Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 4
(1807)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 93]
| |
den Haag, 9. April.Lieve Vriendin!
Daar gij mij de gelegenheid op eene toevallige of kunstige wijze benomen hadt, om u, staande uw verblijf in Haarlem ten huize van Mevrouw Verschuur, over het door uw gevormd plan van leven, en uwe reeds gemaakte verbindtenis te schrijven, en dus mijn gevoelen daar over toch te laat zou gekomen zijn, heb ik mij genoodzaakt gezien, om toe te laten, dat gij dezen gewigtigen stap deedt, zonder dat ik nadere aanbiedingen van mijne zijde konde vernieuwen. Papa en Mama waren geheel uit het veld geslagen, als ik hun berigtte, dat gij reeds naar Utrecht op reis waart, toen ik uw' brief ontving - en wij geraakten allen in eene gemelijke luim.... Mij bovenal was den geheelen dag alles te veel ... en geen wonder ... welk eene aangename schilderij had zich mijne vooruitloopende verbeelding gemaakt.... Binnen weinige dagen had ik gehoopt, u op den | |
[pagina 94]
| |
ouden voet hier bij ons aan huis te zien ... en dat in het bekoorlijkste jaargetijde. Aan de Haagsche Vliet heeft Papa een klein Buitentje digt bij Voorburg gehuurd.... O welke zalige uren had ik mij voorgesteld met u daar te zullen doorbrengen! ... Maar gij hebt liever verkozen onder vreemden u het onverdiend lot der dienstbaarheid te getroosten, dan bij eene, u zoo hartlijk liefhebbende, vriendin in zoo volkomen vrijheid te leven, als zij zelve, geheel overeenkomende met dien stand, waarin gij geboren en opgevoed zijt: daar ik u echter ken, en gij zeker oordeelt pligtmatigst gehandeld te hebben met deze keuze, zal ik trachten te zwijgen over dit onderwerp, dat mijne ouders en mij echter zoo hoog ligt, dat wij bijna van niets anders kunnen spreken. Dewijl nu toch de stap gedaan is, hoop ik bovenal, dat gij u niet in uwe meening omtrent den Heer Kraaijestein bedriegen zult. Papa raadt u, dat gij toch voorzigtig zijn zult en acht geven, of de ondeugende man misschien eenige pogingen doet, om bij Mejuffr. Beukelman of eene harer dochters in kennis te komen, want hij gelooft, dat het maar zeer kort duren zal, of hij zal door den een of ander onderrigt zijn, waar gij u onthoudt, schoon wij en Madam Gibbon zeer zorgvuldig ons wachten zullen, dat het door ons niet bekend wordt. Zelfs heeft Papa mij geraden de brieven aan u in een couvert te doen, dat alleen aan Mejuffr. Beukelman | |
[pagina 95]
| |
houdt, en hij is van gevoelen, dat gij dit aan uwe Zuster en Broeder, en de weinigen, met welke gij buiten mij korrespondentie houdt, mede zoudt verzoeken. Hoe langer het geheim blijft, hoe beter. Zoo gij misschien eenig belang stelt, om te weten, waar zich uw vervolger onthoudt, dan kan ik u zeggen, dat hij hier in den Haag omzwerft. Papa heeft van daag een' Heer gesproken, die hem in het Fransche Koffijhuis had aangetroffen. Hij was in een heel slecht humeur - en tegen zijn gewoonte, stil en ingetrokken ... en 'er kwam geen enkele kwinkslag uit.... O met hoe veel genoegen vernam ik, dat die ondeugende berokkenaar van het ongeluk mijner beste vriendin ook zijn leven door kwellingen verbitterd ziet.... Niet alleen om uwen wil ... maar om zijnen wil bovenal wensch ik, dat hij, zoolang het mogelijk is, onkundig blijve, waar gij u onthoudt. Ik zou zelfs wel willen uitstrooijen, dat gij bij ons in een achtervertrek u opgesloten hadt ... maar de baldadige karel zou dan spoedig onder een of ander voorwendsel een bezoek aan mijn' Papa geven ... doch stappen wij af van dat hatelijk onderwerp, om u gerust te stellen wegens uw verzoek, omtrent het portrait van die waardige vrouw, waarop gij zoo hartelijk gesteld zijt. Papa heeft, gelijk gij weet, een klein, waar fraai kabinetje schilderijen, dat hij, schoon langzaam, van tijd tot tijd vermeerdert met uit- | |
