Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 4
(1807)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 208]
| |
Parijs, 22. April.Mejuffrouw!
't Is niet dan met veel aandoening, dat ik heden de pen opvat, om over een der teederste onderwerpen te schrijven. Ik heb het genoegen gehad, toen ik mij, eenigen tijd geleden, kort voor mijn vertrek uit het vaderland aan het huis uwer waardige ouderen bevond, met u over de verhevenheid der ware vriendschap te mogen spreken. Ik heb ontdekt, hoe onze gevoelens elkander ontmoetten over dat aangenaam onderwerp, en hoe wij volkomen eenstemmig waren in onze denkbeelden over die verhevene betrekking. En zou ik te stout zijn in mijne onderstelling, indien ik van gevoelen was, dat een hart, als het uwe, zoo gevormd voor de verhevenste vriendschap, ook niet onvatbaar zou zijn voor eenen hartstogt, die, in de edelste harten, zooveel overeenkomst heeft in zijne werkingen, met de vriendschap van deugdzame gemoederen. - O Me- | |
[pagina 209]
| |
juffrouw! indien ook hier onze gevoelens elkander ontmoetten, dan zult gij het mij, zoo ik hoop, ten beste duiden, dat ik, zonder omwegen u verklare, met al de opregtheid van een diep getroffen hart, dat ik voor u eene teedere genegenheid gevoele, welker verklaring ik alleen, uit pligtmatig besef van vriendschap voor Bronkhorst, onderdrukt heb, toen ik dien aangenamen avond bij u in den Haag doorbragt. Nu, Mejuffrouw! ben ik in het zekere onderrigt, dat mijn Vriend geene hoop meer voedt, om in zijn aanzoek bij u te slagen, en nu eerst vind ik vrijheid, om u te betuigen, hoe gij op mijn hart een' indruk verwekt hebt, dien ik, zoo mijn Vriend de begunstigde persoon geweest ware, met veel moeite zou hebben uitgewischt. Thans, Mejuffrouw! bindt mij geene verpligting, om u de liefde te verbergen, welke ik voor uwe persoon heb opgevat: ja ik zou mij zelve beschuldigen van eene verwaarloozing van mijn eige geluk, indien ik langer aarzelde, schoon wij zoovele uren van elkander af zijn, om u de gevoelens van mijn hart te openbaren, daar ik natuurlijk vrees, dat zoovele aantrekkelijke bekoorlijkheden, als zich in uwe persoon vereenigen, anderen niet min dan mij treffen zullen, en ik dus, terwijl ik mij zooverre verwilderd bevinde, het voorwerp mijner liefde misschien aan een ander zou ten deele zien vallen. | |
[pagina 210]
| |
Niet, Mejuffrouw! dat ik in mij zelven hoedanigheden vinde, welke de aanspraak wettige, die ik mij verstout te maken; neen! ik ben te zeer bewust, hoeveel 'er vereischt zal worden, om eenigermate in aanmerking te komen bij eene Dame van zoo voortreffelijke eigenschappen, dan dat ik de vermetelheid hebben zou, om zoodanige mij toe te kennen. Echter eene eigenschap durf ik mij gerustelijk toeschrijven, en ik geloof niet, dat die ligt door een ander geëvenaard of overtroffen zal worden; die namelijk van eene opregte en hartelijke genegenheid. Die genegenheid, die liefde, zoo ik dat verheven woord gebruiken mag, is, zoo het mij toeschijnt, gebouwd op zulke goede gronden, dat gij zelve, Mejuffrouw! daarin althans niets berispelijk vinden zult. Veelal is het de gewoonte, om uwe sekse te vleijen over de bekoorlijkheden, waarmede de natuur haar boven de onze voorzien heeft. Ik zou dus ook overvloedige gelegenheid vinden, om die schoonheid van gelaat en gestalte, u zoo mildelijk toegedeeld, hemelhoog te prijzen. Ik wil niet ontkennen, dat zij ja een zeker aandeel hebben in mijne liefde - dat zij, als ik het zoo noemen mag, eene aantrekkingskracht op mij oefenen ... maar ik weet, dat gij niet gediend zoudt zijn met het ophemelen van uwe bekoorlijkheden, en daar mij de gaaf van schilderachtig schrijven niet is gegeven, zou een mis- | |
[pagina 211]
| |
