Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 4
(1807)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 84]
| |
den Haag, 6. April.Woedende van spijt, gloeijende van toorn, ziedende van wraakzucht vat ik mijn pen op.... De schichtige schoone heeft mij weder bedrogen - zoo erg bedrogen als ooit. - Gij hebt mij gezien, vol van de kalmste hoop, dat ik haar achterhalen zou, zoo verliet ik u.... Gij moogt wel zeggen, dat ik als een andere Apollo mijne Dafne vervolgde. - Ja! ja! hij was ook bedrogen met den boêl. Evenwel hij greep nog een handvol blaren - maar ik ... o als ik haar zoo nabij op het spoor gehad had.... Ik zou den ouden Peneus Jochemsz, die mij zoo schelmachtig bedrogen heeft, het santinnetje wel hebben weten te ontfutselen.... Ja Apollo was een loeris van een God. - Laffer kan een Schooljongen, die zijn pensum verloren heeft, niet praten, als hem Ovidius laat zeggen, toen Juffr. Dafne daar in een Laurierboom veranderd was: | |
[pagina 85]
| |
At conjux quoniam mea non potes esse
Arbor eris certe, dixit, mea.
En dat zeî de maloor, na dat hij
Sentit adhuc tepidare novo sub cortice pectus.
Ik moest Santje zoo na in de kluiven gehad hebben ... maar wat zwets ik? ... Apollo was ten minste Dafne nog op het spoor, maar ik weet niet, waar zij gevlogen of gestoven is. Bij de oude meerkat Gibbon is zij niet - zij is niet bij haar voormalige chère Lotje.... Mijn brak Georg heeft dat met veel moeite en veel geld opgespoord. - Ik hield mij ondertusschen te Rijswijk op, in het gezelschap van Saartje, die mij met haar gewone vrijmoedigheid de hatelijkste verwijtingen doet. - Evenwel ik heb haar nu in eene betere luim gebragt. - Ik heb te Velp bij Arnhem een klein optrekje voor haar gehuurd ... en daar denkt zij binnen kort heen te trekken. Toen Georg gisteren van zijn vruchtelooze nasporingen te huis kwam, kon zij naauwlijks, in de tegenwoordigheid van dien hond, zich van lagchen bedwingen. Evenwel, toen ik begon te knarstanden en te stampvoeten, zoodat de halve cabanis dreunde, hield zij haar lachspieren in bedwang. En toen ik wat uitgewoed had, zeide zij, hare oogen vol guitachtigheid op mij slaande: ‘Het vrome meisje heeft waarlijk | |
[pagina 86]
| |
bij zekere gelegenheid de waarheid tegen mij gesproken....’ Wat zeî de heks? vroeg ik met veel drift ... ‘Het heiligje wilt gij zeggen,’ antwoordde zij, hare onderlip een weinigje vooruitstekende... ‘Het heiligje sprak van u ... en nadat zij zich wat ongerust gemaakt had, sloeg zij de oogen ten hemel ... en herstelde zich in een oogenblik, mijne hand met geestdrift grijpende ...’ ‘“Vergeef, vergeef mij, dat ik eenige oogenblikken u zoo lastig gevallen heb met mijne ongerustheid, lieve Mevrouw Meadows (want zoo heette ik toen nog) ik vergat voor een oogenblik het vertrouwen, dat ik op den Hemel vestigen moet.. neen! de goede Voorzienigheid zal voor mij wel waken.... Zij zal een onschuldig lam behoeden voor de klaauwen van dien tijger.”’ ... ‘Dat waart gij, mijn Heer! En tot nog heeft zij het geraden dat zij niet in die klaauwen gevallen is, dat lieve vrome geloovige meisje.... Ik begin waarlijk bijna te denken, dat zij gelijk heeft ... en dat 'er zoo een onzigbare beschermengel, even eens als een kapelletje, rondom haar zweeft....’ Ik werd door die taal op nieuw woedend en duwde haar toe: Houd die malle praatjes voor u.... Suse is beminnelijker met hare dweeperij, dan gij met uw ongeloof.... Een ongeloovig wijf kan zelf aan geen' man van smaak op den duur beha- | |
[pagina 87]
| |
