Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 4
(1807)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 233]
| |
den Haag, 7. Mei.Waarde Zuster!
Gij zult mogelijk wel vreemd opzien, dat ik u dezen uit den Haag schrijf, maar ik stel 'er te veel belang in, dat ten minste iemand mijner naastbestaanden weet, waar ik mij bevind, en wel bijzonder mijne Zuster, dan dat ik u daarvan onkundig wil laten. Te meêr, wil ik u schrijven, omdat ik op het oogenblik goede gelegenheid heb, daar ik bij het ziekbed zit van de middelste Dochter van Mejuffr. Beukelman, welker ziekte de oorzaak is van mijn tegenwoordig verblijf alhier; want, daar de oude Juffrouw niet alleen de Kermis kon bijwonen, en, zoo zij van tijd tot tijd hare Dochter wilde bezoeken, zich genoodzaakt zou hebben gezien, om hare kraam te sluiten, ontbood zij mij uit Utrecht, en ik had geen reden, om niet ten eerste aan haar verzoek te voldoen. - Zoodat ik nu en dan op den dag mij in het Voorhout in de Modekraam van Mejuffr. | |
[pagina 234]
| |
Beukelman bevind, en dezen nacht waak ik bij Mietje, wier ziekte zich evenwel in het eerst erger had laten aanzien; ik hoop, daar zij thans een' zeer gerusten nacht heeft, dat zij morgen wel wat beter zijn zal, schoon ik vrees, dat zij de geheele Kermis hare kamer zal moeten houden. Ik vrees dit, want, hoe zeer ik, om redenen, welke gij wel begrijpen zult, mijn vertrek naar den Haag verborgen had gehouden, en gehoopt, dat mij niemand hier herkennen zou, is dit deerlijk mislukt, En daar gij zeker belang stelt in het geen mij bejegent, zal ik u verhalen, wat mij heden namiddag is overgekomen. Daar de Doctor beloofd had, tegen half drie eene visite aan Mejuffr. Mietje te zullen geven, was de oude Juffrouw Beukelman naar het logement gegaan, en ik zat dus alleen in de kraam. Van tijd tot tijd sprak ik met Dames, die naar deze en gene stukken vroegen - ik verkocht het een en ander aan eene Mevrouw, die ik wel van aanzien, maar niet bij naam kende. Twee der eléves van Madam. Gibbon bleven voor onze kraam staan, maar, in mijne tegenwoordige kleeding, die geheel naar mijn' staat is, en daar ik eene dormeuse op had, die mij vrij digt in de oogen stond, herkenden zij mij niet.... Dit gaf mij eenige hoop van geheel onbekend te zullen blijven ... maar het duurde niet lang, of deze hoop verdween geheel. Ik zag onder de voorbijwandelende me- | |
[pagina t.o. 235]
| |
....vloog zij sprakeloos mij te gemoet. bl. 235.