[pagina 96]
| |
gezochte stukken van Inlandsche meesters – hij korrespondeert daarover dikwijls met een' kunstvriend te Amsterdam - dezen heeft hij opgedragen, om zich dat portrait eigen te maken door middel van een der Curatelen in den Boedel, wanneer het zooverre komen mogt, dat dezelve openlijk verkocht wordt. Papa denkt, dat het zich ook wel zoo zal laten vinden, dat dit portrait niet aan eene openbare ten toonstelling bloot sta, althans hij zal daar zooveel mogelijk zorge voor dragen, en zeker, zeer zeker zal het uw eigendom worden, vrees daar niet voor. Wij zijn blijde, dat wij ten minste door iets in staat zijn, om u eenig genoegen te geven. Mama merkte aan, gij weet hare wijze van zeggen, en zult 'er die dus wel bij denken. ‘Het schijnt waarlijk, dat de fierheid van Suse toeneemt bij het toenemen van haar tegenspoed. Hoe meerder hulp zij schijnt te behoeven, hoe bezorgder zij is, dat zij onder eenige verpligting zal gebragt worden.’ Waarlijk ik moet Mama volkomen gelijk geven. Zij was even min als Papa of ik voldaan over de terugzending van den ring - en mijne ouders hebben besloten dien voor u te blijven bewaren, tot dat eens de tijd geboren wordt, waarin gij, minder geschokt door tegenspoeden (want Papa zegt, die woeden toch ook eenmaal uit als hevige stormen) 'er geene vernedering in vinden zult, dat dezelve u door de vriendschap hergeven | |
[pagina 97]
| |
wordt, die u een der braafste vrouwen tot een aandenken aan haar persoon, en tot een zegel van onze vriendschap, bij haar' uitersten wil, vermaakt had. Ik heb uwen brief aan Mad. Gibbon eigenhandig bezorgd. Zij was in eene vrij vrolijke luim, want zij had eenig berigt ontvangen wegens het schip de Maasnimf, waarop haar Neef de Klerk zich bevindt. Zij had in een kourant gelezen, dat hetzelve, in goeden staat, in volle zee gepraaid was door een West-Indischvaarder, die eenige dagen geleden in Texel was binnengekomen. 'Er is toch iets bijzonders in de betrekking tusschen bloedverwanten. Het schijnt toch, dat 'er banden van de natuur tusschen dezelve liggen, die nog verder reiken, dan die tusschen ouders en kinderen. Ik wil gaarne gelooven, dat die de Klerk een zeer verstandige en knappe jongen is, maar ik geloof toch, dat de liefde tot het Neefje Tante, hoe verstandig zij in alle andere gevallen is, een vergrootglas in de hand geeft, als zij van hem spreekt. Zij had naauwelijks uw' brief ingezien, of ik moest van haar het nieuws vernemen, dat het schip de Maasnimf gepraaid en in goeden staat gepraaid was. - Zij had de kourant zelfs voor haar liggen, en berekende uit de plaats, waar het schip zich toen bevond, dat de Klerk, als de gelegenheid gunstig was gebleven, nu misschien te Paramaribo kon wezen, ‘God geef toch, | |
[pagina 98]
| |
dat hij 'er gelukkig mag komen,’ voegde zij 'er bij, ‘en onder de weinige wenschen, die ik misschien te dikwerf herhale, is zeker deze de voornaamste, dat ik hem voor mijn' dood gelukkig en gezond in het vaderland mag zien terug keeren. O 't is de eenige - volstrekt eenige, die mij van mijne familie is overgebleven - en dat is het niet al,’ vervolgde zij met een ongemeen vuur, ‘maar ik heb den jongeling lief, omdat hij zoo uitmuntend braaf is. Ik heb deze week een zijner gewezen patronen uit Dordrecht bij mij gehad, dien hij tot zijn zaakwaarnemer, ten