gen.... Toen beet zij mij toe: ‘En ondertusschen gij zelf, mijn Heer! hebt mij de eerste lessen daarin gegeven ... toen ik misschien tienmaal meer geloofde, dan uw devote Santje dit oogenblik.’ Ik voerde haar tegen: Gij hebt die lessen u zelve gegeven ... ik bemoei mij met die historie niet ... maak maar, dat ik op het spoor raak om Suse terug te krijgen.... Saartje: Wel, liefste Heer! ik ben geen heks, geene tooveres.... Ik: Gij zult wel een heks worden, als gij ouder zijt.... Geen woord meêr, of gij maakt mij razend.... Toen zat ik eene heele poos te mijmeren, en op den grond te staren. Ik vroeg mij zelven, hoe is het mogelijk, dat Santje alle mijne pogingen teleur stelt. Zou de Hemel hare deugd in zijne bewarende bescherming nemen? ... maar hoevele ... brave ... meisjes zijn niet voor mijne listen bezweken ... de deugd en godsdienst van Susanna Bronkhorst zijn zeker van eene bijzondere soort.. maar neen! neen! wat grillen overweldigen een mensch, als hij zich in verlegenheden gewikkeld heeft.... 't Is door het bedrog, het opzettelijk laag bedrog van den pedanten doctoralen Quibus, den Beverwijkschen Jorisvaar, dat Suse voor een oogenblik aan mijne nasporing ontrokken is. Zou het niet best zijn, dat ik spoorslags eens naar de Wijk reed, en dien in haast eens een bezoek ging ge- | |
[pagina 88]
| |
ven ... nog vrij wat onvriendelijker, dan het vorige.... Ik kan hem gemakkelijk naar het Heere-logement lokken onder een' gefingeerden naam ... en als ik hem dan alleen bij mij heb - hem eerst door geld en goede woorden, en, zoo dat niet wil, dan door andere middelen bewegen, dat bij mij het alibi van Santje wijst. Sedert dat ik haar de eerstemaal zag met het besluit, dat zij de mijne worden zou, heb ik altijd haar verblijf ten minste eenigzins kunnen gissen. - Toen zij Loosduinen verlaten had, moest zij hoogst waarschijnlijk te Amsterdam zijn. - Maar nu ... waar is zij? - wat is haar overgekomen? Ja Piet! door al mijn woeden heen, voel ik, dat ik haar toch lief heb ... zoo als ik nooit eene vrouw lief gehad heb ... o als ik mij begin in het hoofd te halen, of het ook mogelijk zou zijn, dat zij, in de uiterste verlegenheid gebragt, de handen aan zich zelve geslagen had ... maar neen! dat is onmogelijk.... Daar voor staan haar mijne gevoelens borg ... hare gevoelens? ... ja haar moed, hare deugd ... en wat niet al? - Woeste knapen, en zottinnetjes van meisjes mogen de toevlugt nemen tot wanhopige stappen ... maar een zoo voortreffelijk meisje als Suse, van zulke beginsels ... neen! zij kan onmogelijk door wanhoop vervoerd worden. - Zij heeft entre nous behalve dat alles nog eene bescherm godin - dat is - hare koppigheid; ja, laten wij het kind heeten, zoo als het waarachtig heet - als sprong zij | |
[pagina 89]
| |
uit wanhoop in het water, dan zou zij op de kurk van haar koppigheid blijven drijven ... want hoe groot hare deugden zijn, hare koppigheid is nog veel grooter. - Maar zou de meid geen ander ongeluk hebben kunnen bejegenen? - Zou het niet mogelijk zijn, dat zij op reis door den een of ander van onze soort was ontmoet; die hare verlegenheid bespeurd had ... neen! dat is onmogelijk. Heeft hare koppigheid reeds zoo vele maanden mij weêrstand kunnen bieden: het zal een ander niet gelukken, om binnen weinige uren haar te doen bezwijken ... o die gedachte was mij daar nog pijnelijker dan de andere. Liever had ik, dat zij dood, dan dat zij eens anders was ... Dood ... Suse ... dood! - neen! dan ... dan zult gij ook welras hooren, dat Kraaijestein niet meêr is.... Wat mag het toch zijn, Piet! dat mij, ondanks alles wat 'er gebeurd is, zoo aan Suse Bronkhorst verslaafd houdt? Zou het ook hare wezenlijke waarde zijn?... Zij heeft toch, Saartje mag babbelen wat zij wil - en met haar: ‘Zij is een meisje, in den volsten zin van het woord - net zoo goed als alle andere,’ als met een magtspreuk, alles willen afdoen; zij heeft, ik moet het u belijden, zij heeft eene inwendige voortreffelijkheid, buiten hare goddelijke gestalte en onuitdrukbaar schoon gelaat, die ik nog bij geen van alle de overige gevonden heb. Zij heeft, als zij van de ondeugd spreekt eene | |
[pagina 90]
| |