| |
[pagina 235]
| |
nigte eerst Mevrouw Elzevier en aan hare zijde mijne vriendin Charlotte ... o Wimpje! hoe zal ik u best den staat beschrijven, in welken ik mij op dat oogenblik bevond. Mijne beenen beefden; ik wierp het werk, waaraan ik bezig was, uit mijne handen, rees op, om mij achter een der laag afhangende Shawls te bedekken, want nog hadden zij geene aandacht op de kraam van Mejuffr. Beukelman gevestigd ... maar eensklaps valt het oog van Lotje op het plankje ... waarop met groote letters Veuve Beukelman geschilderd is – ‘Hier Mama!’ zeide zij ... ‘hier,’ en op het oogenblik ziet zij mij ... Met de snelheid van een' pijl vloog zij sprakeloos mij te gemoet - en vatte mij om den hals, mij, die nu geene poging meer kon aanwenden, om te verschuilen ... ja die haar werktuigelijk tegengesneld was.... ‘Mama! - lieve Mama!’ gilde zij uit, mij aan haar hart geklemd houdende ... ‘ziet gij niet, dat het Suse Bronkhorst is? ...’ Mevrouw Elzevier zeide: ‘Bedaar, Lotje! bedaar, denk, dat wij hier op straat zijn,’ - (mij naderende ging zij voort) ‘Gij zult mij groot genoegen geven, Mejuffrouw! indien uwe affaires het toelaten, dat gij ons nog heden een bezoek geeft. Ik geloof, dat het best is, dat wij hier ons niet lang ophouden.’ Ik was zoodanig ontsteld, dat ik moeite had, om te spreken, ik zeide alleen: Gij hebt ge- | |
[pagina 236]
| |
lijk Mevrouw! ik begrijp u ... Lotje ... ik beloof u, eer ik den Haag verlaat, zal ik bij u aan huis komen.... – Gij kunt denken Wimpje! dat 'er al eene groote menigte nieuwgierigen was aangedrongen, die dit tooneeltje aangaapte ... Juffrouw Elzevier! zeide ik tegen Charlotte ... nu eerst regt den afstand begrijpende, waar op mijne standverwisseling mij met haar geplaatst had ... ‘O noem mij Lotje!’ hernam zij - en ik ging voort: Nu Lotje dan ... uwe Mama heeft gelijk, groot gelijk ... Laat onze gemeenzame conversatie hier niet langer duren... Zie welk eene attentie zij verwekt.... Ik beloof u, ik beloof u, ik zal, eer ik den Haag verlaat, bij u komen ... (en hier luisterde ik haar in) Zeg dat ook aan Madam Gibbon; maar, ei! verzoek haar, dat zij deze reek kramen vermijdt.... ‘O kom toch heden avond,’ zeide Lotje, en herstelde zich. Zij maakte met hare Mama een klein kompliment tegen mij - ik boog mij en staarde beide Dames na, in eene verwarring van gedachten, die eene Dame, welke al eenigen tijd aan de kraam gestaan had, mij en zoo zij meenen moest, met reden, zeer kwalijk nam, zeggende: ‘Mademoiselle! voulez vous repondre ou non? - Trois fois j'ai demandé le prix de cette chemise brochée...’ Ik kon niet anders doen dan honderdmaal excuus te vragen - en ik herstelde mij zoo goed mogelijk, schoon ik mij zeer verheugde, dat ik Juffrouw Beu- | |
[pagina 237]
| |
kelman zag aankomen, omdat mijn geest in zoo groote ontroering was, en ik misschien daardoor het belang van mijne meesteresse niet zoodanig zou behartigd hebben, als mijne pligt medebrengt. Juffrouw Beukelman vroeg, toen zij aan de Dame de Chemise verkocht had, wat 'er toch gebeurd was; dat 'er haar onder weg gezegd was, dat 'er aan hare kraam tusschen mij en eene jonge Dame eene vreemde rencontre had plaats gehad, en zij aan mij kon zien, dat ik alles behalve in mijn gewoon humeur was. Ik verhaalde baar toen alles; en ik zag met genoegen, dat zij 'er zeer door getroffen was.... Zij beklaagde mij, dat de toevallige ziekte van hare dochter mij aan deze ontmoeting had blootgesteld - en zij hoopte, om mijnen wil, dat het maar geen gerucht zou geven. - Zij had zelfs de vriendelijkheid, om bij de kramen, die in onze buurt staan, rond te gaan, en te verzoeken, dat zij zoo weinig van het gebeurde zouden spreken, als mogelijk was, omdat ik (zoo als zij zeide) eene Dame van fatsoen was, die alleen door eene ongelukkige historie van mijn' Vader, mij zoo verre had moeten verlagen, enz. - Voorts gaf zij mij vrijheid, om nog heden avond een bezoek af te leggen bij de familie van Elzevier; ook stond zij mij toe Madam Gibbon te gaan zien. Bij de laatste heb ik, omdat dit met den | |
