met de oppassing veel toegebragt, om mijne herstelling te bespoedigen. Anders zouden de omstandigheden van den Heer Kraaijestein en zijn dood, die op gisteren heeft plaats gehad, meer ter vertraging van mijne beterschap gestrekt hebben.... Die ongelukkige man, Lotje! zal mij niet meêr vervolgen, en ik geloof bijna, zoo God zijne dagen gerekt had, hij zou mij niet meêr vervolgd hebben. Walraven zegt mij, dat hij veel van hem aan u geschreven heeft.... En u zal zeker dan gebleken zijn, dat het ons stervelingen past, ons oordeel op te schorten, wat zijn lot na dezen proefstaat zijn zal, althans ons te onthouden van te bepalen, in hoeverre hij een voorwerp van die barmhartigheid en genade wezen zal, die zelfs de vroomste menschen zoozeer behoeven zullen. - Deze dag, waarop hij begraven is, en ik zijn lijk gezien heb, is zeer aandoenlijk voor mij geweest. Als men kort geleden zelf met den eenen voet in het graf gestaan heeft, zou het gezigt van een lijk, op hetwelke men in geene betrekking dan die van mensch had, zeer aandoenlijke herinneringen geven.... Hoeveel te meer dan van een persoon, die sedert verscheidene maanden in zulk een verband met onze eigen lotgevallen gestaan heeft. - Ondertusschen heeft de Heer Kraaijestein in de laatste dagen van zijn leven kunnen goedvinden mij tot erfgename te stellen van zijne groote bezittingen, met voorbijgang van zijne familie.