tijde van zijn afwezen, had aangesteld. En bedenk eens, welk een verrassende boodschap die Heer mij brengen kwam ... iets waaromtrent ik volstrekt geen vermoeden kon hebben, want toen hij afscheid bij mij kwam nemen, had hij 'er geen woord van gesproken. Ik heb bijna letterlijk onthouden, wat die Heer tot mij zeide, zulk een' diepen indruk heeft het op mij gemaakt. Na dat die Heer zich had laten aandienen, en hij gevraagd had, of ik Madam Gibbon was, zeide hij: “Ik ben een Participant van het kantoor van van dër Zwaan en de Lange, dat gij zeker door uw Neef Cornelis de Klerk wel zult hebben hooren noemen, althans hij is vier jaren bij ons geweest.... Hij is, gelijk gij weet, thans op reis naar de | |
[pagina 99]
| |
West.... Bij zijn vertrek heeft hij mij qualificatie gegeven, om zijne zaken te bezorgen; en onder anderen mij belast, om u eene fom van zes honderd guldens in het begin van deze maand ter hand te stellen, en daarmede alle half jaar tot zijne terugkomst, die toch spoediger in kan vallen, te continueren. Ik heb hier een quitantie op een Haagsch kantoor; waar gij alle oogenblikken het geld kunt laten halen.”’ ‘Ik stond zoo versteld, dat ik naauwelijks kon spreken.... Die Heer zag mijne verwondering, en ging voort, “Ik zie, dat gij u meer of min verwondert, maar kan u iets van den braven jongman verwonderen, die u daarenboven zoo hartelijk, zoo kinderlijk bemint. Hij was bekommerd, dat gij misschien staande zijn afwezen aan iets gebrek zoudt hebben, daar hij jaarlijks gewoon was u eene kleinigheid, zoo als hij het noemde, over te maken.”’ ‘O barstte ik toen uit, nu, nu weet ik dan eerst, van wien ik jaarlijks dat present van driehonderd guldens ontving.... Ik heb altijd gedacht, dat het van een mijner eléves kwam ... en 't is van mijn' Neef de Klerk gekomen. Hij heeft van het geld, dat hij met zoo veel vlijt verdiende, mij zulk een aanzienlijk present jaarlijks gedaan, zonder dat ik ooit in staat geweest ben, om hem mijne dankbaar- | |
[pagina 100]
| |
heid te betuigen. - “Zoudt gij dat anders van hem verwachten,”’ ‘ging die Heer voort,’ ‘“dan kent gij hem niet.... Gij zoudt ook dit niet geweten hebben, indien ik als de waarnemer van zijne zaken geene penningen verkoos af te geven, dan waarvoor ik mij bij quitantie in allen gevalle behoorlijk kan dechargeren.”’ ‘Toen ik te kennen gaf, dat deze som zoo verbazend groot was, in vergelijking van voorheen, gaf hij mij te verstaan,’ ‘“dat de Klerk hem gezegd had, dat hij het sommetje wat vergroot had, omdat zijne omstandigheden zooveel ruimer geworden waren, en omdat de jaren van zijne Tante Gibbon zoo begonnen te klimmen, dat die meerdere ondersteuning haar wel te pas zou komen.”’ - En nu liet Madam Gibbon eene lofrede volgen op de Klerk, in zulke verheven bewoordingen, als ik haar bijna nimmer over iemand heb hooren gebruiken, of het moest over haar zijn, aan welke ik het genoegen heb te schrijven. - Denk echter niet, dat een verkeerd beginsel van jaloezij mij eenigzins bekropen heeft - o neen! ik geloof, dat de brave, de edele Gibbon, regtmatige redenen had, om den Heer de Klerk zoo te prijzen. Onder de veelvuldige trekken, die zij van zijn karakter als kind en jongeling, toen zijne moeder nog leefde, verhaalde, was mij het allerbijzonderst, dat hij volstrekt onbe- | |
[pagina 101]
| |