[pagina 238]
| |
weg zoo best uitkwam, eerst geweest. Gij zult wel willen gelooven, Wimpje! dat zoowel de oude Dame als ik zeer aangedaan was, toen wij elkander ontmoetten.... Aan den eenen kant was zij zeer blijde van mij te zien, maar de groote verwisseling van mijnen toestand trof haar aan den anderen kant zeer sterk. Wij spraken over zeer vele zaken, zoo van het voorgevallene, als van mijne uitzigten, en mijne reis naar Parijs, (want als de Haagsche Kermis voorbij is, en 'er niets tusschen komt, vertrek ik met Juffrouw Krisje naar Parijs) waarin zij nog al vele zwarigheden vond, maar die echter ook voor een goed gedeelte waren toe te schrijven aan te groote genegenheid te mijwaards, en aan de bekommerdheid, die aan de klimmende jaren bijzonder eigen schijnt. Waarlijk ik merkte ook, dat hetgeen mij Charlotte onlangs schreef, als een kenmerk van het klimmen harer jaren, in der daad plaats had; want in het groot uur, dat ik bij haar doorbragt, sprak zij wel driemaal van haren neef de Klerk, die naar de West vertrokken is. Ik meen, dat ik, toen ik laatst bij u te Haarlem was, even van hem gesproken heb. Nu het laat zich wel vatten, dat zij, daar zij zulke aanmerkelijke bewijzen van zijne onverpligte edelmoedigheid ontvangt, ten zeerste aan hem gehecht is, en zich zijn lot zoo bijzonder aantrekt. Ik kan zulks nog te gemakkelijker begrijpen, daar ik den korten | |
[pagina 239]
| |
tijd, welken ik de eer gehad heb van hem te zien, iets voortreffelijks en edels in zijn geheel voorkomen en gedrag bespeurde, dat men niet zeer algemeen aantreft. - Ik moest Madam Gibbon plegtig beloven, haar nog eene visite te zullen geven; gij begrijpt, dat mij die belofte niet zwaar viel. Van Madam Gibbon ging ik naar het huis van den Heer Elzevier. Ik vond daar Lotje benevens hare ouders. ‘Geen woord,’ zeide de Heer Elzevier, zoo als ik even gezeten was, ‘zullen wij reppen over hetgeen 'er tusschen u en mijne dochter, wegens zeker papier, is voorgevallen. Laten wij de ontdekking daarvan aan den tijd bevelen. Ik heb met veel aandoening de ontmoeting van deze middag vernomen. Zoo gij, door een klein biljetje, uwe tegenwoordigheid in deze plaats gemeld had, zoude dit openlijk tooneel niet hebben plaats gehad....’ Ik gaf daarop te kennen, dat ik gehoopt had geheel onbekend te zullen blijven.... ‘Suse Bronkhorst!’ zeide Mevrouw Elzevier, ‘gij trekt uwe fierheid wat te ver. Gij zoudt dan, zoo dit niet was voorgevallen, den Haag verlaten hebben, zonder naar ons om te zien; zonder om te zien naar ons Lotje, dat ...’ Schrijf het niet aan fierheid toe Mevrouw, hernam ik, ik acht, dat mijne toestand zoo aanmerkelijk veranderd is, dat het van mijne zijde onvoorzigtig zijn zoude, | |
[pagina 240]
| |
om aanspraak te blijven maken op eenen gemeenzamen omgang met lieden thans verre boven mij in stand verheven.... - Nu barstte Lotje uit: ‘Kunt gij zoo spreken, Suse! kunt gij zoo spreken, die altijd beweerd hebt, dat zich de ware, de opregte vriendschap boven alle lotgevallen der wereld verheft; dat het hart op geen' stand, op geen' rang acht geeft....’ O Mejuffrouw! viel ik haar in de reden - met de verandering, die men door eenen geweldigen schok der fortuin ondergaat, verbindt zich eene schroomvalligheid, eene beschaamdheid, eene schuwheid, die mij van te voren onbekend was. Lotje: Gij zijt immers zoo onschuldig als ik aan die lotverwisseling, en dus zijn het alleen dwaze of slechte menschen, die u daarom een oogenblik minder zouden kunnen achten. Zelfs zijt gij, in mijne oogen, in uwe schijnbare vernedering, even groot, ja misschien nog grooter, dan toen gij.... Ik: O hoe partijdig oordeelt uwe genegenheid, Mejuffrouw!... Lotje: O zwijg, zwijg toch dat voor mij onverdragelijk woord ... zoo ik niet alle aanspraak op uwe vriendschap verbeurd heb.... Ik: Indien gij het zoo begeert ... uwe partijdige genegenheid, Lotje! doet u de voorwerpen in een ander licht beschouwen, dan bijna de geheele wereld dezelve ziet. Wat helpt het, of eenige zeer weinige personen de | |
