Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3
(1806)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 178]
| |
den Haag, 13. Maart.Mejuffrouw en Lieve Vriendin! Ik ben zoodanig getroffen door uw laatste schrijven, dat ik alles staan laat, om aan u ten minste wat te antwoorden. Ja ik ben door denzelven zoo zeer ontroerd, dat ik u daarop eerst moet dienen met achterstelling van den vroeger ontvangenen, omdat ik niet weet, of ik tijd zal hebben, om u daarop iets te schrijven, en zulks minder dringende is. Nooit had ik gedacht, dat gij u in zulke onaangename omstandigheden bevinden zoudt, schoon ik altijd met zekere zorg jonge Dames, die van een groote schoonheid en uitmuntenden aanleg zijn, beschouw. - Ik schrijf u dit zoo openhartig, omdat ik weet, dat gij van mij genoeg lessen over de broosheid en wankelbaarheid der schoonheid hebt ontvangen, dan dat gij u op die bloem des velds een oogenblik verheffen zoudt - en daar ik u ingeprent heb, dat zielsvermogens, hoe voortreffelijk, gaven zijn van | |
[pagina 179]
| |
den oppersten Weldoener van het Menschdom, op welke zich te verhovaardigen de grootste en bijna schandelijkste dwaasheid is, die een sterveling begaan kan. Laat ik u mogen zeggen, mijn Lieve! dat ik dikwerf voor u in het bijzonder den goeden God gebeden heb, dat hij u bewaren zou voor verleidingen, waaraan ik, wetende wat 'er al zoo in de wereld omgaat, duchtte, dat gij ter eeniger tijd zoudt blootgesteld worden. Zoo vroeg echter had ik het niet verwacht - en, schoon ik onder uwen brief, gesidderd heb, vooral bij uw zoo stellig besluit, om, zoo Kraaijestein niet terug week, uit het raam te springen, zag ik toch met zekere vreugde, dat uwe kloekmoedige deugd zich verhief boven de wel schoon verniste, maar echter, zigtbaar ondeugende aanslagen van uwen vervolger. Somtijds stond ik in twijfel, of hij misschien den vdorslag meende ... maar, als ik naging, wat 'er al gebeurd is; als ik de overige trekken van zijn karakter met dit zijn gedrag vergelijk; bovenal als ik de stoute gemeenzaamheid, die hij zich omtrent u, die u zoo zeer afkeerig van hem gedroegt, veroorloofde, daar bij in aanmerking nam - houd ik het voor een list van den boozen man, om u met hem op een' dragelijken voet te brengen, want, en dit deed bij u alles af - hij kon ligt dezen voorslag aan u doen, daar het den hoogsten trap van onwaarschijnlijkheid bereikte, dat gij, zoo op één sprong, tot eenen zoo gewaagden stap | |
[pagina 180]
| |
ter verzoening zoudt overgaan. Lieve Suse! de Heer Kraaijestein kent het menschelijk en vrouwelijk hart, helaas! te goed, dan dat hij zulks met eenige waarschijnlijkheid van u kon verwachten. Bedenk, mijn waarde! welk eene groote stoutheid, om het den zachtsten naam te geven, het zij, om u naar boven, en tot in uw slaapvertrek te vervolgen - en daar u niet alleen den wonderlijken voorslag te doen, maar dien voorslag met eene gemeenzaamheid te doen vergezeld gaan, die alles behalve voegelijk was in die omstandigheden, en zeer kwalijk geplaatst omtrent eene persoon, die hij tot een gewigtigen stap zocht te bewegen. - Ik heb ook in uw verhaal opgemerkt, dat hij juist zijn naderingen en afwijkingen afmat naar het dalen of rijzen van uwe opgewekte gramschap ... ja hij schijnt mij meêr een tooneelspeler dan een minnaar - o ik vrees, ik vrees ... meêr dan ik u zeggen durf - dan ik u zeggen kan ... ja het moet 'er uit, Suse! ik geloof, dat hij u zooveel haat als liefheeft ... althans haat hij zeker uwe voortreffelijkste eigenschap, uwe Onschuld, uwe Deugd. - Beide hebben nog gezegepraald, maar zullen die altijd zegepralen, vraagt mijn bekommerd hart? Nu althans zijt gij gelukkig ontkomen, en laat ik u raden, maak toch, dat gij nooit weder alleen met dien gevaarlijken man zijt. Hij wordt, zoo als gij zelfs schijnt te gevoelen, nu gevaarlijker, en bij u daarom | |
[pagina 181]
| |
