hem. Zij betuigde, dat zij den Heer Walraven en den Heer de Klerk voor twee van die Heeren van dezen tijd hield, die eene gunstige uitzondering boven zoovele windbuilen en een nog erger soort verdienden. Gij begrijpt, Suse! waarom vriend Walraven daar moest bij gesleept worden. - Ik geloof wezenlijk, als ik het ongeluk had, van Papa te verliezen, dat dan hier in der daad vertoond zou worden, de Moeder Medeminnares van hare Dochter. Ik heb Mama ernstig verklaard, dat ik het aanzoek van den Heer Walraven begunstigen zal, zoodra hij in het vaderland is terug gekomen; en nu schijnt zij toch beducht, dat ik vergeten zal, dat 'er een Heer Walraven in
de wereld is - en waarlijk met al zijn groote brieven bewaart hij zelf mij daarvoor wel. Ik heb wel gehoord, dat 'er meêr Mama's zijn, die schrikkelijk veel op hebben met die Heeren, welke zij voor hunne toekomende schoonzonen aanzien. De dochter toch gangbare munt en getrouwd te zien, kaatst natuurlijk een' zekeren glans op de moederlijke educatie.... Ik had laatst zoo eene kleine kibbelpartij met Mama daarover, bij gelegenheid, dat zij mij den naam van den Heer Walraven wat dikwijls genoemd had.... Ik wandelde na het diner met Papa op het Buiten, en die berispte mij zoo op zijne manier over mijne gemaakte aanmerking, die over dezelfde schijven liep, omdat ik haar
| |
| |
tegen mijne Mama gemaakt had. ‘Anders,’ zeide hij, ‘is zij juist niet van allen grond ontbloot. Ik weet, bij voorbeeld, hoe ik over ruim twintig jaar te moede was, toen ik de dwaasheid of onbezonnenheid had, om een klein bundeltje gedichten met mijn' naam uit te geven, en toen ik bij den uitgever vernam, dat het gezochte waar was. Ik verzeker u, Lotje! dat mij dat streelde. En die mij in dat genoegen gestoord had, of mij het belagchelijke daarvan had willen aantoonen, zou 'er in die oogenblikken nog veel ongenadiger afgekomen zijn, dan gij, stoute meid, dezen middag bij uwe Mama. - Ik geloof ook, dat 'er bij de bejaarde Dames nog iets anders onder loopt ... maar ik wil u dat niet zeggen, omdat gij dit 'er misschien bij eene andere gelegenheid, als een faai additamentje bij zoudt voegen....’ Nu begon ik Papa ten allervriendelijkste te smeeken, om het mij te zeggen ... hem plegtig belovende, dat ik 'er geen gebruik hoegenaamd van maken zou bij Mama, als sprak zij onder het souper vijf en twintigmaal van Walraven.... Papa schudde het hoofd - maar, gij weet, hij houdt zeer veel van mij, en is altijd gewoon geweest, met mij op eene zeer vertrouwelijke wijze omtegaan - ‘Nu, als gij het dan weten wilt, zeide hij, maar op verbeurte van mijne gratie en confidentie voor het vervolg, als gij het ooit Mama maar van verre blijken laat, dat
| |
| |
ik het u gezegd heb. 't Zit bij de bejaarde Dames daar, dat, als zij waarschijnlijk niet meer mama's van eigen kleintjes zullen worden, zij ongemeen gaarne den lieven naart van Grootmama dragen - en zoo bij wijze van nadering kan men daartoe toch komen, door de dochter getrouwd te zien. - Men raakt dan ook meteen die stoute meisjes, die ook al gaarne over de dienstboden wat te zeggen hebben, en somtijds lastiger dan de Mama's zelve zijn, ook kwijt, met al hare solide en insolide reflectiën; begrijpje, Lotje!’ - Ik boog mij, en zeide: Zeer klaar, Papa! ik heb geene nadere uitlegging noodig. ‘Ik ben blijde,’ voegde hij 'er bij, ‘dat ik mij in eens zoo klaar uitdruk, of dat ik eene dochter heb, die mij zoo oogenblikkelijk begrijpt.’ Papa is toch een aardig man; ik kan zoo wenschen, om hem gekend te hebben, toen hij twintig jaren oud was. Hij is nog veel aardiger, dan veel van die saletheertjes, en geestelooze automaatjes, die naauwelijks het verstand van Papa's slimmen krulhond hebben.
Mama heeft mij daar laten waarschuwen, dat het tijd wordt, dat ik met schrijven gedaan maak, want, dat het rijtuig over een halfuur komen zal. Ik heb laten zeggen, gelijk de waarheid is, dat ik nog een' geheelen brief aan den Heer Walraven schrijven moet. Gunstig is mij nu een kwartier geakkordeerd. - Nu het wordt dan toch tijd, dat begin ik aan het klop- | |
| |
pen van mijn hart te gevoelen, dat ik de pen ook opvat, om aan hem te schrijven. Gij weet niet, Suse! hoeveel achting ik voor hem heb ... en hij heeft wel degelijk zijne beminnelijke zijden, want daar opregtheid een deugd is, die alle mannen niet hebben, zoo min als kieschheid en zuiverheid van zeden, moet ik zeggen, dat vriend Walraven een puiks puikje is ... maar ik had toch, hoe zeer ik overtuigd ben, dat hij veel voortreffelijker hoedanigheden bezit dan ik, liever gehad, dat hij niet eerst naar u verkeerd had. Hij heeft zich daar al over moeten verdedigen ... en dat was toch maar zoo en zoo.... Nu ik moet ten minste iets hebben, waar ik zulk een deftig Heer meê slingeren kan, want om maar zoo regelregt tegen hem te zeggen: volmaakte Mijn Heer Walraven! zie hier uwe onderdanige Dienaresse Charlotte Elzevier, die met eene onbegrijpelijke vreugde hare armen uitbreidt, om uwe volmaaktheid, bij haaredelens eerst aanzoek, in te ontvangen. Dat zou toch ook niet gaan; en in het geheel met mijn humeur niet strooken. Ik moet ten minste den Generaal, die voor de vesting ligt (hoe noemen dat ook de Mogendheden, als zij eenige honderde onnoozele menschen de armen en beenen laten stukken schieten om eene vesting, die geen paar goede pinken waardig is? - ja) wat amuseren. - Maar mijn conscientie wordt wakker, wordt schrikkelijk wakker, want de
| |
| |
vlijtige briefschrijver zal deze bedroefd weinig regels in zijn couvert vinden, doch ik zal die regels maar zoo allerliefst vriendelijk maken, dat hij 'er geen' brief van acht pagina's klein geschreven schrift van mijne allerliefste hand voor verlangen zou. Gij moet eens zien, hoe hij zich met zijn couvert diverteert. - Ja ik kan nog niet ophouden, maar ik zal toch uitscheiden met badineren, en wie weet hoe slechten val of dat nog bij u hebben zal.... Nog iets en dan ga ik schrijven aan den goeden, aan den braven Walraven. Gij zult immers, het zij door hem of langs een' anderen weg, eer gij uit Parijs vertrekt, of althans als gij in Braband zijt, mij uw vertrek berigten. Kunt gij besluiten, om bij mij te komen, gij zult bij Papa en Mama beide een zeer welkome gast zijn. Gij kunt beschikken over huis, of buiten, zoo als gij verkiest. - Laat slechts weten, hoe gij uwe reis neemt. Behoef ik hier wel bij te voegen, dat ik ben als altijd
Uwe toegenegene en hartelijk blijde Vriendin
Lotje. |
|