Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3
(1806)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 167]
| |
Loosduinen, 12. Maart.Jusqu'à revoir, Madame Meadows! jusqu'à revoir ... waren zoo niet uwe laatste woorden, mijn Heer! toen gij als de Ridder van de droevige figuur nog de oogen opstoegt naar het slot, waar zich Dulcinea Bronkhorst had opgesloten.... Gij zijt 'er dan droevig afgekomen met uwen heerlijken voorslag. Nog eens zulk één zegepraal, zeide een zeker Veldheer, en het vaderland is verloren - nog één zulk een slimme voorslag en gij zijt Santje kwijt, onherkrijgbaar kwijt.... Denkt gij, dat, zonder het uiterst geweld te plegen, 'er immer schooner gelegenheid voor u zal geboren worden: of denkt gij, dat zich die gelegenheid ooit weêr zoo zal aanbieden?... Ha! ha! Kraaijestein op de vlugt geslagen door een onnoozel piepjong meisje zonder ondervinding. Zoo het mogelijk was, zou ik Susanna Bronkhorst beginnen lief te krijgen .... omdat zij de grootheid van mijne sekse tegen u staande | |
[pagina 168]
| |
houdt ... maar, hoe kwaamt gij toch zoo onnoozel, dat gij geloofde, dat Santje het venster uit zou gesprongen hebben? 't Was voor eerst eene dwaasheid, dat gij haar uit uwe handen liet glippen, toen gij ze vast hadt, en ik niet kwam opdagen, zoo als natuurlijk was - en Lise wegbleef, omdat ik haar naar een afgelegen deel van het huis gezonden had... maar onbegrijpelijk is het, dat zij u in den waan kon brengen, dat zij den Leucadischen sprong, als eene andere Sappho zou doen... Immers die deed het niet dan na een afgesprongen amourette ... en Suse zou het doen om een pas begonnen amourette te ontspringen ... Non credo, zeî mijn Papa, als hij in den Staatssecretaris van de ruiling van Beijeren las - of ook wel crerdat judaeus apella; maar dan was het nog ongeloofelijker.... En wat is de meid boos!... onverzoenlijk boos geloof ik ... 't Is met ons dan ook erg in de war geraakt ... en ik denk, dat zij reeds naar middelen uitziet, om mij hoe eer zoo beter te verlaten. Gij zult wel nieuwsgierig zijn, al behoort gij tot de mannen, hoe zich alles bij Mevrouw Meadows toedroeg, toen die als uwe bereidwillige dienares uw verbrod spel weder in orde moest brengen. Ik hoorde, toen gij he Buiten verlaten hadt, en ik weder in ons gewoon vertrek gekomen was, het nachtslot van de deur van het slaapvertrek der kuische Susanna springen, en weldra zweefde zij naar | |
[pagina 169]
| |
beneden. ‘Hij is dan weg, Mevr. Meadows,’ zeide zij, ‘God zij geloofd! hij is weg - o dat hij nooit, nooit hier wederkome!’ Ik: Het heeft mij veel moeite gekost, Mejuffrouw! om den Heer Kraaijestein weg te krijgen. Susanna: Ja het zou zeker gemakkelijker geweest zijn, indien gij belet hadt, Mevrouw! dat hij op uw Buiten of althans in uw huis kwam, en het zou mij veel schrik en angst gespaard hebben. Ik: O gij maakt u ook veel te verlegen voor hem, gij hebt dan een zoo verschrikkelijk leven in huis gemaakt, dat ik, die toevallig in de keuken was, u duidelijk kon hooren schreeuwen... en de Heer Kraaijestein heeft mij bezworen, dat 'er niets onbehoorlijks gebeurd is, dat hij u alleen een voorslag gedaan had, die zeker vrij stout in zijne soort, maar voor u zeer wenschelijk ware, zoo hij gelukte, om morgen met hem en mij naar Amsterdam te rijden, en daar uwen Papa te overrompelen... Ik mogt wel gezien hebben, dat dit beproefd ware geworden.... Susanna: Mevrouw Meadows! kunt gij zoo spreken?... Ja ik ben een lastige gast ... maar kan ik het helpen.... o Mevrouw! gij hebt meer ondervinding, dan ik jong onervaren meisje - gelooft gij, dat Kraaijestein die dolle voorslag ernst was.... Kunt gij dat gelooven ... neen! Mevrouw! 't was alleen | |