kend scheen te zijn met die aandoening, welk men den naam van vrees geeft. Madam Gibbon schreef dit gedeeltelijk toe aan de opvoeding, die hij ontvangen had, want hare overleden zuster had mede die geaardheid. Die was altijd gewoon te zeggen, als iemand te kennen gaf, dat hij voor dit of dat vreesde, ‘De vrees is de slechtste raadgeefster en de ongetrouwste gezellin.’ - Maar gij zult waarschijnlijk nieuwsgieriger zijn, om te weten, wat Madam Gibbon over den inhoud van uwen brief zeide. Zij kende uwe gevoelens, en uwe denkbeelden van onafhankelijkheid, en daarom was zij, schoon het haar zeer leed deed, dat gij de zaak van dien kant alleen inzaagt, 'er niet zeer verwonderd over. Zij wist, want nu het toch beslist is, wil ik dat voor u niet verbergen, zij wist zelf bijna niet, of zij, in uw geval geplaatst, niet eveneens als gij, zou handelen. Zij had zelfs onder het schrijven van haren laatsten brief, om mijn verzoek tot het tegendeel te ondersteunen, gevoeld, dat hare drangredenen niet zeer klemmende waren. Toen gaf zij mij eene les, die wel van zeer goeder harte kwam, maar welke ik echter geheel niet noodig had, om namelijk, daar gij u nu zoodanig vernederd hadt, u even hartelijk te blijven beminnen, dewijl gij in hare oogen, en ook in de mijne, juist door dit gedrag betoonde, dat het volhoudend pligtmatig handelen in alle omstandigheden des le- | |
[pagina 102]
| |
vens, waarvan gij zoo dikwerf met zooveel ernst en vuur gesproken hadt, nu dadelijk door u betracht werd. In het kort, Suse! Madam Gibbon prees uw' stap meêr, dan dat zij dien laakte ... alleen vond zij, dat gij tot denzelven spoedig genoeg gekomen waart, maar zij vertrouwde, dat gij door Mevrouw Verschuur wegens het karakter en de omstandigheden van Mejuffrouw Beukelman zoodanig zoudt zijn ingelicht, dat gij u deswegens wel zoudt kunnen verdedigen. – Begrijp eens Suse! hoe zeer zij met u ingenomen is, zij zou morgen dien dag uw voorbeeld bij hare eléves gebruiken, om haar te overtuigen van de noodzakelijkheid, om zich vlijtig in nuttige handwerken te oefenen, omdat niemand, in welkeen'stand ook geplaatst, weet, of die niet misschien ter eeniger tijd de bron van onderhoud en bestaan voor haar zouden moeten opleveren. Wij hebben haar daarover ook wel hooren uitweiden - en dan was zij gewoon dit te bekrachtigen met het voorbeeld van zoovele ongelukkige Emigranten, die door den vreemden loop der wereldsche zaken uit den schoot der weelde in de grootste armoede gezonken waren, en alleen hun levensonderhoud door die handwerken gevonden hadden, die zij als liefhebberijen in hunne jeugd geleerd hadden. Zij zelf immers had eene Prinses gekend, die in haren hoogen ouderdom, na het verlaten van haar vaderland in zoodanige armoede vervallen, en van alle | |
[pagina 103]
| |
vroegere aanbidders verlaten was, dat zij het noodig onderhoud des levens door de borduurnaald zocht en vond. - O hoe weinig dacht ik toen, dat gij, mijn lieve vriendin, wel langs eenen anderen weg, maar echter ook in zoodanige omstandigheden komen zoudt, dat gij, wilde gij uw stelsel van onafhankelijkheid getrouw blijven, eene gelijke toevlugt zoudt moeten zoeken. Evenwel, en dit troost mij, dit stelt mijn hart gerust, gij zijt niet van uwe vrienden en vriendinnen verlaten. Sta mij alleen toe u nu bij onze vriendschap, althans bij mijne vriendschap, die zoo warm is als immer, te mogen bidden, dat, zoo 'er zich omstandigheden mogten opdoen, dat gij u in eenige verlegenheid hoegenaamd bevindt, gij dan tot niemand dan tot mij of mijne ouders uwe toevlugt nemen zult. Beloof mij dit, en ik zal geruster zijn, dan ik thans ben. Schrijf mij dit spoedig, en vooral, hoe het u in uwen nieuwen kring bevalt. Papa en Mama laten u hartelijk groeten, als mede Madam Gibbon. Geloof mij, onverandelijk,
Uwe hoogachtende en liefhebbende
Lotje. |
|