Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3
(1806)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 359]
| |
Haarlem, 24. Maart.Mejuffrouw!
Ik kan u niet uitdrukken, welk eene vreugde ik gevoel, dat ik zoo spoedig in staat ben, om den uwen van eergisteren, zelfs eenigzins naar uw genoegen, te beantwoorden. Immers de inliggende brief van mijne Zuster, van hoe vreemden inhoud, en, schoon loopende over zeer droevige onderwerpen, heden mij door broêr Koo toegezonden, met last om u dien te doen toekomen, zal u niet anders dan aangenaam wezen, indien ik althans eenigermate over uwen smaak mag oordeelen. Ik had niet durven denken, dat gij mij de eer zoudt aangedaan hebben, van mij eenen zoo uitgebreiden brief te schrijven, dien ik altijd zal bewaren, als een blijk van uwe vriendschap ten mijnen opzigte, en welks waarschuwingen ik mij altijd hoop te herinneren, als ik zoo ongelukkig zijn mogt van meisjes aan te treffen, wier gezelschap mij zoo gevaarlijk zou kunnen | |
[pagina 360]
| |
zijn. Daar Leentje gister een' zeer ongunstigen dag had, zoodat zij bijna niet op de been geweest is, zat ik van tijd tot tijd met Mevrouw Verschuur alleen. Ik verhaalde haar, dat ik een' brief van u ontvangen had en las haar zoo het een en ander van den inhoud voor. Dat maakte haar zoo nieuwsgierig, dat zij 'er op aandrong, om dien in zijn geheel te mogen lezen. Ik had geen reden, om haar dat te weigeren. Zij las denzelven met ingespannen aandacht - tusschen beide zuchtte zij zeer diep - en tranen kwamen 'er in hare oogen. - Toen zij den brief geheel uit had, zeî zij - ‘Waarheid, Wimpje! volkomen waarheid! - Dikwijls dwalen de ouders even als ik - en hunne oogen gaan somtijds dan eerst open, wanneer het onherstelbaar te laat is, gelijk ik vrees, dat het nu met mijn Leentje is ... o Wimpje! zoo de waarschuwing van Madam Gibbon niet zwaar genoeg op uw hart mogt wegen, laat dan mijn ongelukkig kind u overtuigen.’ Maar, om weêr te keeren tot den brief, dien ik u hier insluit, hoe beklagelijk is de staat van mijne lieve Zuster aan de eene zijde: doch ik sta aan de andere versteld, dat zij zoo vol moed is. Hoe menig een zou het hoofd niet laten hangen, maar zij zoekt zelf troost op, en poogt zich het leven zoo dragelijk te maken als mogelijk is. Men kan echter door alles heen zien, dat haar het verblijf en bovenal | |
[pagina 361]
| |
het gezelschap zeer slecht bevalt, want, schoon 'er in de natuurlijke wijze, waarop zij den toestand der ongelukkig krankzinnigen en zinneloozen beschrijft, bijna iets grappigs gevonden wordt, kan ik toch heel klaar begrijpen, dat voor een verstandig mensch het bijzijn van zulke dwazen bijna ondragelijk zijn moet. Broêr Koo schrijft mij in den brief, die tot een couvert van dien van Suse strekte: ‘'t Spijt mij zeer van Suse, en ik hoop, dat zij spoedig van dien gekkenhoop verlost zal wezen, maar nu zij daar toch is, hoop ik, dat zij bij een' volgenden nog meêr staaltjes van zulke kuren schrijven zal, want, schoon ik haar beklaag, dat zij opgesloten is, heb ik ze met veel genoegen gelezen, en 'er zelfs om zitten lagchen.’ Maar ik ben het maar half met hem eens - want ik ben bedroefd geworden onder het lezen, niet alleen om Suse, maar om die menschen zelve, want, schoon 'er zeker wel zitten zullen, die door niet genoeg in den beginne zorg te dragen voor zich zelve, eindelijk geheel van het spoor geraakt zijn, ik geloof, dat 'er maar weinig noodig is, of een mensch kan in dien ongelukkigen staat komen - en dat niemand, zelfs de verstandigste 'er veilig voor is. Mevr. Verschuur heeft onder anderen dien ongelukkigen Filosoof, waarvan gij in Suses brief in het laatste gedeelte gemeld zult vinden, zeer wel gekend. Hij was een der vlugste, der schranderste en scherpzinnigste | |
[pagina 362]
| |
denkers; en had zelfs de bijzondere eigenschap, om duistere en verhevene denkbeelden met eene bevattelijke klaarheid voor mingeoefende verstanden, tot verbazing van zijne geleerde vrienden, voor te stellen; maar hij was ook juist daarom een voorwerp van hun' haat.... De man had maar één zwak - het groot zwak van vele geleerde en groote mannen, noemde het Mevr. Verschuur, - hij was zeer eerzuchtig.... Dat zwak kenden zijne zoogenaamde vrienden. Door een tegenschrift kwetsten zij dat teeder punt - en wel zoo, dat hij van een scherpzinnig wijsgeer stapelgek geworden is ... en door het oneigen te pasbrengen van zijne voormaals geliefkoosde wijsbegeerte zich nog bespottelijker maakt. Hoe ongelukkig is het niet voor zulk een man, als hij nog tusschen beide enkelde vlagen heeft, waarin hij regt begrijpt, wat hij geweest is en wat bij nu is. Ik hoop, Madam! dat alle menschen bewaard mogen blijven, om in zulk een huis geplaatst te worden, zelfs zou ik niet gaarne 'er ooit weder in komen, of het moest wezen om Suse 'er uit te verlossen.... Evenwel ja, in gevalle mijne Mademoiselle gek werd, waar voor zij zoo min als een ander beveiligd is, dan ja dan zou ik moeite hebben, om mijne nieuwsgierigheid te bedwingen, om eens voor een oogenblikje te zien, hoe de zinneloosheid in een zoo zonderling hoofd werkte. O ik vrees ... ik vrees bijna, dat gij mij dit kwalijk zult nemen, | |
[pagina 363]
| |
maar het is mij onmogelijk den diepen afkeer, dien ik van haar heb, altijd te verbergen. Koo heest mij nog geschreven, dat ik u verzoeken zon, dat gij den brief van Suse ook aan Juffrouw Lotje Elzevier zoudt laten lezen, want hij denkt, dat die ook zeer nieuwsgierig zijn zal, hoe of Suse het in haar' tegenwoordigen toestand maakt. Ik twijfel niet, of gij zult wel aan dat verlangen willen voldoen. Heb dan de goedheid den brief aan mij terug te zenden, en mag ik daarbij weder eenige letteren van uwe hand ontvangen, hoe dubbel aangenaam zou dan de spoedige terugzending zijn aan haar, die zich met ware achting noemt
Mejuffrouw!
Uw dienstv. Dienaresse
Wilhelmina Bronkhorst. |
|