Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 4
(1807)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 347]
| |
den Haag, 18. Mei.Waarde Suse!
Ja ik moet u, al is het in vliegende haast, nog eenige regels schrijven, omdat Madam Gibbon aan u een' brief toezendt, ten geleide van een dikken Epistel van haar' neef de Klerk. Ik moet waarlijk betuigen, Suse! als die brief vol is van liefdesverklaringen, dat gij dan geen reden van klagen hebt over de kortbondigheid. Het ligt mij toch op het hart, dat de Heer de Klerk uit het Westen, dus contrarie de Zon, zal opdagen, en in het vaderland gekomen, bij mijne beminnelijke Vriendin een' aanslag wagen zal, die hem misschien beter zal gelukken, dan hij zich zelf verbeeldt. - Ik word nu van tijd tot tijd door den reizenden Heer Walraven lastig gevallen met heele fatsoenjijke minnebrieven, die echter niet walgelijk zijn, en den verstandigen man (somtijds mij wat al te veel) kenteekenen. Ik heb | |
[pagina 348]
| |
bijna besloten, om hem maar blijken van mijne hooge genegenheid te geven, vooreerst, omdat hij een knap verstandig en braaf man is - en ook, om van het gemaal van die lastige Heeren af te zijn. - Waarlijk, Suse! (och! neem het mij niet kwalijk, dat ik het u schrijf, want als ik u sprak zou ik het u zeggen) waarlijk, Suse! als de Heer de Klerk, raillerie apart, eens het oog op u geslagen had, en, daar hij dan een zoo aller charmantste jongen lijkt uit de Gibboniaansche familie, waar voor gij toch, zoo wel als ik, een zwak hebt, zoudt gij dan niet zeer verstandig handelen, met naar het aanzoek van dien goeden, borst te luisteren? - Gij zoudt u daardoor nog meer, dan door bij Madame Beukelman te wonen, of een vlugtige Parijsche reis, beveiligd mogen achten voor de verdere pogingen van den Heer Kraaijestein. O een van mijne voornaamste wenschen is, dat nog eens de dag geboren word, dat ik Kraaijestein in alle opzigte volstrekt buiten de mogelijkheid gesteld zie, om zich te kunnen vleijen, dat gij ooit de zijne worden zult. - Dat die booswicht zien moet, dat gij de gelukkige vrouw zijt van een' man, hem evenarende in verstand - en hem zooverre te bovengaande in braafheid van hart, als zijn verstand zijn hart overtreft. Dan, dan, mijn lieve Vriendin! dan zou ik ook hoop koesteren, dat gij eenmaal zeker | |
[pagina 349]
| |
voorval geheel uit uwe zinnen stellen zoudt, dat mij gedurig nog bedroeft, omdat ik, helaas! vrees, dat het nog zoo klaar voor uwen geest zweeft. O lieve Suse! was het niet, dat dit mijn' moed nedersloeg, in welk een ruim veld zou dan die groote brief, die met den mijnen naar Parijs vertrekken moet, mij doen uitweiden, over den mogelijken inhoud. - Zoo het eens zoo ware, zoo als ik gis, Suse! o vergeef het dan mijne nieuwsgierigheid. - Neen! 't is iets anders, 't is iets beters, vergeef het mijne belangstelling in uw geluk, dat ik u bid, om voor mij niet verborgen te houden, eene zaak, die mijn hart zoodanig streelen zou. Uw geluk, lieve Vriendin! is mijn geluk: en hoe vrolijk ik ook schijn, dikwerf bid ik God met tranen in de oogen, dat hij een einde make aan uwen ongelukkigen toestand; dat Hij u redde uit de klaauwen van een der ondeugendste monsters, dat, ik ducht, dat zijne vervolgingen te heviger hervatten zal, naarmate, dat het nu langer met dezelve heeft moeten aflaten. Vergeten kan hij, zal hij u niet - want, met al zijne snoode oogmerken, houd ik het daarvoor, dat hij hevig verliefd op u is. - Verliefdheid, wraakzucht, en wat niet al, vereenigen zich in dien afgrijsselijken karel - en tot welke uitersten zullen zij hem vervoeren, als gij eens weder het ongeluk hadt van in zijne strikken te vallen.... | |
[pagina 350]
| |
Mijne bekommeringen, hoop ik, zullen u niet ter nederslaan - het zijn bekommeringen van eene teedere Vriendin; die u anders veeleer door hare vrolijkheid lastig viel - en die wenscht, dat zij eenmaal weder eene gelegenheid vinden zal, om u, zoo als gij het noemde, door hare onschuldige plagerijen te vervrolijken. - ‘Ga met uw plagen voort,’ zeide gij eens, als ik het wat erg maakte - ‘ga vrij voort, Lotje! want beschaafde boert is het zout der vriendschap.’ - Evenwel geloof ik bijna, dat ik 'er mij meê bezondigd heb, door eene Vriendin, die mij zoo oneindig verre overtreft, somtijds te weinig te ontzien, ja 'er is tusschen vriendinnen en vriendinnen wel geen afstand - maar zouden dan de vriendinnen niet meer naar elkander moeten gelijken - zon 'er niet meer evenredigheid tusschen dezelve zijn moeten, dan tusschen ons plaats heeft. - Ik heb geen tijd, om hier meer bij te voegen, dan de komplimenten van mijne ouders, die zich met mij in den wensch vereenigen, dat gij, uwe omslandigheden zulks toelatende, te Parijs, zooveel genoegen zult smaken, dat gij, spoedig in het vaderland terug gekeerd, ons mondeling, op de u eige wijze, eenige bijzonderheden van die Hoofdstad der wereld zult kunnen mededeelen. - Vaarwel! - Leef gezond en zoo vrolijk mogelijk.
Uwe teederbeminde Vriendin
Charlotte Elzevier. |
|