lukte poging, in dit opzigt, mij belagchelijk maken, en gij zoudt slecht gediend zijn met eene gebrekkelijke afschildering van iets waarvan één blik in uwen spiegel u ten volkomenste overtuigen kan. En hoewel uwe ligchamelijke bekoorlijkheden ook op mijn gevoelig hart mogen werken, die van uw verstand en van uw hart, welke ik zoo door eige ondervinding, als door uwe vriendin Bronkhorst heb leeren kennen, zijn het eigenlijk, waarop mijne liefde gebouwd is - op die bekoorlijkheden, die geen leeftijd van hare krachten berooft, ja die zelf voor toenemen vatbaar zijn, zoo lang het leven duurt. Zooveel heb ik u reeds leeren kennen, dat gij mijne regtmatige loftuitingen mij niet ten kwade duiden zoudt, maar zij zouden tegen mijn oogmerk het voorkomen bij u kunnen hebben van de gewone kunstgrepen der minnaars, en ik zou den schijn bij u mogelijk hebben van eenigermate u te willen vleijen. Ik ontsla mij dus van u mijne gevoelens over dit aangenaam onderwerp verder mede te deelen uit vrees, van u te zullen mishagen. Maar sta mij alleen toe u te verzekeren, dat mij geene dan de edelste, dan de zuiverste oogmerken in dit aanzoek bezielen. 't Zou misschien het voorkomen hebben van eenen ijdelen hoogmoed op die bezittingen, welken, onder den Goddelijken zegen, door de vlijt mijner voorvaderen gewonnen, en door | |
[pagina 212]
| |
een' zamenloop van omstandigheden op mijn persoon, zijn afgedaald, indien ik u van dezelve sprak, maar ik moet echter daarvan, hoe ongaarne, ter dezer gelegenheid iets zeggen, om u in dat opzigt te overtuigen, dat ik verheven ben boven de verdenking, als of ik misschien op u, als de eenige dochter van lieden, die als aanzienlijke en rijke lieden bekend staan, uit dien hoofde, het oog sloeg. Het zou mij eenigermate hard vallen dit stuk te moeten aanvoeren, ware het niet, dat, helaas! dikwijls zulke lage, zulke schandelijke oogmerken (zoo zij al niet de voornaamste somtijds zijn) zich vereenigden met het aanzoek, om den geheiligsten band te sluiten, die 'er tusschen personen van verschillende sekse bestaan kan. Maar ik geloof, ja ik vertrouw zelfs, schoon ik niet duidelijk kan verklaren waarom, en misschien mengt zich hier eenige hoogmoed onder, dat gij mij tot geene lage oogmerken van dien aard in staat acht, en dat gij meenen zoudt, dat ik mij zelven vernederde, indien ik mij daaromtrent verder wilde verschoonen. Neen! Mejuffrouw! ik koester van het huwelijk, het is mogelijk, te voortreffelijke, te uitnemende denkbeelden, maar, daar ik ook verre af ben, om in andere opzigten, in het overdrevene te vallen, kan ik mij bijna niet verbeelden, dat ik juist in dit geval alleen mij aan hoogvliegende en de waarheid te boven gaande gevoelens zou schuldig maken. | |
[pagina 213]
| |
Vergun mij, Mejuffrouw! dat ik u mijne gedachten over dit bekoorlijk onderwerp mededeel, en het staat aan u te beslissen, of ik in der daad deswegens overdrevene of dweepachtige gevoelens koester. Ik beschouw het huwelijk van twee waarlijk elkander beminnende harten, als eene heilige en onverbreekbare verbindtenis, om, staande hun leven, alle voor- en tegenspoedige lotgevallen met elkander te dragen; in geluk den aangenamen smaak van hetzelve te verhoogen, in rampspoed den druk der ellenden te verzachten - om, zoo de Hemel het huwelijk vruchtbaar zijn doet, die aan de zorge van het door den Echt verbonden paar vertrouwde panden gemeenschappelijk op te voeden tot waardige leden der maatschappij - en tot gelukkige en aan hun oogmerken beantwoordende wezens. - En, als men met een aandachtig oog beschouwt, aan hoevele lotgevallen het menschelijk leven is blootgesteld, dan moet de huwelijksliefde van de edelste soort zijn, om, door alle die stormen heen, met een' onverflaauwden gloed te blijven blaken; dan moet zij hare kracht ontleenen niet van eenige opvliegende vonken van zinnelijke bekoring; maar van eene onverflaauwbare ja aangroeijende hoogachting voor wezenlijk voortreffelijke hoedanigheden - dan, ja dan wordt die heilige huwelijkstrouw geboren, waarvan de beroemde Vondel zegt, in zijne wel bekende, maar uitstekend | |
[pagina 214]
| |
voortreffelijke Dichtregels, uit den rei der Edelingen in den Gijsbrecht van Amstel: Waar werd opregter trouw
Dan tusschen man en vrouw
Ter wereld ooit gevonden?
Twee zielen, gloênde aaneen gesmeed
Of vastgeschakeld en verbonden
In lief en leed.
en na de teederheid tusschen de moeder en haar kind geschetst te hebben gaat hij voort: Nog sterker bindt de band
Van 't paar, door hand aan hand
Verknocht om niet te scheiden,
Na dat ze jaren lang gepaard
Een kuisch en vreedzaam leven leiden,
Gelijk van aard.
Daar zoo de liefde viel
Smolt liefde ziel in ziel
En hart met hart te gader.
Die liefde is sterker dan de dood.