des te hatelijker, daar hij thans niet meer woeste maatregels gebruikt, maar, in den demoedigen toon vallende, uw hart van eene andere zijde zoekt te overmeesteren. Herinner, bid ik u, Suse! om daarvan overtuigd te wezen, herinner u alleen zijn onbetamelijk woest gedrag omtrent u gehouden, toen hij u in het Bosch ontmoette. O ik vrees, ik vrees, dat hij alles kan, hetgeen hij wil, behalve hetgeen hij u voorgeeft te willen ... namelijk een braaf man worden. Leen toch geen gehoor aan alle zijne verzekeringen déswegens, laat hij, eer hij op u of eenige brave Dame aanspraak maken durft, doorslaande blijken van verbetering in zijn gedrag geven ... niet door woorden, waarin hij uitmuntend rijk is, maar door daden. Ik vrees, dat hij alle schaamte reeds lang verloren heeft, anders zou ik vragen, hebt gij ooit nog het minste blijk van schaamte, in uwe tegenwoordigheid, bespeurd? Maar, o! die zal hij misschien ook kunnen veinzen, - en de mensch, het zij man of vrouw, die het zooverre gebragt heeft, dat hij schaamte kan huichelen; o die is onverbeterbaar! Zijt dus, mijne lieve Suse! zijt dubbel op uwe hoede. Hetgeen gij mij in uwen laatsten en in uwen vorigen, betreffende Mevrouw Meadows, schrijft, is mij eenigzins duister. Ik wenschte, nu gij zoo geheel onder hare bescherming zijt, die Dame wel wat van naderbij te ken- | |
[pagina 182]
| |
nen. Maar zij is (zoo als ik wel meer jonge weduwen heb aangetrofsen) somtijds minster kiesch in hare uitdrukkingen, dan ik haar wel verlangen zou voor een aanhoudend gezelschap van een jong mensch van zulke reine gevoelens als gij zijt. Jonge weduwen, zoo als ik begon te, zeggen, slaan somtijds, als zij den rouw hebben afgelegd en zich moê geschreid over hare afgestorven Echtgenooten, over tot zekere vrijheden en losheden in woorden en gedrag, waarvoor zich het kiesche meisje en de eerbare huisvrouw wel zullen wachten. - Of zij, door het nemen van vrijheden, eenigermate, het geleden verlies meenen te vergoeden weet ik niet, maar wel, dat zij daar door geen zeer aangenaam voorkomen bij verstandige mannen hebben, die deze luchthartigheid ligt op rekening van ongevoeligheid over het verlies van hare Echtgenooten stellen. Mevr. Meadows schijnt mij meêr of min tot die soort te behooren; althans blijkt zij uit het medegedeelde Dichtstukje, dat zij als meisje gemaakt had, reeds toen daartoe veel aanleg gehad te hebben. Maar de karakters der menschen zijn zeer onderscheiden en het is eene zeer slechte handelwijze, om uit maar weinige losse proeven over iemands geheel karakter te beslissen. 't Is ook waar, want dat herinner ik mij aan u schrijvende, dat Mevr. Meadows altijd zich gunstiger over den Heer Kraaijestein heeft uitgedrukt, dan ik, van haar doorzigt wel zou | |
[pagina 183]
| |
verwacht hebben, maar tusschen hare bevallige luchthartigheid en zijne ongebondene losheid is natuurlijk meer sympathie, dan tusschen karakters, zoo als de onze zijn. Laten wij daarom ook niet te gestreng zijn, mijne Waarde! Echter ook ten aanzien van Mevr. Meadows moet ik u alle voorzigtigheid aanbevelen, omdat iemand van onze sekse in uwe jaren en omstandigheden geplaatst niet te voorzigtig zijn kan. Ik verheug mij, in het midden van alles, over ééne zaak, dat gij namelijk uwe Lise bij u hebt. Dat meisje kent gij volkomen, en laat ik u mogen raden, dat gij u met haar naauwer en naauwer verbindt. Zij zal, beter dan gij, kunnen ontdekken, of misschien Mevrouw Meadows eenigzins de aanzoeken van den Heer Kraaijestein begunstigde. Ik geloof, dat wij niet misdoen, met een man van zulke openbaar, slechte zeden tot alles in staat te keuren. Immers dezer dage Juffrouw Elzevier bij mij hebbende, die over niets dan over u spreken kan, ververhaalde zij mij, dat zij weder een brief van uw' broêr Koo ontvangen had, en dat deze haar in vertrouwen geschreven had, dat hij, door zijn' broeder Abraham vernomen had, dat die hatelijke Elzassche Freule, welke als Gouvernante bij uwe zuster geplaatst is, ook een werktuig van Kraaijestein zou zijn, en dat zijn doel wezen zou, om door deze u het terugkeeren in het huis van uw Papa te moeijelij- | |
[pagina 184]
| |
