Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 4
(1807)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 160]
| |
Utrecht, 22. April.Geachte Papa!
Ik haast mij, om den uwen te beantwoorden, die mij door toevallige oorzaken eerst heden is ter hand gekomen. Gij ziet reeds uit de plaats, waar ik dezen schrijf, dat ik in het verblijf, waarin gij vreesde, dat ik mij nog onthield, mij niet langer bevind. Stel u deswegens gerust, Papa! en denk over het gebeurde niet meer. Ik kan u niet uitdrukken, in welke ontroering uwe brief mij gebragt heeft, en welk een diep medelijden ik over uwen toestand, gevoel. Ja Papa! de dood van mijne waardige Mama is het beginsel geweest van het ongeluk onzer familie: o zoo zij in leven gebleven ware, zeker zou onze toestand heel anders zijn. Maar het is de wil geweest der Goddelijke Voorzienigheid, dat ons die brave zoo spoedig, zoo onverwacht ontviel - en het past ons in dien wil, hoe hard het valle, te berusten. Hoe gaarne wenschte ik in | |
[pagina 161]
| |
staat te zijn, om den last van de ellenden, waaronder gij gebogen gaat, te verminderen. Indien daartoe kan strekken, dat ik u mijn lot en dat van Wimpje doe weten, hoe aangenaam zou mij zulks dan zijn. Heb althans voor mij geen kommer. Door de opvoeding, die ik, door u en mijne Mama ontvangen heb, heb ik zooveel geleerd, dat ik in staat ben, om voor mij zelve te zorgen. Zoodra ik het ongeluk vernam, dat u was overgekomen, vond ik middel, om uit het bewuste huis ontslagen te raken, en koos terstond de partij, om mij zelve zoo goed mogelijk te redden. Ik ben thans in den winkel eener fatsoenlijke Juffrouw met drie dochters, welke juist iemand noodig had, om haar, daar zij het zeer volhandig heeft, te helpen. Ik heb vrijen kost en inwoning, ja win nog vrij wat geld; daarbij zijn mijne behoeften thans zeer gering. Zoo dat, Papa! naar dat de omstandigheden zijn, is het met mij zeer goed geschikt, en ik hoop alleen voor het tegenwoordige, dat mijn verblijf verborgen mag blijven, op dat mijne rust niet door nieuwe aanslagen van den Heer Kraaijestein verstoord worde, want laat ik, daar ik met groote vreugde zie, welk belang gij nog in mijn geluk stelt, laat ik u mogen verzekeren, dat ik even afkeerig van hem ben, zoo uit hoofde van zijn bekend slecht karakter, als omdat ik mij verzekerd houde, dat waarschijnlijk ook omtrent mij zijne oogmerken | |
[pagina 162]
| |
slecht, zeer slecht zijn. Dus, lieve Papa! kon deze verzekering ook iets tot uwe meerdere kalmte medewerken, in uwen tegen woordigen toestand, dan zal ik mij verheugen, dat ik u die gegeven heb. - Zuster Wimpje heeft Mevrouw Verschuur, na het overlijden van hare dochter, geheel tot zich genomen. Zij zal van dezelve, zoo ik vertrouw, eene zedige en goede opvoeding genieten, en, neem mij niet kwalijk, Papa! dat ik het rondborstig schrijf, gelukkiger zijn, dan dat zij onder het opzigt van de ellendige Gouvernante, welke Mama haar bezorgd had, gebleven was. De uitzigten dus voor Wimpje zijn, naar mijn' inzien, alles behalve ongunstig, indien zij namelijk zich schikken wil en gedragen naar den toestand, waarin zij zich bevindt. En ik heb alle reden, om dat van haar te vertrouwen, want ik heb haar, door het schadelijk voorbeeld van Juffrouw Dorothea misschien daar van afgeschrikt, minder koquet en ijdelzinnig gevonden, dan zij mij te voren toescheen, en daar Mevrouw Verschuur zeer ingetogen leeft, in een' kleinen kring, en in eene stad, waarin minder verzoeking is, om te blinken in schitterende gezelschappen, heb ik hoop, dat zelfs de aanleg, dien zij meer of min tot pronkerij en ijdelzinnigheid heeft, geheel zal uitslijten. - Stel u dus ook omtrent haar gerust. En wat broêr Koo betreft. Gij kunt beter dan ik de bekwaamheden en vlijt van dien braven | |
[pagina 163]
| |