[pagina 170]
| |
een list, om mijne gramschap tot bedaren te brengen ... om gelegenheid te hebben, om zich met mij over andere onderwerpen te onderhouden ... om ... van stap tot stap gemeenzamer te worden, gelijk hij werd... O ik dank God, dat ik door zijne zachte en vleijende woorden en schoonschijnenden voorslag heen andere oogmerken bespeurd heb... o als een zachtaardige is hij mij nog verschrikkelijker, dan als een woestaard!... Ik: Er is ook een soort van meisjes, die altijd droomen, dat het de mannen het op haar eer toeleggen, zelfs bij de minste onschuldige gemeenzaamheid. Veroorloof mij te zeggen, dat ik onder zulke meisjes, zoo het geen misselijke nufjes waren, meestal doortrapte coquetten gevonden heb. Susanna: Dus ben ik bij u een misselijk nufje - of een doortrapte coquette ... Ik: Dat heb ik niet gezegd Mejuffr. Bronkhorst - ik zeg, wat ik meestal gevonden heb. Gij kunt, gij zult eene gelukkige uitzondering zijn.... Susanna: Dat hoop ik.... Wat zoudt gij gedaan hebben Mevrouw Meadows, zoo gij u met een zoo stouten en ondernemenden knaap alleen bevonden hadt? Ik: Ik zou zeker zoo niet geschreeuwd hebben. Mejuffrouw! waarlijk, geloof mij, de Heer Kraaijestein is zoo doordrongen van hoogachting voor uwe persoon, dat hij zich wel | |
[pagina 171]
| |
wachten zou, om iets tegen u te ondernemen. O gij moest eens gehoord hebben, welk eene lofrede hij over u hield. - Ik was waarlijk in den wil, om nogmaals tot u te gaan met het verzoek, om beneden bij ons te komen. Susanna: Gij hebt wel gedaan, Mevrouw! met dat na te laten, want ik zou toch niet gekomen zijn. Ik: Zoo verre ik uit hem merken kon, was waarlijk zijn ernstig oogmerk, om u op morgen in het huis van uw' Papa terug te brengen. Susanna: En gij, gij kunt dat gelooven... [mij sterk in het gezigt ziende]. Neen! Mevrouw Meadows! gij gelooft dat zoo min als ik ... o God! welke gedachten vermeesteren mij!... Zou de ondeugende man u ook in zijne belangen hebben weten over te halen!... Ik: (met een' geweldigen uitroep ... en mij regt gramstorig gedragende) Dat gaat te ver - veel te ver, Mejuffrouw Bronkhorst! - waarvoor ziet gij mij aan: of denkt gij dat ik geboren ben, om zulke beleedigingen van iemand te ondergaan!... Nu raakte zij in eene vlaag van vertwijfeling, en opstaande liep zij tweemaal de kamer op en neder, in diep gepeins. Zou het schepsel misschien eenigen grond van vermoeden hebben opgevat, dacht ik - of, want zij is door en, door schrander, of zou 'er misschien een | |
[pagina 172]
| |
mij onbekende opene plaats zijn in het masker van Mevrouw Meadows; doch ik had mij vergeefs bevreesd gemaakt. Zij kwam nu in vervoering naar mij toe, zeggende: ‘O mijn ongelukkige toestand maakt mij ergdenkend, maakt mij misschien ondankbaar.... Verschoon mij ... Mevrouw Meadows!’ Ik achte het nu den tijd, om mijn gezag over haar te doen gelden, door eene halve vergiffenis, zeggende: ‘Ik heb geen onvergeeflijken aard, Mejuffrouw! maar anders... waaruit dan uwe ellendige vermoedens ook voor een oogenblik geboren worden, zulk een allerhatelijkste uitdrukking tegen eene vrouw van mijn karakter valt hard, om te verduwen. Schoon ik minder vieze keurigheid heb, ik wil u in eigenlijke deugd geen duimbreed wijken, Mejuffr. Bronkhorst...’ Nu werd het arme kind bedroefd - bitter bedroefd - niet alleen sprongen 'er groote tranen uit hare oogen, maar zij wrong meêr of min zich de handen, en zeide zonder mij aan te zien: ‘Wanneer, Mevrouw Meadows! wanneer heb ik mijne zwakke deugd tegen de uwe gemeten ... o God! ben ik zulk een trotsch - zulk een laatdunkend schepsel? - Maar ik zal u niet meer hinderlijk zijn. - Ik ga naar de kamer, die uwe goedheid, welke ik zoo ondankbaar beantwoord, mij tot een verblijf heeft aangewezen. Ik | |
