Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3
(1806)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 350]
| |
den Haag, 22. Maart.Mejuffrouw en Vriendin!
Gij vormt u van mij heel verkeerde begrippen, wanneer gij meent, dat ik ongenegen zijn zou, om eenen brief van uwe hand te beantwoorden. Al waren het alleen de achting en liefde, die ik voor uwe zuster Susanna, die gij met zooveel regt en zoo aandoenlijk, wel ongelukkig noemt, welke mij aandreven, om aan hare zuster, die mij van derzelver toestand onderrigt heeft, te schrijven, ik zou geen ander spoorslag behoeven: maar uw brief, mijne lieve! heeft daarenboven zoovele trekken, waarin ik de zuster van mijne Suse herken, dat ik het zelfs eene genoeglijke zaak vinde mij met u bezig te houden. Ik behoef u zeker niet te zeggen, hoe zeer ik getroffen was over het gestrenge lot, dat mijne lieveling bejegend is, en ik weet niet, dat ik mij bijna ooit zoo verpletterd gevoeld heb, door eenige gebeurtenis, als door het kort | |
[pagina 351]
| |
verhaal, dat gij mij gegeven hebt. 'Er zijn redenen, waarom ik mij tegen u niet kan uitlaten over het gebeurde, zoo als ik jegens iemand doen zou, welke tot de uitvoerders van dat stuk geene zoo naauwe betrekking had, als uw geval is, terwijl mij eerlijkheid en regtmatigheid verbieden, om bedrijven te vergoelijken, die bij den eersten opslag reeds, onbillijk, ja, wreed zijn.... Zwijgen is dus hier de eenige partij, die ik kiezen kan. Zeer vereerend is voor mij uwe wensch, om ook eenige jaren bij mij te mogen doorbrengen. Uwe lieve zuster Susanna, die voor mij eenen te grooten, ik schreef bijna eenen afgodischen eerbied heeft, zal u zeker het verblijf ten mijnent, en den omgang met mij in het bevalligst licht gesteld hebben. Schoon ik overtuigd ben, dat ik alles doe, wat mij mogelijk is, om het de éleves, die ik heb, staande haar verblijf ten mijnen huize, zoo aangenaam te maken, als mogelijk is, ben ik wel overtuigd, dat aan mijn Instituut nog veel ontbreekt, en, daar ik zachtkens aan ook al in jaren begin te klimmen, zal de afstand van jaren tusschen mij en de èleves, die mijner zorge zijn toevertrouwd, grooter en grooter worden, en dus mijne geschiktheid kleiner, om mij tot haar over te buigen, en de jeugdige zwakheden zal ik misschien van tijd tot tijd met grooter gestrengheid gaan beoordeelen. - Schoon ik mij nog verbeeld, dat mijne eléves tegenwoordig mij zeer lief hebben, | |
[pagina 352]
| |
kan hier onder ook wel wat eigenliefde schuilen. Dus, Mejuffrouw! indien het mogt gebeuren, dat gij den wensch, om eenigen tijd mijne huisgenoote en leerling te zijn, niet vervuld zaagt, laat dit u niet bedroeven. 'Er zijn vele zeer waardige onderwijsters en opvoedsters van jonge Dames, en ik wensch u toe, dat gij zoo gelukkig zijn moogt van eene derzelve aan te treffen, want dit brengt zeer veel toe tot het toekomend geluk van uw volgend leven - ja tot het nog verhevener oogmerk, dat de Voorzienigheid heeft met den mensch eenigen tijd in deze proefschole te laten vertoeven, om na dezelve doorgegaan te zijn, in een' onbekenden staat over te gaan, waarvan echter rede en openbaring ons zooveel ontdekt hebben, als genoeg is, om te begrijpen, dat de verstgevorderden in zedelijke reinheid des harte de meestgeschikte voorwerpen zullen zijn, om het spoedigst de zaligheden en vreugde van dien toestand volkomenst te smaken. Het doet mij leed, dat uw vriendinnetje zich in een' zoo slechten staat van gezondheid bevindt, en het zou wel mogelijk zijn, dat die niet beter ware, al had zij zich op mijn Instituut bevonden, want hetzelve is bij lang na geen waarborg voor de gezondheid. Evenwel, en daar ik nu toch aan u schrijf, en gij dat, het geen eene oude vriendin u zegt, niet kwalijk nemen zult, of aan verkeerde oogmer- | |