[pagina 241]
| |
zaken zoo meenen te beschouwen als zij zijn; de groote menigte ziet geheel anders - en derzelver meening beslist. Ik ben thans in het oog van het algemeen een meisje zonder fortuin, in den dienst van een ander, en zoo ik, naar het algemeen gevoelen nog ergens aanspraak op heb, dan is het op medelijden.... De Heer Elzevier: Ik heb u laten uitspreken, Suse! en het doet mij leed, dat ik niet veel gunstiger, dan, gij over de menschen in het algemeen door eene veeljarige ondervinding denk, maar ik geloof toch, dat 'er nog al ettelijke lieden gevonden worden, die eene gunstige uitzondering verdienen, en wat ons betreft, ik verzeker u, dat ik met Lotje volkomen instem - en ik twijfel geen oogenblik over mijne Vrouw, of ... Mevr. Elzevier: Ik zou mij schamen, Juffrouw Bronkhorst! indien ik zoodanig eene waarde aan tijdelijke en toevallige bezittingen hechtte, dat gij, door het ongeluk, dat u getroffen heeft, eenigzins in mijne achting gedaald zoudt zijn, schoon het mij aangenamer geweest zou zijn, indien gij hadt kunnen goedvinden, om liever ten minste, tot dat de zaken van uw Papa gered waren, van het aanbod der vriendschap gebruik te maken, dan ter bewaring van zekere onafhankelijkheid, u, zonder noodzakelijkheid, in het oog der wereld te vernederen.... De Heer Elzevier, die misschien vooruit | |
[pagina 242]
| |
zag, dat dit gesprek tot nadere uitpluizingen van dit onderwerp gelegenheid geven zou, brak hetzelve af, zeggende: ‘Nu men moet de zaken nemen, zoo als ze zijn. Suse heeft dezen weg verkozen ... maar, eilieve! Suse! ga eens met Lotje en mij naar de kleine zijkamer’ Lotje nam het licht in de hand.. de Heer Elzevier ging vooruit, en daar gekomen zijnde, draaide hij een schilderstuk, dat daar op een' stoel stond, om; en wat was het anders, Wimpje! wat anders, dan het portrait van onze dierbare Mama. De brave Heer Elzevier had dat, onder het stellen van Cautie voor eene aanzienlijke somme, om mijnen wil, uit den boedel van Papa weten te krijgen.... Ik staarde een oogenblik in verstomde verrukking hetzelve aan ... en een vloed van tranen brak mij toen de oogen uit. O het was, als of onze lieve Mama mij tegenlagchte uit de gewesten der onsterfelijkheid, en mij vertroostte in mijne treurige omstandigheden.... Ik kon naauwelijks aan den Heer Elzevier op eene voegzame wijze mijne dankbaarheid voor deze zoo aangename verrassing uitdrukken.... Indien ik de aandrift van mijn hart gevolgd had, zou ik hem zeker de handen gekust hebben. Ik heb hem verzocht, dat hij dit dierbare portrait bij zich aan huis bewaren zal, ten minste, tot dat ik terug ben gekomen van Perijs. Over die reis hebben wij veel gesproken, | |
[pagina 243]
| |
en ik kan niet zeggen, dat die gesprekken juist gestrekt hebben, om mij 'er geruster over te maken. Lotje heeft mij bijna gebeden, dat ik 'er van af zou zien... maar ik heb mijn woord gegeven, en waarom zou ik mij ook te angstvallig bekommeren over een reisje, dat, wel beschouwd, van weinig aanbelang is, en waardoor ik juist mij aan de nasporingen van Kraaijestein geheel zal onttrekken. Wat hij ook vermoeden moge, hij zal althans niet op het denkbeeld komen, dat ik naar Parijs ben. Lotje zegt mij, dat zij in lang niets van hem gehoord heeft, gelijk ook niet van zijne Complice, zoo noemt zij Mevr. Meadows, welke zij nu buiten allen twijfel voor Saartje Lindenberg houdt, nadat zij, te Rotterdam geweest