Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 5
(1807)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 378]
| |
den Haag, 10. Junij.Dierbaarste Vriendin!
't Is mij onmogelijk te zeggen, met welk eene ontroering ik uwe laatste brieven ontvangen heb. De eerste, bestaande uit slechts drie regels, stelde mij ja gerust, dat gij nog in wezen waart, maar deed mij veel, zeer veel kwaads vermoeden. Weinig had ik echter gedacht, dat het zoover met u gekomen was, dat gij van de straten van Parijs in het Hotel Dieu waart opgenomen. Maar, mijne beste Vriendin! de treurige inhoud van uwen tweeden brief, dien gij zelf niet geschreven, maar slechts gedicteerd, dien gij met uwe lieve hand onderteekend hebt, heeft mijne ziel doorgriefd. Ik ben geheel ongesteld van droefheid. - Ik wil u echter schrijven, mij vleijende met de hoop, dat gij dezen brief ontvangende, zoo al niet aan de beter hand, echter nog in staat zijn zult, om denzelven te lezen, of des noods u hem te laten voorlezen door den Heer Walraven. | |
[pagina 379]
| |
O hoe hard valt het mij nog eens te moeten terug keeren tot dat onaangenaam onderwerp, hetwelk voor een' geruimen tijd stremming in onze vriendschap gegeven heeft. Aangenaam echter is mij de geruststelling, die gij mij geeft - aangenamer dan eenig ander berigt, buiten dat van uwe herstelling, mij zijn zou. - Nog eens, en dan nooit weder, hope ik, een woord tusschen ons over dit droevig stuk; bij mijne hoop op uwe herstelling betuig ik u, dat het volstrekt buiten mijne kennis in de handen van een ander, dan Madam Gibbon gekomen is. Ja het geen gij van onze vriendschap zegt, is volkomen waarheid. Ik heb dat gedeelte van uwen brief met tranen besproeid, en zij beginnen weder te vloeijen, nu ik het herlees. God ziet die tranen, mijn Waarde! o zoo Hij de bede verhoorde, die ik met dezelve opzend, dan, dan zou onze vriendschap nog eene reeks van jaren duren, zoo ik hoop tot beider genoegen, en zeker tot mijne beschaving en verbetering. Ontvang, ontvang echter, zoo mijn gebed niet verhoord wordt, mijn' vurigen dank voor de meêr dan zusterlijke vriendschap, waarvan de sporen, hoelang ik u ook moog overleven, nooit uit mijne ziel gewischt zullen worden; ja die ik hoop, dat in den onbegrensden staat der zaligheid zullen overblijven, en tot een grondslag dienen van derzelver vernieuwing, om nooit te eindigen. - Gij zegt, | |
[pagina 380]
| |
dat u de gedachte aan de tranen, die ik om uwen dood storten zal, zoet is. - Schreijen (en o hoe vreemd plagt mij dit te zijn) schreijen is thans reeds mij een wellust - en God weet, wat 'er van mij worden zal, als ik de noodlottige tijding van uwen dood versta. O dat ik dan uwe laatste lessen niet vergete. Kan het u gerust stellen, of liever kan het u genoegen geven, dierbare Vriendin! zijt verzekerd als kinderachtige ligtzinnigheid, of plaagachtige kwelzucht mij mogten aandrijven, en voor een oogenblik de schuldige en pligtmatige hoogachting mij doen vergeten, dan zal uw aandrang mij tot het terug keeren tot mijn' pligt herinneren, maar, als mij de vreesselijkste slag treffen moest, zal mijn karakter echter voor altijd eene zoo ernstige plooi aannemen, dat ik, zonder uwe aanbeveling, aan een der vurige wenschen van uw hart voldoen zal. - Mijne ouders heb ik uwentwege gegroet - Papa hoopt nog al, dat gij uwen staat te donker inziet; maar men houdt zoo ligt voor waarheid, het geen men hoopt. Mama blijft nog naijverig van mijne liefde voor u. Anders, Suse! zou ik in plaats van heden aan u te schrijven, mij naar Parijs spoeden, om u personelijke bewijzen van liefde en vriendschap te geven; maar ik heb mij, hoe hard het mij viel, aan den wil mijner Mama en den wensch van mijn Papa onderworpen en ben hier gebleven met | |
[pagina 381]
| |
mijn ligchaam; maar mijne ziel is bij u. - Door de beslommeringen van den dag henen, waar ik mij bevind, zweeft uwe toestand voor mijn' geest, doch als ik 's nachts mij geheel alleen bevind, o dan, dan vertoont gij u in allerhande treurige gedaanten voor mijnen geest; en mijn geheele ziel is één gebed voor uwe herstelling, voor uw geluk. O zoo die beden niet worden verhoord, zoo het moest gebeuren, mijne Dierbaarste! dat gij het einde uwer loopbaan bereikte, wat kan ik dan anders, dan met een hart, dat van droefheid smelt, bidden, dat wanneer ook voor mij vroeg of laat het laatste oogenblik daar zal zijn, wij elkander terug zullen vinden, in het genot dier zaligheid, waarop wij als Christenen hopen, en waarvan gij mij bij de kist van mijn lieve Grootmama staande, met zooveel aandoening spraakt. Ik zie, dat die hope nog levendig in uw hart is - o die vertrooste u tot uw laatste oogenblik. - Denk somtijds nog aan uwe vriendin, die niet ophouden zal uwe ziel lief te hebben, schoon uw ligchaam aan haar oog onttogen is. - O Suse - God zij met u! - Ik kan u door mijne aandoeningen niet meêr schrijven, dan dat ik eeuwig hoop te blijven
Uwe hartelijk liefhebbende Vriendin
Lotje. |
|