Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3
(1806)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 305]
| |
den Haag, 20. Maart.Mijn Heer!
Ik kan u niet uitdrukken, in welk eene verwarring gij, schoon onschuldig, met uwen laatsten brief mij gebragt hebt. Zoo iets, als gij mij daarin meldt, had ik mij nooit, als mogelijk kunnen verbeelden. Ik wist door Madam Gibbon, dat Suse van het Buiten van Mevrouw Meadows gevlugt was. Zij had mij een' eigenhandigen brief van haar laten lezen, welken Suse bij den molen te Voorschoten geschreven had. Die brief droeg wel kenteekens van haast, maar hoe dikwijls wij hem ook herlezen hebben, wij hebben 'er geen enkel spoor van een beneveld verstand in kunnen ontdekken. En nu ... nu reeds geplaatst in een huis, waar men lieden opsluit, wier verstandelijke vermogens gekrenkt zijn! Ik geloof gaarne, dat zij door de schrikken en vermoeijenissen, die zij ruim een etmaal in de onaangenaamste afwisseling had uitgestaan, | |
[pagina 306]
| |
door eene koorts is overvallen ... maar haar daarom oogenblikkelijk te doen vervoeren ... haar te doen plaatsen in een verblijf, waarvan de naam alleen een verstandig mensch een ril door het hart doet gaan.... Welk een verfoeijelijke haat, welk een afgrijsselijke wreedheid is daartoe aan de eene, welk eene beschrijelijke lafheid aan de andere zijde noodig, om zulk een gruwel van heiligschennis aan mijne Goddelijke vriendin te bedrijven ... ja, aan mijne vriendin! - Alle bedenkingen vallen weg - ik vergeet nu alles, wat 'er tusschen ons gebeurd is - en de gedachte, Susanna Bronkhorst in een Krankzinnighuis, verzwelgt alle andere: Dan ben ik neêrslagtig, dan weder vlieg ik op in drift, en magteloos is echter de drift, om de zoo wreed vervolgde te verlossen. Schoon mijn Papa en Mama meêr of min te onvreden waren op Suse over het verschil, dat 'er tusschen ons heeft plaats gehad: echter veroordeelen beide ten sterkste den genomen maatregel. Ik heb Papa al zoeken te bewegen, om aan uw' ouden Heer eens over dit onderwerp te schrijven, maar het is mij nog niet gelukt, hem daartoe te over te halen. Hij bemoeit ongeroepen zich ongaarne met de zaak van een ander, en heeft geen denkbeeld, dat zijne tusschenkomst iets baten zal bij een' man, die de regten zijner kinderen niet weet te handhaven tegen de ondeugende pogingen van eene verachtelijke coquette, die nu nog | |
[pagina 307]
| |
ondersteund wordt door een vreemde gouvernante. Ondertusschen heb ik met het hartelijkst genoegen gezien, met welk een ijver en liefde gij zoo wel als Wimpje, u regt broederlijk en zusterlijk gedragen hebt, om den slag, die Suse getroffen heeft, aftekeeren. Zijn uwe pogingen vruchteloos geweest, dat neemt niets weg van het welmeenende en goede. En het zijn alleen ondankbaren of dwazen, die naar den uitslag der zaken de waardij van de goede bedoelingen der zwakken afmeten. Zeg, als Wimpje uit Haarlem terug komt, dat ik haar dank zeg voor de trouwe liefde, die zij Suse bewees, en, zoo zij eenigen tijd langer, het hatelijke bijzijn van hare Mama, en het toezigt van hare zoogenaamde Gouvernante ontwijken wil, dan verzoek ik haar, om eenige weken bij mij te komen doorbrengen; ik verzoek het haar uit den naam van mijne ouders.... O dan, dan ... zal ik misschien in uwe jongere zuster eenigermate het gemis van Suse vergoed vinden. Zeker ... zeker zal zij eenige trekken van haar hebben, want, schoon ik 'er dagelijks den Hemel om bid, Suse, vrees ik, is voor mij verloren.... Zoo zij niet verloren is voor de geheele maatschappij. Suse in een krankzinnighuis ... en ik buiten staat, om haar te redden ... o Welke gedachten zweven 'er door mijnen geest. Zoudt gij geen kans zien, om een' brief van mij aan haar weg te krij- | |
[pagina 308]
| |
gen.... Ik zal, ik zal haar schrijven.... Komt de brief niet te regt, het verlies is zoo groot niet ... en zoo hij haar in handen komt; o dan ... dan zal hij haar misschien, in haren deerlijken toestand, nog eenigzins welkom zijn. Gij zult immers wel alles willen doen, om dien haar in handen te doen komen. Schoon ik, gelijk ik in mijnen laatst vorigen u schreef, u geen hope kan geven op het stuk, waarop gij waarlijk uw hart sterkerschijnt gesteld te hebben, dan het verdient, het geen mij waarlijk leed doet, zult gij toch wel gelooven, dat ik daarom een levendig belang stel in uw geluk. Zelfs in de weigering, die gij zegt (en ik geloof, dat gij het ernstig meent, want gij hebt geen beginsels omtrent de sekse als de ondeugende Kraaijestein) dat u zooveel droefheid veroorzaakt, zelfs in die weigering bedoel ik waarlijk uw geluk ... want wij zouden elkander, op den duur, niet lijken.... Zet nu de gril uit uw hoofd, en laten wij toch goede vrienden blijven, en dat kan immers wel?... Zie hoe het tusschen uwe zuster en den Heer Walraven is.... En gij zult u immers niet schamen, om het voorbeeld van uwen voortreffelijken vriend na te volgen. Als een blijk van vriendschap jegens u, moet ik u toch raden, en gij zult mij dien raad niet kwalijk nemen, dat gij u door het onaangename, dat u in huis bejegent, niet laat voortslepen tot eenigen wanhopigen stap. Uwe bedreiging, om | |