zijnde, nog een bezoek gegeven heeft aan Madame le Grand. Zij had daar het portrait van Saartje Lindenberg nog eens ter dege bekeken, en, schoon 'er dan vele veranderingen in haar aangezigt waren voorgevallen, meende zij dezelfde grondtrekken in het gelaat van Mevrouw Meadows als in die van deze afbeelding te ontdekken. Zij had ook nog eenige vragen aan Madame le Grand gedaan omtrent haar karakter, maar het zij het aan de opmerkzaamheid van Mad. le Grand haperde, of dat het karakter van Saartje aanmerkelijk veranderd was, daaruit had zij geene bijzondere ontdekkingen gedaan. 't Is mogelijk, zeer mogelijk, dat Lotje gelijk heeft, | |
[pagina 244]
| |
en 'er zijn oogenblikken, waarin ik mij 'er ook van overreed houde, maar, als ik aan de andere zijde naga, welke uitmuntende gesprekken ik van tijd tot tijd over de aangelegenste onderwerpen met Mevr. Meadows gehad hebbe; o dan wenscht mijn hart, dat die waarschijnlijke gissing onwaar zijn mag ... ter eere van onze sekse, ter eere der menschheid zelve. Gij begrijpt, dat ik bij de familie van Elzevier eenen avond heb doorgebragt, zoo als mij sedert lange niet is te beurt gevallen. O ik vergat zelf, zooveel ik kon, het onaangename, dat 'er tusschen Lotje en mij was voorgevallen - en het goede beminnelijke meisje scheen waarlijk niet te weten, wat zij al doen zou, om mij den avond zoo genoegelijk mogelijk te doen slijten. - O hoe gevoelde ik, dat genoegens, naar mate dat zij zeldzamer genoten worden, des te aangenamer smaken. Nu genoot ik in dezen avond meêr, dan ik zeker anders in eene geheele week, die ik voorheen aan dit huis doorbragt. Ook hield Lotje niet op, of zij moest mij zelve met de koets aan mijn logement brengen, en, hoe ik 'er tegen stribbelde, zij wilde mij niet alleen laten gaan - en ik heb haar plegtig moeten beloven, om ten minste nog een avond bij haar te komen doorbrengen. Nu daartoe zal wel gelegenheid zijn, want de patient vertoont alle teekens van herstelling - en slaapt als een gezond mensch. Evenwel | |
[pagina 245]
| |
zal zij niet zoo spoedig in beterschap toenemen, dat zij mij op de kermis kan aflossen, in mijn', vooral hier ter plaatse, niet aangenamen post. Ik hoop maar, dat de historie van heden geen opspraak geven zal. Ik zal, om dat ik toch tijd en lust heb, hier nog een enkel woord over uw' brief bij voegen. Ik heb denzelven wel niet hier bij mij, maar de inhoud zweeft mij zeer levendig voor den geest. Ik kan, ik wil u niet verbergen, dat hij een zeer aangenamen indruk op mij gemaakt heeft. Bovenal heeft mij in denzelven behaagd die natuurlijke en losse toon, waarop in den briefstijl het hart spreekt. Laat u toch nooit vervoeren, om in uwe brieven op eenen gekunstelden toon te schrijven. Gemaakt, geaffecteerd spreken is walgelijk voor het gezond verstand; en daar het briefschrijven niet anders is dan in geschreven letters praten, hindert daarin ook boven alle schrijfstijlen het gemaakte, het geaffecteerde. - Ja lieve Zuster! Madam Gibbon heeft ons dikwerf doen opmerken, dat de grootste schrijvers bij alle volkeren in hunnen stijl iets eenvoudigs hadden, en altijd verre verwijderd waren van het kunstige en gemanierde. - En dat in die plaatsen, welke met de meeste verwondering door alle eeuwen uit de beroemdste schrijvers gelezen zijn, eene naïve eenvoudigheid heerscht, die elk zou denken zoo te kunnen nazeggen, omdat het alles zoo klaar en natuurlijk is; maar | |
[pagina 246]
| |
't geen daarom door de kunst onnavolgbaar is. Om u dit, met een enkel voorbeeld, van de hedendaagsche en van een landgenoot op te helderen, de Dichter Poot, schoon hij mij op vele plaatsen wat veel kunstelt, en daardoor minder bevallig is, heeft echter ook dikwijls dat eenvoudige natuurlijke, als bij voorbeeld, wanneer hij schrijft: Hoe genoeglijk rolt het leven
Des gerusten landmans heen!