[pagina 353]
| |
ken toeschrijven, kan ik niet nalaten bij dit stuk een oogenblik stil te staan. Of het aan mijn' leefregel of waaraan weet ik niet, is toe te schrijven, maar, onder alle de eléves, welke ik gehad heb, heb ik 'er nooit eene verloren, dan Krisje de Groot, ja, wat meer is, bijna allen zelfs verlaten mijn Instituut, blozende van gezondheid, zoodat ik zelf eens van eene Dame, die hare dochter bij mij bestellen wilde, maar 'er daarna van afzag, wel tot mijn groot vergenoegen, aan de eene zijde, maar met medelijden om den verbasterden smaak aan den anderen kant, heb hooren zeggen, dat 'er mijne eléves te robust uitzagen; dat als men hare blozende gezigten en roode armen zag men eer zou denken, dat het boerinnetjes, dan Dames van satsoenlijke geboorte waren. Ieder, die eene kostschool of Instituut heeft, heeft al zoo zijne manier van opvoeden. Bij mij is de kunstelooze bewaring der gezondheid en ligchaamskrachten eene van mijne grootste bedoelingen, want zonder deze kan een mensch geen gelukkig bewoner van deze wereld zijn, en over het algemeen maar zeer gebrekkelijk de einden, waartoe God hem geschapen heeft, vervullen. Ik zorg dus in de eerste plaats voor de gezondheid en frischheid mijner kweekelingen. Verre van haar als opgesloten te houden in mijn huis, ga ik dagelijks, het zij 's winters het zij 's zomers, met haar in de buitenlucht. - Meermalen doen wij zelfs groote touren, en, wij ontzien nooit | |
[pagina 354]
| |
eenige zweetdroppels bij den zomer.... Bij den winter mag ik wel zien, dat mijne eléves de sneeuwvlokken van de haren schudden. Aan stoven met vuur wordt bij mij nooit gedacht... en zelfs laat ik mijne eléves nooit lang achter elkander zitten. 'Er zijn sommige handwerkjes, die het vereischen, doch deze laat ik ze met veel afwisseling beoefenen.... Bovenal zorg ik, dat mijne eléves zeer luchtige slaapvertrekken hebben, en ook hare bedden zijn zeer luchtig. - Alles, alles wat naar broeijing zweemt is bij mij schadelijk voor het ligchaam, en daardoor ook voor de ziel - zij mogen ook maar kort slapen - en zoo ras zij wakker zijn, moeten zij oogenblikkelijk het bed verlaten... nooit sta ik toe, dat zij eenige oogenblikken liggen te luijeren. - Ik en mijne ondermademoisel, van welker deugd en oppassendheid ik mij verzekerd houde, zijn steeds zeer vroeg bij de werken. - De spijs, die ik geef, is zeer eenvoudig, schoon ik wel voor het genoeg ben, acht ik al het overtollige voor schadelijk, zeer schadelijk. Nooit komt 'er eenig kruid in de spijze, zelfs wordt 'er nooit eenige peper gebruikt.... Die prikkelingen zijn misschien goed voor lieden, bij welke, of door misbruik, of door den tijd, de fijnste puntjes versleten zijn en eenige aanzetting behoeven, maar bij jonge lieden behoeft de aandoenlijkheid nooit opgewekt te worden. - Ik zorg ook, en dat zal u misschien bij den eersten opslag wat vreemd | |
[pagina 355]
| |
voorkomen, dat mijne eléves volstrekt geene boeken lezen, dan die ik ken, geheel ken; al krijgen zij die van hare ouders, zij mogen ze niet lezen, als zij onder mijn opzigt zijn, of ik moet ze eerst gezien hebben. - Gij zult dit mogelijk wel vreemd vinden, maar ondertusschen 'er zijn in sommige boeken passages, die, of bij toeval, of met opzet, zoodanig geschreven zijn, dat zij in de harten van jonge meisjes driften en aandoeningen doen ontwaken, die op het ligchaam en de gezondheid van hetzelve werken. Ik wenschte, dat ik u, daar gij toch mijne eléve waarschijnlijk niet