Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 5
(1807)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 164]
| |
Beverwijk, 17 Mei.Lieve Juffrouw!
Gisteren heb ik Mejuffrouw UE. zuster gesproken - en die heeft mij vrijheid gegeven, om een klein briefje aan UE. bij haar Ed. in te sluiten, en ik hoop daarom dat UE. het niet kwalijk nemen zult, dat ik, daar ik expres heel hard gewerkt heb, om een uurtje voor mij zelve te hebben, eens een enkel regeltje aan UE. schrijf. Ik heb dan een' besten dienst getroffen bij eene oude Juffrouw, die altijd heel veel van haar volk houdt. Zij is zoo om en bij de zestig jaren, en heeft al ruim veertig jaar huis gehouden - en in al dien tijd maar drie meiden gehad - twee zijn uit haar huis getrouwd, en de derde is in het voorjaar gestorven - zoodat ik ben nu de vierde. - Ik heb nog maar eerst twee weken bij haar geweest, maar het is of ik uit de hel in den hemel gekomen ben - niet alleen van het werk, maar van de behandeling, wil ik zeggen. Juf- | |
[pagina 165]
| |
frouw Bakelaar (zoo heet haar Ed.) behandelt mij meer als haar kind, dan als haar dienstbode - daar Juffr. Jochemsz mij als haar slavin behandelde. 'Er is wat onderscheid tusschen menschen en menschen, en tusschen diensten en diensten. Verbeeld u, Mejuffrouw! toen ik den eersten dag in mijn' dienst gekomen was, zeide de goede Juffrouw: ‘Hoor Lijsje! (want Lise is mij wat een zwierige naam daarom zal ik u maar Lijsje noemen) Hoor Lijsje! als gij wel wilt, dan zult gij het bij mij goed hebben. Ik heb geen' bijzonderen omslag of servituten. Alleen moet gij maar zorgen, dat mijn kanarievogeltje, altijd van zaad en water goed voorzien is, en dat mijn poes op zijn' tijd zijne portie melk krijgt - want ik houd van die beestjes magtig veel. - Voor de rest, kind! krijg ik zoo wat de gebreken van den ouden dag, maar gij zult ook lang de Wijk rond zoeken eer gij eene volmaakte vrouw vindt. - Gij zult ook uwe gebreken en souten hebben, want het lijkt, dat onze lieve Heer niet gewild heeft, dat hier op deze wereld iets volmaakt zijn zou. Ik zal met uwe gebreken geduld nemen, zoo het zwakheden zijn; maar pas op, dat gij nooit liegt of kwaadspreekt - daar ben ik eene groote vijandin van. - Ik heb gaarne, dat jonge, menschen vrolijk zijn, en als het in het ordentelijke blijft, mag ik wel wat wit zien - | |
[pagina 166]
| |
maar het moet niet over de kerf loopen, dat begrijpt gij. - Zindelijk vertrouw ik, dat gij zijt, maar ik ben geheel niet voor het maltentige - ik maak van mijn huis geen afgod. - Neen kind! het huis moet mij en niet ik het huis dienen. - Gij zijt nu de vierde meid, die ik ooit heb zoolang ik huis gehouden heb - en gij zult misschien wel de laatste zijn, want ik begin zwakker en zwakker te worden. - Nu als het de goede God verkiest - Hij kan toetreden als het Hem behaagt. Ik had altijd gedacht, dat mijne Martha, die den Maart gestorven is, en al achttien jaar bij my gediend had, mij overleefd zou hebben, en ik had haar daarom in mijn testament bedacht, ordentelijk bedacht, durf ik zeggen; als gij mij nu wel dient, en mij als eene moeder behandelt, dan zult gij geen reden van klagen hebben, als ik het hoofd eens kom neêr te leggen. Gehaspel van vrijers over mijn' vloer zou mij niet aanstaan, maar zoo 'er een braaf jongman in ernst zin in u had, wel nu! het huwelijk is eerlijk en het bedde onbevlekt, zegt de Apostel - dan ben ik zoo hard kinds niet, of ik bedenk, dat ik ook jong geweest ben.’ - Zie, Mejuffrouw! zoo, of zoo omtrent sprak mij die goede Juffrouw aan, en dat met eene hartelijkheid? dat mij de tranen in de oogen stonden. Ik heb UE. dit nu eens zoo in het breede geschreven, omdat | |
[pagina 167]
| |
ik denk, dat UE. nog wel eenig belang zult stellen, hoe het met Lise geloopen is. Het is waarlijk, of UE. uit de wereld is, ik hoor niets van UE., en de jonge Juffrouw Wimpje wilde mij dan maar niet zeggen, waar gij waart. Ik wil evenwel niet hopen, dat zij mij voor een babbelaarster houden zal, want zie dan zou Juffr. Wimpje mij onregt doen. UE. zult waarschijnlijk toch wel willen weten, hoe of mijn Heer Jochemsz vaart, want dat is een heel goed man: en hij hield heel veel van UE. Daags na dat hij UE. naar Haarlem gebragt had, heb ik met hem over UE. gesproken, en sedert dien tijd heb ik veel achting voor hem gehad ... maar zijne vrouw ... nu kwaadspreken mag ik niet van mijn Juffrouw, en UE. was 'er ook altijd verschrikkelijk tegen; maar zijn vrouw is toch een serpent. Zij heeft mij, na dat UE. vertrokken was, wat geplaagd, en haar' braven man ook; zij heeft alle kwade humeuren, en dan jaloersheid nog daarenboven. Omdat de goede Heer Jochemsz eens onvoorzigtig genoeg iets tot uw' lof zeide, heeft zij den man uitgescholden, dat de honden geen brood van hem zouden lusten - en ik verzeker u, dat zij UE. ook niet ontzag. Zoodat ik ook eindelijk moeijelijk werd, vooral omdat zij van UE. zoo veel zeide - en ik beken, dat ik te veel zeî, maar ik kon mij niet bedwingen, om ten minste te zeggen: Hoor, Juffrouw! van Juffr. Bronk- | |
