Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 5
(1807)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 304]
| |
Parijs, 1 Junij.Waarde Broeder!
Als u deze brief ooit ter hand komt, zal ik hoogstwaarschijnlijk niet meer leven. Ik ben reeds zoo zwak, dat ik de pen niet meer kan voeren: en echter kan ik, daar zich de gelegenheid nog aanbiedt, niet van mij verkrijgen, daar ik van alle mijne bloedverwanten afscheid neme, u geen bewijs van zusterlijke genegenheid te geven. Gij zult misschien door den tijd wel eens vernemen, wat 'er al heeft zamengeloopen, om mij ter dezer plaatse, zoo vroegtijdig en in den edelsten bloei van mijn leven, den tol der natuur te doen betalen. Voornamelijk, mijn Broeder! is een der oorzaken van mijn' vroegtijdigen dood, de vervolging van eenen man, die ongebondenheid voor spel achtende niets ontzien had, om, daar ik afkeer had van zijne boosheid, mijne deugd ten val te brengen. O Laat ik u dus, als uit het graf, mogen toeroepen, en neem dit aan, niet als eene berisping, maar als de harte- | |
[pagina 305]
| |
lijke vermaning van eene stervende zuster: wacht u toch van te vervallen tot zulk eene laagte van boosheid, dat gij u toelegt, om de onschuld te bederven - en dat gij, als de middelen van verleiding of list mislukken, de toevlugt neemt tot die van geweld. Thans ondervindt de Heer Kraaijestein de gevolgen van zijne eigen wanbedrijven, daar hij in een tweegevecht, hoofdzakelijk veroorzaakt door de vervolging mij aangedaan, misschien even als ik, op zijn sterfbed ligt uitgestrekt. Ja, waarde Broeder! ik zeg u dit met te meerder nadruk en vrijmoedigheid, omdat de levensstand, dien gij verkozen hebt, nadat gij (waarom zou ik op mijn sterfbed eene onaangename, maar misschien nuttige waarheid schromen te zeggen), nadat gij reeds een zeer los leven geleid hadt, omdat die levens stand zooveel gelegenheid, als eenige, oplevert tot debauches; omdat, helaas! zoovele in dien stand het zich eene eer schijnen te achten, om de onschuld te belagen en te vervolgen. Ik vrees zelf, dut gij misschien met een oog van versmading op dezen brief nederzien zult, maar al ware dit zoo, schoon ik God het tegendeel bidde, mijn geweten dringt mij, dat ik, in mijnen tegenwoordigen staat, nog een enkel ernstig woord zegge. Lang zal het niet zijn, want mijne krachten laten het niet toe, en de weinige, die ik overig hebbe, zou ik gaarne nog tot eene aangenamer bezigheid besparen. Hoe woest, hoe los gij nu daar heen leest, waarde Broeder! gij begrijpt | |
[pagina 306]
| |
'er zal toch eens een einde aan uw leven komen. Gij ziet dagelijks zoovele uwer medemenschen in het graf wegzinken, en zoo gij een oogenblik oplettend zijt, zult gij toch u niet kannen voorstellen, dat gij eene uitzondering maken zult. Gij bekommert u misschien helaas! weinig, wat 'er van u na den dood worden zal ... maar, als ik u verzeker, dat in deze plegtige oogenblikken de zwakheden, gebreken, struikelingen en overtredingen, die ik begaan heb, schoon ik mij aan geene grove misdaden schuldig ken, dat die thans met een pijnlijk gevoel mijn hart vervullen, en mij met zekeren schroom den wel onbekenden, maar zekeren staat van vergelding doen te gemoet zien - o lieve Broeder! bedenk dan, hoe het hart gesteld moet zijn van eenen zondaar, die zich eene reeks van wanbedrijven herinnert - en in zijne zonden sterft. - Sta eens stil op uwen weg, mijn Broeder! en bedenk, of het niet tijd zou zijn, een ander pad inteslaan.... Neem 'er de proef van, en de proef is onschaddijk. Poog eens een half jaar u te gedragen, als een braaf en godvruchtig mensch; vergelijk dan dat tijdstip bij andere gedeelten van uw leven, en toets onbevooroordeeld, waarin gij de meeste rust en het wezenlijkst zelfsgenoegen gevonden hebt. Ik wil daarom niet, dat gij u als een dweeper zult aanstellen - neen, lieve Broeder! ik wil alleen, dat gij pogen zult, u te verbeteren. Moeite zal het u zeker kosten, groote moeite | |
[pagina 307]
| |
in het eerst - maar word niet moedeloos, want het is onmogelijk, dat iemand, die ver van het goede spoor is, met eenen sprong op den regten weg kome. - Dit moest ik u nog doen weten, eer ik sterf, en ik bid God, dat Hij deze mijne laatste poging tot uw best zegene. - O mijn Broeder! indien ik in den staat der eeuwige heerlijkheid, waartoe ik hoop, dat Gods genade mij verwaardigen zal, u niet mogt aantreffen onder de zaligen, dat, dunkt mij, zou mijne zaligheid verminderen, en ook die van die voortreffelijke moeder, welke ik nu binnen kort hoop weder te vinden. - Vaarwel - en zijt gelukkig in Tijd en Eeuwigheid.
Uw hartelijk genegen Zuster,
Susanna Bronkhorst. |
|