Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 5
(1807)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 344]
| |
Parijs, 7. Junij.Mejuffrouw!
Schoon mijne zwakheid nog zeer groot is, na het noodlottig tweegevecht, bevind ik mij iets beter, en ik ben in staat om de pen, schoon met eene bevende hand, te besturen. Na alles wat 'er tusschen ons voorgevallen is, dat, hoe zeer het gestrekt heeft, om u alle onaangenaamheden van het noodlot te doen ondervinden, uw karakter alleen met te sterker glans heeft doen uitkomen, en mij in zoodanig een licht gesteld, dat ik met reden vrees, de haat en versoeijing van alle redelijke en brave menschen te verdienen, na dat alles, hebt gij kunnen goedvinden mij door den Heer Walraven nog uwe vergiffenis te doen weten. Ik twijfel niet, of die Heer zal u gemeld hebben, welke aandoeningen mij dat oogenblik overmeesterden. Ik heb alle hoogachting voor den Heer Walraven, en moest | |
[pagina 345]
| |
dus toen allen vertrouwen stellen op zijn berigt, maar, mijne misdrijven tegen u begaan, zijn zoo groot, zijn zoo talrijk, dat ik niet nalaten kan, wat hij ook heeft aangevoerd, te blijven denken, dat hij mijn' ongemakkelijken en pijnlijken toestand gepoogd heeft eenige verzachting aan te brengen met mijnen geest te bevredigen, door mij de vergiffenis aan te bieden van die Dame, welker deugd ik, onder alle, welke ik ooit beleedigde, het grofste miskend en beleedigd heb. Ik ben dus voornemens, daar ik mij sterk genoeg meen te gevoelen, schoon mijn Doctor en Chirurgijn het mij afraden, eenige minuten, na dat ik dezen zal hebben afgezonden, mij vergezeld van beide in eene gemakkelijke koets naar het Hotel van den Heer Walraven te laten rijden. Ik hoor, dat gij zeer zwak zijt, en laat u mijne komst daarom vooraf weten.- Ik kom alleen, om uit uwen mond die vergiffenis te verstaan, met welke mij de Heer Walraven goedaardiglijk heeft willen verkwikken. Ik bid u, Mejuffrouw! wijs mij niet af, wanneer ik mij aan het Hotel van den Heer Walraven bevind.... Geloof mij, ei geloof mij voor de eerste maal misschien, dat ik verdien van u geloofd te worden; geloof mij, ik kom met een hart, dat berouw heeft over alle de mishandelingen u aangedaan, en zal zelfs, zoo gij weigert om mij toetelaten, zonder u gezien te hebben, | |
[pagina 346]
| |
terug laten brengen, hoeveel het mij ook zal hebben vermoeid, mij naar het Hotel van den Heer Walraven te hebben laten voeren.... Het tegendeel hopende blijf ik met gevoelens van waarachtige hoogachting
Uw ootmoedige Dienaar
Louis Kraaijestein. |
|