jongeling waarderen, waarvan gij dagelijks ooggetuige geweest zijt. Ik twijfel geen oogenblik, of hij zal binnen kort' op een kantoor te Rotterdam geplaatst raken, en daar zal hij zeker, dezelfde vlijt aanwendende als altijd, gezien en bemind zijn. Ook hij zal redenen hebben, om u dankbaar te wezen voor alles, wat gij hem geleerd hebt. Daarvan zal hij nu de vruchten inzamelen, en is dat niet zoo overvloedig, als hij zich had mogen voorstellen, indien alles in orde gebleven ware, wel nu misschien hadden hem dan ook meer verzoekingen en verleidingen omringd, en hem afgetrokken van zijne bezigheden, waartoe hij zich nu verpligt zal zien volstrekt te bepalen. - Omtrent broêr Bram kan ik u zeker zooveel troost niet geven. Ik heb met verdriet, schoon niet tot mijne verwondering, verstaan, dat hij zich los en onbezonnen, met een dol hoofd in den krijgsdienst begeven heeft. Ik had wel gevreesd, dat zijne kennis met Officieren, hem eindelijk daartoe brengen zou ... en ik weet, Papa! dat gij hem dikwijls daar tegen gewaarschuwd hebt ... maar 'er was niet aan te doen, want hij was van een' te lossen aard, en had door zijne vroegste verkeering een' tegenzin in allen arbeid verkregen. Mijne goede Mama heeft daar over vele tranen geschreid. O zij was, gelijk gij weet, altijd bezig - en als Bram, toen wij nog allen in huis waren, zoo bij tusschenpozen geheel ledig zat, en voor de | |
[pagina 164]
| |
glazen van de zijkamer een uur stond uit te kijken, zonder eenig bepaald doel; dan heb ik hem dikwijls door haar hooren onder handen nemen - en het slot van alles was altijd - zoo een ledig mensch geen slecht mensch is, loopt hij bijna onvermijdelijk gevaar om het eenmaal te zullen worden. - Wat hem dus betreft, Papa! omtrent hem kunt gij u wel bedroeven, maar gij, die altijd met zooveel uitstekende naarstigheid en aanhoudende werkzaamheid aan allen voorgingt, daar gij uw leven op het kantoor sleet, hebt geene redenen van eenig zelfsverwijt - en kunt niet anders, dan den goeden God bidden, dat de loshoofdige jongeling, nu onder een gestrenger tucht gekomen, eenmaal bedaarder zinnen verkrijge, en in zijnen kring een nuttig mensch worde! Men vindt immers onder de militairen 'er wel meer, dié, in het ouderlijk huis, de weelde niet kunnende dragen, aan den dienst gekomen in eene dolle vlaag, daarna zeer brave Officieren worden, en hun vaderland getrouw en kloekmoedig dienen. Uit alles dus schijnt het mij toe, Papa! dat gij schoon gij in een' zeer beklagenswaardigen staat zijt, geene bijzondere reden hebt, om u over ons zoo bij uitstekendheid te bekommeren; vooral daar gij zoo vele andere redenen daartoe hebt, zou ik, zoo ik als kind dien raad geven mag, de zorg over ons aan eene zijde zetten ... en in het geheel, daar de zaken zijn, | |
[pagina 165]
| |
zoo als zij zijn, mij zooveel mogelijk bij eene bedaarde gemoedsgesteltenis trachten te bewaren. Immers, wat 'er ook gebeurd moge zijn, dat gij nu misschien ook uit een te zwaarmoedig oogpunt beschouwt, en u, nu gij aan uwe gepeinzen in eene ongewone eenzaamheid, in eene nooit ondervondene stilte zijt overgelaten, als zeer bezwarende voorkomt, zou, zoo het een en ander geslaagd ware, u veel verschoonlijker zijn voorgekomen.... Maar het voegt mij niet hier in verder te treden. Ik hoop, dat bovenal in dezen uwen grooten tegenspoed, na zoovele jaren arbeids, de vertroostingen van den Godsdienst u niet ontbreken zullen. Althans ik bid dagelijks den goeden God, dat het Hem behagen moge, uw leven zoo dragelijk te maken, als eenigzins bestaanbaar is met uwen toestand. En het is Gode bekend, hoe dikwerf ik wensch, dat ik u uit het mijne nog eenigen onderstand kunne toebrengen: ik hoop dat gij het mij ten beste duiden zult, dat ik, onkundig, hoe groot of hoe klein uwe behoefte dit oogenblik is, in dezen brief zes dukaten tusschen een kaarteblad gestoken toezend. Zoo gij ze niet mogt noodig hebben, zult gij daar in toch zien, dat, wanneer ik in staat ben, om uw lot eenige verligting toe te brengen, het niet aan mij haperen zal. Ik bid u, Papa! schrijf mij eens spoedig weder, en hoe aangenaam zou het mij zijn, indien mij uit dien brief blijken mogt, dat gij in een eenigzins ge- | |
[pagina 166]
| |
lukkiger en kalmer geestgesteltenis waart. Ik hoop, dat Koo wat spoedig dezen aan u zal afzenden, opdat althans uwe gedachten over mijnen toestand, die geheel niet beklagelijk is, niets toebrengen tot de vermeerdering van uwe smarte. Na u 's Hemels ondersteuning in uwe omstandigheden te hebben toegewenscht, blijf ik met achting
Uwe gehoorzame Dochter
Susanna Bronkhorst. |
|