Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 4
(1807)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |
den Haag, 1 April.Mejuffrouw en waarde Vriendin!
Ik heb u van harte geluk gewenscht, dat gij het voor u zoo ongeschikt en onwaardig verblijf, en tevens de nieuwe aanslagen van uwen hatelijken vervolger ontkomen zijt, schoon het middel, in de hand der Voorzienigheid, zeer hard is. Gij begrijpt hier uit, dat ik uwen brief aan Mejuffr. Elzevier geschreven, gelezen heb. Waarlijk, lieve vriendin! uwe deugd wordt op zeer vele wijze beproefd, - maar ik hoop, dat, om de fraaije taal der Heilige Schrift eens te bezigen, gij als zilver gelouterd zult worden. Gij ziet reeds aanvankelijk, schoon het u leed moet doen, dat uw Papa's kantoor in een' zoo deerlijken staat is, hoe of sommigen, die het op uw verderf hebben toegelegd, reeds in hunne eigen strikken verward raken, terwijl menig een aanslag tegen u gesmeed, geheel verijdeld werd, en 'er op uitloopt, om uwe zegepraal te volmaken. Blijf | |
[pagina 50]
| |
dus, wat 'er ook gebeure, moed houden, en zeg met den Dichter van Haren: Daar Moed is, daar is hulp; uit moed is heil te halen.
Zal Deugd met Moed gepaard niet altijd zegepralen?
Alleen, mijn waarde! laat ik u zeggen mogen, dat uw moed met beleid en voorzigtigheid blijve werken, en duid het mij niet kwalijk, dat ik daaromtrent eenige vrees voed, vooral, daar ik uit het einde van uwen brief versta, dat gij eensklaps besloten hebt, om van staat te veranderen - en reeds dadelijk deswegens naar Utrecht geschreven hebt. Gij zijt nog naauwelijks behoorlijk onderrigt van het noodlot, uw Papa's kantoor overgekomen, of gij besluit, wel overeenkomstig met de ware grondbeginsels der onafhankelijkheid die ik u heb ingeprent, en die ik zelf aankleve, om door uwen eigen arbeid uw brood te verdienen, liever, dan het genadebrood van anderen te eten; maar 'er komen toch omstandigheden in het menschelijk leven, waarin het voor geene laagheid kan gerekend worden, om van de edelmoedigheid onzer vrienden gebruik te maken. Wanneer bid ik u zou de edelmoedigheid gelegenheid vinden, om werkzaam te zijn in het uitoefenen van haren meer dan menschelijken pligt, zoo men zich onttrok aan de schoone aanbiedingen, welke zij aan ons doet, als wij ons in onaangename en | |
[pagina 51]
| |
behoeftige omstandigheden bevinden? Ik weet bijna niet, of 'er niet wel eens bij karakters, die tot iets groots zijn aangelegd, somtijds een weinigje trotschheid onder loopt, wanneer zij de hand der weldadige hulpe afslaan, en liever in zekere bekrompenheid op hunne eigen wieken blijven drijven, en dus althans uit de hoogte kunnen nederzien op edelmoedige redders, die zich dan ook geheel onregtmatig beklagen, dat zij zich te leurgesteld zien in hunne goede oogmerken. - Gij zult wel gevoelen, Vriendin! waar ik heen wil, daar ik kennis draag van het zoo vriendelijk en verpligtend voorstel, dat u Juffrouw Elzevier uit naam harer ouderen zal doen. Ik vind dat voorstel zoo allezins aannemelijk, dat ik niet weet, wat gij met reden daar tegen zult kunnen inbrengen. Het geeft u tijd, om te kunnen zien, hoe het met de zaken te Amsterdam loopt, en laat u dus nog in de gelegenheid, om, zoo dezelve, zoo erg afloopen, als gij schijnt te vreezen, dan uwe schikkingen naar uw goedvinden te maken. En waarlijk gij kunt geene reden hebben, om te duchten, dat gij hier door onder te groote verpligting raken zoudt, want ik moet u verklaren, dat Lotje, en zoo ik vaststel hare ouders, zoodanig met uw bezoek vereerd zullen zijn, dat zij verre van te denken, dat zij aan u eene weldaad bewijzen, zich veeleer door uw bezoek onder eenige verpligting gebragt achten | |
[pagina 52]
| |
zullen. - Nu gij hebt in vorigen tijd zoo dikwerf de blijken van hunne belangelooze vriendschap ondervonden, dat ik geene bewijzen noodig reken, voor de edele beginsels, waaruit Mijn Heer en Mevrouw Elzevier werkzaam zijn. Gij weet ook, dat zij van dat aanzien en vermogen zijn, dat uw verblijf ten hunnen huize voor hun eene volstrekt onverschillige zaak is. Bedenk daar bij, hoe uwe vriendin Lotje (want wat 'er gebeurd zij, zij heeft u hartelijk, zeer hartelijk lief) zich bovenal verheugen zal, wanneer zij zich in staat bevindt, om vernieuwde blijken van hare opregte genegenheid te geven. Voorts moet gij in aanmerking nemen, dat de Heer Elzevier misschien zeer behulpzaam zal kunnen zijn, om ook uwe regten in den boedel van uw' Papa naar behooren te doen gelden. Laat ik 'er ook mogen bijvoegen, want ik weet, dat gij ook aan mijnen raad eenig, misschien een veel te groot gewigt hecht, dat ik in staat zal zijn, om, als gij u in den Haag bevindt, alsdan met u rijpelijk en bij monde te overleggen, welk eene keuze door u in dit hagchelijk tijdperk behoort gedaan worden. Bedenk daarenboven (want het bijzijn en de zorge van den Heer Elzevier zullen u voor alle de aanslagen van den Heer Kraaijestein beveiligen) welke aangename tijd hier op handen is. Zoo beweegredenen van eene mindere soort iets bij u mogten wegen, dan zou ik u zeggen, hoe | |
[pagina 53]
| |
weldra het Bosch zich met al die bekoorlijkheden der Lente tooijen zal, die u verleden jaar zoodanig verrukten, dat gij u beklaagde, dat een volgend jaar uw verblijf te Amsterdam u beletten zou, om, zoo als gij u uitdrukte, bij het herleven der natuur een nieuw leven te beginnen. Maar ik weet, dat eene beweegreden van dien aard veel te zwak is, om op u te werken, die gewoon zijt aan u zelve te vragen, niet wat wensch ik, maar wat moet ik; niet hoe zal ik aan de begeerten van mijn' zinnelijken lust, maar hoe zal ik aan de stem van pligt voldoen. - Doch het is ook pligt, om aan den raad der vriendschap, der belangelooze liefde een aandachtig oor te leenen. Ik hoop, dat deze en uw oordeel u terug zullen houden van overhaaste stappen, die beter voegen aan personen, van eenen ligtzinnigen aard, welke ligt tot wanhoop overslaan, die ik niet verwachten kan van mijne jonge vriendin, wier gestel haar voor ligtzinnigheid bewaart, en die te godvruchtig en deugdzaam is, om wanhopig te kunnen zijn. Gij ziet dus, lieve vriendin! wat uwe dierbare vrienden van u hopen, van u verwachten, en ook in het bijzonder zij, die gij zoo gaarne hebt, dat zich noemt
Uwe moederlijke Vriendin
Eleonora Gibbon. |
|