edelheid in hare gramschap, boven alle gemaaktheid verheven. Zou ook de Deugd zelve mij een kool hebben willen stoven. - Zou zij zich ook gepersonifieerd hebben in Suse? Dan was ik 'er toch erg aan, want haar hemelsche majesteit zou dan, als ik haar in mijne knuisten meende te pakken, als klinkklare ether naar boven kunnen vliegen - en hoe zou Kraaijestein dan te kijken staan ... maar laat mij maar zoo wat zwetsen en geforceerd vrolijk zijn ... het helpt mij niet - Suse is weg ... en ik heb geen spoor, waar zij is ... en als ik het immers wat anders, wat gematigder had aangelegd ... als ik eens van het oogenblik af, dat ik met haar kennis maakte ... alle oude kuren had vaarwel gezegd - of liever voorzigtig gaan bestuderen, hoe ik tot het onbegrijpelijk geluk zou komen, om Susanna Bronkhorst de mijne te maken. - o welk gelukkig man kon ik dan nu zijn! - 't Is uwe schuld - 't is de schuld van de geheele bende - 't is de schuld van Saartje - gijlieden hebt mij opgehitst ... en wat is nu het slot? - de vogel is mij ontvlogen, - - Ik heb wel eens om andere redenen gewenscht, dat ik de Groote Heer was - maar als ik nu zijne magt had ... dan zou ik u en al die kwade raadgevers één voor één laten stranguleren - en zoo ... zoo haar een ongeluk beloopen mogt hebben, zoo zij dood mogt zijn, blijft dan uit mijn bereik, want | |
[pagina 91]
| |
dan zult gij als slagtoffers vallen, om hare schim te verzoenen - en gij zult allen, allen geen uitgezonderd, vallen - en ik zal de laatste zijn. - Ja nu, nu voel ik, hoe fijn Katô Lescailje in de ziel van Herodes indrong, toen zij hem zeggen liet van Mariamne, die hij den hals had laten breken, want Heer Herodes was geen gemakkelijk Heer, als hij begon: ‘Maak dat zij weder leeft, of sta mij 't sterven toe.’
Als gij dan allen daar voor mij ligt - en ik overschiet - dan zal ik het Treurspel met mijn' dood bekronen. - Ik heb daar mijn idé aan Saartje medegedeeld - maar die zit te schateren van lagchen, en wenscht dan, dat de Heer Jan Vos weêr op mogt staan, om 'er een pendant van zijn Aran en Titus van te maken. - Het kreng zegt, dat gij de plaats van den moor bekleeden zult, omdat uw breed gezigt veel van het moorsche heeft. - Zij raadt mij, om in de Haagsche Courant eene advertentie te plaatsen van een Jagthond, fraai van haar en pooten, spits van bek, en de ooren een weinig druilend latende hangen, verloren tusschen de Beverwijk en Haarlem ... enz. enz. Hoe durft het de ellendige wagen, om zulke spotternijen uit te slaan.... Zij hield ook spoedig op, want het vuur begon uit mijne oogen te springen; en ik voelde, hoe mijne tien vin- | |
[pagina 92]
| |
gers in mijne vuisten te zamen trokken. Ja 't was haar geluk, dat Toby boven kwam, mij op mijn knie sprong en mij eene Engelsche print liet zien verbeeldende een' grooten hond, die een kind uit water haalde.... ‘Is dat geen mooije print, mijn Heer!’ zeide de jongen, ‘dat was een goede hond ... die print heb ik van Tante Bronkhorst ... en die zeî “dat ik Lord geen kwaad zou doen, omdat de honden zulke trouwe beesten zijn... Als gij boos op Lord wordt, kijk dan eerst in die print,” “zeî ze,” “en dan zult gij hem niet slaan.”’ Saartje ziste door haar tanden. ‘Dat sentimenteel nufje...’ En ik misgunde de print aan den jongen ... die van mijn' schoot sprong ... zeggende - ‘maar Tante Bronkhorst is nu - is nu weg - en komt nooit weêr....’ Hoe denk je Piet! - dat ik te moê was.... Bij mijn ziel 'er ging een koude gril door mijn hart ... en boven mijn neus begon het te tintelen, net zoo als toen ik een jongen zijnde voor het eerst de Dankbare Zoon zag spelen... Maar ik moet uitscheiden. - Lees deez' brief niet voor aan de maats - of lees hem voor, wat verschilt het mij. - Zoo lang ik niet weet, waar Susanna is, verschilt mij niets op de wereld. - Maak dat ik binnen drie dagen weet, waar Suse is, zoo gij 'er eenig belang in stelt, dat ik ben en blijf
Uw Vriend
K. |
|