[pagina 168]
| |
horst moet gij afblijven, die is de eerlijkheid en deugd zelve ... en zoo als die woorden uit mijn mond waren smeet zij mij met de ijzeren elle, waarmeê zij den Heer Jochemsz reeds verscheide malen gedreigd had, naar het hoofd, maar ik raakte met een schampschot vrij. Evenwel ik zou dien avond nog de deur uitgeraakt zijn, als de Heer Jochemsz mij niet verbeden had ten minste de maand April uit te blijven. - Zoodat, zoo als ik in het begin schreef, ik ben uit de hel in den Hemel gekomen. Ondertusschen maak ik mij van tijd tot tijd zeer ongerust over uw' toestand, dien ik denk, dat niet heel best zijn zal, omdat 'er Mejuffr. uwe zuster zulk een geheim van maakt, en zij zou anders immers mij wel iets hebben willen zeggen. Ik hoop 'er toch het beste van: maar UE. zoudt mij dan een heel groot plaisier doen, als UE. mij eens een enkel lettertje schreef, hoe of het UE. gaat. Ik hoop maar, dat UE. niet meer geplaagd wordt door dien ondeugenden Heer Kraaijestein. Hij is, nadat UE. uit het huis vertrokken waart, nog eens bij den Heer Jochemsz geweest. Ik kon wel merken, dat het tusschen hem en den Heer Jochemsz geheel niet vriendelijk is toe gegaan ... maar wat 'er eigenlijk gebeurd is, weet ik niet, maar wel, dat toen hij de deur verstoord uit zou gaan, hij mij juist passeerde - en, 't is toch een wonderlijk Heer, | |
[pagina 169]
| |
hij zag mij niet, of hij moest mij nog toeduwen: ‘Heksje! heksje! gij zijt een al te getrouwe schildknaap van het vlugtende Juffertje ... wat zoudt gij haar en mij een verdriet en moeite hebben uitgewonnen, als gij in den Doelen mij wat vriendelijker behandeld hadt. - Nu hooge bergen hebben diepe dalen ...’ en dit zeggende, streek hij, zoo in het voorbij gaan, met zijne hand mij onder de kin. - Was dat niet heel vrijpostig van hem gedaan? Ik meende, dat ik reden had, om boos op hem te worden, maar eer ik wat zeggen kon, was hij de deur al uit.... Waarlijk, Juffrouw! zoo ondeugend als hij is, is hij toch, dunkt mij, nog al een beminnelijk Heer; en ik kan mij niet begrijpen, dat UE., daar het nu toch zoo ongelukkig met u geloopen is, maar van den nood, zoo als men zegt, geen deugd gemaakt heeft, want ik geloof toch, dat UE. nog al wat vermogen op hem zoudt gehad hebben, om hem te verbeteren. Nu, lieve Juffrouw! ik vertrouw, dat UE. het beter zal geweten hebben, als ik: maar ik schrijf maar zoo naar mijn verstand; en ik hoop dat UE. het mij niet kwalijk nemen zult, dat ik zoo vrij geweest ben van dat zoo te schrijven. Van den Heer Kraaijestein heb ik verder niets vernomen, als eens heb ik George gesproken, die te paard door de Wijk kwam rijden (want hij moest naar een paardemarkt | |
[pagina 170]
| |
te Alkmaar,) terwijl ik juist een boodschap deed. Hij hield op liet oogenblik stil, toen hij mij zag, en zeide, zoo als hij gewoon was, veel zotheden. Ik vroeg hem toen, of hij ook wist, waar zijn Heer zich thans ophield, want dacht ik, dan zal ik misschien zoo wat van Juffr. Bronkhorst te weten komen. - ‘Hij is zoo gezond als een visch,’ zeide hij, ‘maar waar hij in de wereld zit, dat weet ik zoo min, als de stomme knol, waarop ik zit. - Hij zal wel zoo wat tusschen Amsterdam en Parijs zijn - altijd nog op de jagt na die (en hier vloekte hij ijsselijk) Juffr. Bronkhorst’ - en toen liet hij zich in zulke onbehoorlijke uitdrukkingen uit, dat ik regt kwaad werd, maar ik troostte mij nog al daarmeê, dat UE. waarschijnlijk nog niet door den Heer Kraaijestein gevonden waart. Nu, lieve Juffrouw! weet ik op dit oogenblik niets meêr, en ik ben waarlijk ook al moê van zoo veel te schrijven, want dit gebeurt nu maar zelden, en ik zon zelf zeggen, dat ik achter uit geleerd ben, sedert dat ik uwe lessen mis. - O kwamen die tijden eens weêr, dat ik zoo een uurtje met UE. slijten mogt, als toen ik van UE. onderrigtingen gekregen heb, waarvan, al vergeet ik 'er wat van door den tijd, mij nog altijd zoo veel zal overblijven, dat ik 'er mij in mijn' kring meê redden kan. Laat ik alleen nog maar mogen herhalen, dat ik niets hartelijker verlang, dan | |
[pagina 171]
| |
van UE. een enkel lettertje te ontvangen - terwijl ik mij met achting noeme
Uw dienstv. Dienaresse Lise Westhuis. |
|