worden zult, juist kon aanwijzen, waar gij ophouden moest met een boek te lezen.... Ik weet u niet beter aan de hand te geven, dan dat gij daar ophoudt, waar gij voelt, dat zich een blos van schaamte over uw gelaat begint te verspreiden, als of gij in gezelschap iemand iets onordelijks hoort zeggen; bedwing dan uwe nieuwsgierigheid, en werp het boek van u, vergeet zelfs zooveel mogelijk de passage, die u aanleiding gaf, om te blozen; en zie hetzelve niet weder in.... Ik schrijf u nu over dit zoo teeder onderwerp, en daar ik voor u en alle jonge lieden van mijne kunne eene hartelijke liefde voed, vind ik mij verpligt nog iets daarover te zeggen.... Laat nooit toe, dat zelfs zij, die gij voor uwe beste, voor uwe intimste vriendin houdt, u over zaken spre- | |
[pagina 356]
| |
ke, welke gij u schamen zoudt, dat zij bij voorbeeld in mijn bijzijn, of in dat van eene vrouw, voor wier jaren en ondervinding en onderstelde deugd gij hoogachting hebt, bepraatte, ja, Mejuffrouw! ik moet het u zeggen, omdat ik de wereld ook van die zijde ken, zeg uwe zoogenaamde best vriendinnetje, dat zij uw grootste vijandin, dat zij de vijandin van uwe ziel is, althans worden kan, indien zij ooit de ongepaste vrijheid mogt gebruiken van u door streelingen te liefkozen. Zoo uw hart rein is, zal het daarvan walgen. Nader kan, nader durf ik u niet over dit stuk te onderhouden.... Lees zoover vrij aan Mevr. Verschuur dezen geheelen brief voor, en die zal u wel meêr zeggen, en reden geven van de zuchten, die zij over de bewuste Kostschool uitboezemde. Wees voorzigtig dus, lieve Juffrouw! met uwe vriendin Leentje! - zij mag zoo goed schijnen, als zij wil - zij mag zelfs praten over zeer sentimentele zaken, des te erger.... Een gezond ligchaam en eene reine ziel laat u die niet ontrooven... en als Leentje u over onderwerpen spreekt, die uwe verbeelding maar meer of min ontvonken zouden, verzoek haar dan te zwijgen, en breng haar haren toestand vrijelijk voor oogen. - In het kort, (en och neem mijnen moederlijken raad ter harte) zijt voorzigtig in uwen omgang met bleeke meisjes, welke ingevalle kaken en zwa- | |
[pagina 357]
| |
re kringen om de oogen hebben, die de oogen kwijnende en flaauw staan, en die eenigzins schromen, om u helder aan te zien.... Spreek met dezelve zoo weinig mogelijk - mistrouw alles, wat zij u zeggen - en ontvlugt die voor altijd, als zij u beginnen te streelen. - Zie daar, wat ik u wilde schrijven, en dat ik u schrijven zou, als ik uwe moeder ware, en waarvan ik zeker ben, het zij gij dan ooit mijne leerling wordt of niet, geene dan nuttige vruchten plukken zult. Vele Opvoedsters schromen, om hare eléves zulke of diergelijke zaken te zeggen, maar ik keur het oneindig beter te waarschuwen dan te bestraffen.... Intusschen verzoek ik u met het laatste gedeelte bij uwe vriendin Leentje zeer voorzigtig te zijn, en het haar niet dan met volkomen goedkeuring harer moeder, en dan nog met alle bedachtzaamheid mede te deelen: beter misschien geheel niet. Indien gij ondertusschen iets naders van uwe zuster mogt vernemen zal mij de mededeeling daarvan alleraangenaamst wezen, daar ik het hoogste belang stel in alles, wat haar wedervaart: maar ik vrees, dat het lang duren zal, eer wij iets zekers van haar hopren, want ik acht haar voor ons levendig begraven: en wie had kunnen vermoeden, dat dit het lot van Susanna Bronkhorst geweest zou zijn. | |
[pagina 358]
| |
Schoon ik dezen brief in meerderen haast heb moeten schrijven dan ik wel wenschte, vertrouw ik, dat bij u eenigermate overtuigen zal, dat ik met ware achting ben
Uw dienstv. Dienaresse en Vriendin
Eleonora Gibbon. |
|