[pagina 309]
| |
het spoor van uw broeder Abraham te volgen, las ik met zekeren schrik. Doe toch geen' stap, in een enkel duister oogenblik, die uw geheel leven berouwen zou; en, schoon ik niet zeer opgetild ben met het gedrag van uw' ouden Heer omtrent Suse, zoo als gij boven wel zult gemerkt hebben, beklaag ik den man uit den grond van mijn hart. Hij heeft in uwe Mama eene der braafste en verstandigste vrouwen verloren, en voor haar in plaats gekregen eene hatelijke coquette, die hem dwingt, om het levendig afbeeldsel dier waardige afgestorven vrouw, uwe voortreffelijke zuster, van zich te verwijderen; eerst haar blootgesteld latende aan de verschrikkelijke intrigues van een der ondeugendste mannen, en nu door haar eensklaps te verbannen uit de menschelijke zamenleving, onder een' ongelukkigen hoop van menschen, die het waardigste kenmerk der menschheid verloren hebben.... Waarlijk zulk een' man is wel zeer te beklagen; en het is de pligt van die kinderen, welke nog bij hem zijn, om zijn ellendig leven niet meer te verbitteren, door ongeregelde of onberadene stappen. Begrijp eens, welk een droevig verlies het voor hem zijn zou, indien gij in deze omstandigheden hem verliet. Ik zag wel met veel genoegen, dat, gij zijne droefheid bij uwe bedreiging bespeurende, medelijden met hem gevoelde, en van dat oogmerk afzaagt ... maar het deed mij leed, dat uw uitzigt op mijne | |
[pagina 310]
| |
hand eenigermate medegewerkt had, om dit wanhopig besluit uit uwe zinnen te stellen. Ik heb te veel achting voor u, om u eenigzins te misleiden, en moet dus die hoop bij u uitblusschen.... Ik mag die zelfs niet levendig houden, om u te bevestigen in het besluit, om van uwe bedreiging af te zien. Nu ik vertrouw, op grond van uw goed en edel karakter, dat mijn persoon ook maar eene bijkomende, en wel de geringste reden zal geweest zijn; daar de stemmen van rede en Godsdienst - en zelf die van uw eige tijdelijk belang - zich vereenigen, en u ontraden, om uw broêr Abraham, dien gij gelukkig nooit hebt nagevolgd, nu na te volgen in de onbezonnenste daad, die hij misschien in zijn geheel onbezonnen leven gepleegd heeft. En zoo mijne achting en vriendschap bij u nog iets blijven wegen, en die ik u opregtelijk, en zonder eenige achterhoudendheid betuig; gij begrijpt, dat die op zijn best in medelijden zouden veranderen, indien gij ooit besluiten kondt, om het ouderlijk huis in onberaden drift te verlaten. Ik hoop, dat gij het mij ten beste houden zult, dat ik u over dit onderwerp eenigzins breedvoerig schrijf; gij zijt thans voor eene poos uwen waardigen vriend Walraven kwijt, en het gemis van zulk een verstandig en braaf vriend in zulke onaangename oogenblikken, als gij zeker nu in uw huis doorbrengt, kan niet door de raadgevingen van een meisje vergoed wor- | |
[pagina 311]
| |
den; maar dat die evenwel eenig gewigt ontleenen van de opregte welmeenendheid, waarmede zij gegeven worden! Mag ik u ook verzoeken, dat gij alle pogingen aanwendt, om u eens door middel van Lise van alle bijzonderheden omtrent het verblijf van uwe zuster te Loosduinen ten naauwkeurigste te doen onderrigten. Ik heb vermoedens omtrent die Mevrouw Meadows, en Madam Gibbon twijfelt bijna niet meer, of zij is die vrouw niet, waarvoor zij gehouden is geworden.... Laat Lise, zoo gij haar opsporen kunt, vrij eene reis op mijne kosten naar den Haag maken. Ik wil van alles onderrigt zijn. Ik heb al eens naar Mevrouw Meadows willen rijden, om alles te weten, maar Papa kan daartoe niet verstaan, en Madam Gibbon heeft zelfs gehoord, dat Mevrouw Meadows met haar geheel huishouden zou opgebroken zijn.... Zeg de goede Lise uit mijnen naam dank, voor alles, wat zij aan mijne Suse gedaan heeft.... Daar ik heden nog aan uwe zuster schrijven wil, zult gij mij wel verschoonen, dat ik dezen afbreek met de betuiging, dat ik met ware achting ben
Uw Dienaresse en Vriendin
Charlotte Elzevier. | |
[pagina 312]
| |
P.S. Even was deze afgeschreven en had ik den ingeslotenen aan Suse begonnen, toen mij Madam Gibbon een' brief van uwe zuster Wimpje zond, behelzende hoe het bij het vervoeren van uwe zuster Suse geweest is, en van welke omstandigheden hare komst in de Beverwijk verzeld ging. - O hoe is mijn verontwaardiging, hoe is mijne droefheid nog geklommen! Ik bid u, zoek toch den kortsten weg, om dezen brief haar te doen toekomen. |
|