Wie voelt dan niet het eenvoudige schoone van den aanvang van dat overheerlijk Dichtstuk! - Dat genoeglijk rollend leven is zoo ongezocht, zoo eenvoudig gedacht, dat men geene de minste kunst in hetzelve bespeurt. Maar ik denk, dat ik genoeg gezegd heb, om door u begrepen te worden. Geloof mij, Wimpje! 't is mij een verkwikkende troost in mijne tegenwoordige omstandigheden, zulk eene zuster te hebben, die, ik moet het u openhartig bekennen, meêr in mijnen smaak van denken valt, dan ik mij had durven voorstellen; want ik vreesde, dat gij u door zeker kwaad voorbeeld zoudt hebben laten verlokken, waarvoor gij nu door den toevalligen zamenloop van omstandigheden bewaard gebleven zijt. - Zoo hebben wij dikwerf reden, om den Hemel te danken voor dadelijke rampen, die op ons dadelijk geluk uitloopen, hoe hard | |
[pagina 247]
| |
zij ons vallen, wanneer wij 'er onder gebogen gaan. - Hoe uitstekend heeft mij bovenal de beschrijving van uw bezoek met Mevr. Verschuur in die Bloemisterij bevallen. Dezelve moet een' zeer levendigen indruk op u gemaakt hebben, daar zich die in zoo natuurlijke kleuren in uwen brief heeft terug gekaatst, en, ik heb niet kunnen nalaten mij bij den ouden tuinknecht te herinneren aan de volgende regels van de Lille, die evenwel veel te overdreven zijn, en, zoo als vreemdelingen veelal over onze Natie oordeelen, meer brillant dan waar zijn. Ik bedoel, waar hij zegt:
Je sais, que dans Harlem plus d'un triste amateur
Au fond de ses jardins s'enferme avec sa fleur,
Pour voir sa renoncule avec l'aube s'éveille,
D'une anémone unique adore la merveille,
Ou, d'un rival heureux enviant le secret,
Achete au prix de l'or les taches d'un oeillet.
Laissez-lui sa manie et son amour bizarre;
Qu'il possede en jaloux et jouisse en avare.
Maar ik geloof, dat, zoo 'er zulke voorbeelden, buiten de verbeelding van den Abt de Lille bestaan mogten hebben, dezelve in den tegenwoordigen tijd niet meer gevonden worden: en zou men niet, zoowel in Frankrijk als in Holland, in het een of ander vak een overdreven beminnaar van zijne bijzondere liefhebberij aantreffen, waardoor men echter niet geregtigd is, om zulk eene overdreven- | |
[pagina 248]
| |
heid aan eene geheele klasse ten laste te leggen. Nu, lieve Zuster! zult gij ten minste een vrij groot aantal woorden, zoo al geen zeer gewigtige zaken te lezen hebben. Groet vooral Mevrouw Verschuur van mijnen wege - en strek haar zooveel mogelijk tot eene vergoeding voor haar geleden verlies. - Ik geloof, dat de slaap van mijne patient ten einde loopt, en daarom zal ik ook dezen maar eindigen, mij noemende
Uw hartelijk liefhebbende Zuster
Susanna Bronkhorst. |
|