Geen liefde komt Gods liefde nader
Noch is zoo groot.
Geen water bluscht dit vuur;
Het edelst dat natuur
Ter wereld heeft ontstoken,
Dit is het krachtigste cement
Dat harten bindt, als muren breken
Tot puin in 't end.
| |
[pagina 215]
| |
Gij zult mij niet kwalijk nemen, dat ik, daar de taal van het gevoel, zoo krachtig door den grooten Vondel spreekt, ik die bezig, dewijl ik bespeur, hoe de taal der dichtkunst noodig is, om het verhevene der Huwelijks liefde uit te drukken. En schoon de woorden van den Dichter veel nadruklijker mijne denkbeelden schilderen, dan ik mij in staat gevoel over dat onderwerp te schrijven, geloof ik echter, dat ik van mij zelven niet te veel vertrouwe, wanneer ik u verzeker, dat ik in mijn hart eene liefde, eene hoogachting koester, die met de afgeschilderde teederheid overeenkomt. Immers ik geloof niet, dat iemand mijner vrienden of bekenden ooit mij met eenig regt heeft kunnen beschuldigen van gebrek aan opregtheid, gebrek aan trouwe - en hoe zou het dan mogelijk wezen, dat ik daaromtrent haperde ten aanzien van de persoon, welke mijne opregte liefde met hartelijkste wederliefde beantwoordende door den heiligsten band op aarde aan mij verbonden werd. - Welke eene zalige toekomst, Mejuffrouw! zoo verre stervelingen zich die voorstellen mogen op deze wereld, durf ik mij beloven, zoo ik het geluk had van bij mijne terugkomst in het vaderland eenige sporen te ontdekken van eene genegenheid, welke noodzakelijk is, zult gij met mij gelukkig zijn. - Gij weet nu, Mejuffrouw! hoe ik over u | |
[pagina 216]
| |
denk, en ik heb u alles met de grootste opregtheid gezegd. - Gaarne zag ik, dat gij uwe waarde ouders deze mijne verklaring, als zij u niet geheel verwerpelijk voorkomt, mededeelt, daar geenszins mijn oogmerk is, om eenigzins tegen derzelver bedoelingen eene zoo waardige dochter aan hun te ontrukken. Neen! Mejuffrouw! ik maak geen geheim voor hun van eene genegenheid, die ik tot eene eer reken, al ware ik ook zoo ongelukkig, van mijne liefde met geene wederliefde bekroond te zien. Ik zou nog eenigen tijd misschien hebben uitgesteld, om u de verklaring mijner liefde te doen, was het niet, dat ik tegenwoordig op het punt sta, om naar Lyon te vertrekken, waar ik mij eenige weken zal ophouden, en daarna zal mijn vriend Verbergen mij misschien op een klein togtje naar Zwitserland vergezellen: voor dat ik mij verder van u en mijn vaderland verwijderde wilde ik u de gevoelens van mijn hart bekend maken, over dit voor mij zoo aangelegen onderwerp. O dat ik hopen mogt van u een antwoord te ontvangen, dat ten minste mijne hoop niet uitbluschte! Schoon ik mij naauwelijks met eene zoo groote gunst vleijen durf, heeft echter het denkbeeld alleen reeds zooveel streelends voor mij, dat ik groot geweld op mij zelven zou moeten doen om het uit mijn' geest te verwijderen. Ik sluit hier mijne adressen in, zoo te Lyon als te Zurich | |
[pagina 217]
| |
en te Bern. En schoon ik niet zoo gelukkig ware van met eenige letters van uwe hand vereerd te worden, ik zal, ten ware mij blijken mogt, dat zelfs dit mijn schrijven u geheel onaangenaam ware, van tijd tot tijd de vrijheid gebruiken, aan u eenen brief te zenden. Indien 'er bij u eenige twijfelingen over mijn karakter mogten plaats hebben, of zoo gij eenigzins omtrent mij nader wenscht onderrigt te worden; wie kan ik u beter wijzen, dan Mejuffrouw Susanna Bronkhorst de vriendin van uw hart, tusschen welke en u ik hoop, dat de vriendschapsbreuk weder volkomen zal geheeld zijn, als gij dezen ontvangt. Zij, Mejuffrouw! is in staat, en zal niet aarzelen, om u verscheide nuances van mijn karakter te doen kennen, waardoor gij u in staat bevinden zult, om, zoo ik u anders niet geheel mishaag, stellig te beslissen, of ik de man ben, met wien gij u voorstelt, staande eene reeks van jaren, in de naauwste betrekking, welke op de wereld tusschen stervelingen plaats heeft, een gelukkig leven te kunnen leiden. Na mijne groete aan uwe geachte ouders, en herhaald verzoek, om mijne opregte verklaring in ernstige overweging te nemen, noem ik mij, met de zuiverste hoogachting, en hartelijkste genegenheid
Uw dienstv. Dienaar
Philip Walraven. |
|