ker te maken. Als dat zoo is, zoo als ik vrees, o waartoe is Kraaijestein dan niet in staat; en welke verfoeijelijke oogmerken moeten dan zijn hart bezielen! Ik hoop nog, dat het zoo niet zal zijn ... want hoeveel afschuwelijker zou hij dan worden. Bij deze gelegenheid heeft Charlotte mij ook veel gesproken van een belangrijk bezoek, dat zij gehad heeft van den Heer Walraven. Misschien schrijf ik u daarover wel bij eenen volgenden, zoo het met u en Charlotte op denzelfden voet mogt blijven. Over uwe verdediging wegens uw gedrag ten haren aanzien in uwen brief van den 4den dezer zal ik niet veel woorden gebruiken. - Ik ben buiten staat, om het groot struikelblok weg te nemen, maar dit kan, dit moet ik u verzekeren, dat het bewuste papier, geheel buiten toedoen van uwe vriendin in de handen van den ondeugenden man gekomen is, of om trent Lotjes beminnelijk en opregt karakter, dat ik nu reeds meêr dan tien jaren gekend heb, zou ik mij moeten bedriegen. Zij trekt zich het gebeurde nog meêr aan, dan ik van haar levendig en vlug gestel verwacht had. Gij kunt denken, hoe diep het haar ter harte moet gaan, daar zij in al dien tijd buiten mij nog niemand bezocht heeft. Ik kan dus niet, anders doen, dan wenschen, dat de tijd spoedig komen zal, dat gij terugkeert van een te verre getrokken argwaan, waartoe gij u omtrent Juffr. El- | |
[pagina 185]
| |
zevier hebt laten wegslepen, en 'er blijft in mijn hart, dat u beide zoo moederlijk bemint, nog een vonkje hoop over, dat toch die tijd eens komen zal. Dien te mogen beleven en uwe verzoening te mogen bijwonen, zoo al niet zelve te bewerken, behoort tot die zaken, welke ik dagelijks van den Hemel bidde. Ik had u bijna vergeten te schrijven, dat ik een' brief van mijn braven neef Cornelis de Klerk ontvangen heb uit Cork aan de Iersche kust: en dit zou te schandelijk van mij geweest zijn, om dat hij tot tweemalen toe in zijnen brief van u spreekt, en mij verzoekt, dat ik u toch niet vergeten zal te groeten. Zou dit al een dut van den naderenden ouderdom zijn?... Begrijp de goede jongen is door storm op de Iersche kust vervallen.... Maar gij zult misschien wel eenig genoegen hebben om den brief zelven te lezen. Ik zal hem hier insluiten. Eilieve! heb toch de goedheid, zend met uwen eersten brief mij denzelven weder, want ik heb dien jongman zoo lief, dat ik mij een klaar denkbeeld der moederlijke liefde voor een' braven zoon vormen kan. Ik word waarlijk, sedert dat ik hem laatst gesproken heb, en nu vooral na het ontvangen van den inliggenden brief, welke bij een helder en gezond verstand alle blijken van een gevoelig en eerlijk hart vertoont, 'er meer en meer grootsch op, dat hij mij zoo na bestaat. Maar tevens is met dat genoegen mijne bekom- | |
[pagina 186]
| |
mering vermeerderd. Ik ben thans met eene teedere bezorgdheid over dezen jongeling aangedaan ... en ik loop met zekere ongerustheid nu en dan de Zeetijdingen in de weinige Couranten, die ik lees, door, want het zou mij zeer grieven, wanneer dien braven jongeling iets overkwam, dat toch op zee zoo mogelijk en het lot van zoovelen is; en dat hij, zoo als gij uit zijn brief zien zult, ter naauwernood aan de Iersche kust ontkomen is. Ik vraag dikwijls mij zelve, zou ik over een jongeling mij geheel vreemd van dezelfde verdiensten mij zoodanig bekommeren, of mij meer of min op deszelfs goede hoedanigheden zoozeer verheffen? - Dat geloof ik niet. En echter is de wezenlijke waardij van dien jongman niet grooter, omdat hij mijne zusters zoon is. Ja, mijne waarde! ik geloof, dat ik de voorkeuze aan dezen jongeling toe moet schrijven aan de hartelijke teederheid, die ik voor mijne zuster altijd gekoesterd heb, van welker aangenaam karakter hij, het zij door de natuur of de opvoeding, of door beide zamengeno-men geen gering gedeelte bezit.... En zou ik mij misschien verbeelden, dat de goede hoedanigheden van den neef eenigzins op de Tante terug kaatsen, en mij daardoor in geen onvoordeeliger licht doen voorkomen. O hoe kunstig weet de eigenliefde door de reten van het hart in te sluipen, dan zelfs, wanneer wij meenen door eene edele en on- | |
[pagina 187]
| |
baatzuchtige liefde te gloeijen. Hoe verschriklijk moet dan een hart zijn, welks hoogste en eenigste drijfveer eigenbelang is. Nu mijn kind! want zoo hebt gij toch gaarne dat ik u noeme - nog eens, zijt op uwe hoede - en God behoede u. Vergeet toch niet, dat de Voorzienigheid, juist in die oogenblikken, wanneer alles zich op zijn duisterst vertoont, redding en verlossing schenkt... Bid haar daarom met een onderworpen en kinderlijk vertrouwen. - Ook ik zal aanhouden met voor u tebidden.
Uw hartelijk liefhebbende Vriendin
Eleonora Gibbon.
P.S. Groet Mevr. Meadows. - 't Spreekt van zelf, dat gij haar dezen brief niet mededeelt. - Nog iets - zijt ook voorzigtig met uwe brieven, zoo die gij schrijft als die gij ontvangt. - Vaarwel! |
|