[pagina 173]
| |
hoop dat ik u kort, zeer kort zal lastig vallen - en dat de Hemel spoedig een einde aan mijn lijden zal maken.’ Er moest nu wat water in den wijn en daarom zeide ik: ‘Waarlijk gij neemt alles te hoog op.... Ook mijne uitdrukkingen geef gij de sterkst mogelijke beteekenis... Waarom zult gij heengaan. De eenzaamheid is voor lijdende een wetsteen van verbittering tegen de menschen....’ Maar hoe minzaam ik dit ook zeide, Mamsel maakte haar kompliment, nadat zij verzocht had, dat Lise haar, tegen negen uur, een beschuit met wat thee zou boven brengen, want dat zij vroeg naar bed wilde gaan. Ik beklaagde haar, dat zij daar in de koude zou zitten, daar 'er geen schoorsteen was; maar zij antwoordde daar niet op - vertrok naar boven en sloot de deur achter zich toe. Lise zond ik tegen het souper naar boven, want zij heeft het op onze getrouwe Geertruid niet; ‘die meid,’ zeide zij onlangs, en zij raadde het niet al mis, ‘heeft, behalve haar grove trekken, een ondeugend uitzigt. Ik geloof, dat zij Lise veel kwaad zou kunnen leeren.’ - Ik ben, als ik alles zoo alles indenk, somtijds bevreesd, of zij niet wel door fijner trekken van het gelaat van zekere Mevrouw heen zou kunnen kijken ... want dat de Heilige eenigzins op mij verstoord is gebleven, geloof ik hemelsch vast. Lise kwam | |
[pagina 174]
| |
met het berigt beneden, dat Juffrouw Bronkhorst bij haar plan bleef, om boven te blijven, en dat zij maar om een beschuit met wat thee verzocht - dat zij zulke zware pijn in het hoofd had, dat zij geloofde de koorts te hebben, en daarom wel zou wenschen, dat Lise ten minste in den voornacht bij haar op mogt blijven, indien dit niet te veel last veroorzaakte.... Lise voegde 'er bij, dat de Juffrouw 'er droevig uitzag, en dat hare oogen rood waren van het schreijen. Gij begrijpt, dat ik het verzochte van het stoute kind toestond; en voor dat ik naar bed ging, leidde ik nog een bezoek bij de patiente af; - die alles behalve innemend vriendelijk tegen mij was ... evenwel zeer beleefd - zeer verpligt voor mijne attentie - en wat van dien aard is.... Zou zij ook, even eens als de slang, listiger dan al het andere gedierte zijn? Heden morgen was zij een weinig beter - en had, volgens berigt der hartelijk geliefde Lise, in den manacht mooi gerust; maar zij verkoos echter, zoo ik het niet kwalijk nam, boven te blijven ontbijten; maar hoopte regen den middag beneden te zullen kunnen komen. De heks moet toch niet heel erg zijn, want zij heeft eene ampele Missive aan de oude Majombe geschreven. Ik stond in den wil, om 'er het zegel eens af te ligten, want ik denk, dat zij een zwarte legende van u - en misschien ook wel van mij zal behelzen: maar | |
[pagina 175]
| |
zij had dezelve, zoo wel bezorgd, dat ik bang was voor het scheuren. Hare korrespondentie staat anders stil. Van het intime nufje komt thans niets ... tusschen die beide is het, zoo als gij het wenscht. Met Madam Gibbon is het wat beter ... maar wat baat u dat alles, die zelfs, met al uw gezwets, nu zij zoo geifoleerd is ... moet ik het zeggen zoo als het is, - bang voor haar zijt. - Kraaijestein bang ... voor Susanna Bronkhorst.... Nu ik mij zal eens op mijn' drievoet zetten, en als een razende Sybille profeteren ... niet dat het schuim door de inspiratie van den Heiligen Apollo mij op de mond staat, schoon ik als een nichtje van Erynnis word aangeblazen.... Hoor, hoor mijne voorspelling en beef ... ‘Kraaijestein, die zoovele fiere halzen boog, zal eindelijk zijnen hals buigen onder het juk van Susanna Bronkhorst - en met haar door de banden des heiligen Echts in één gareel geslagen, den loodzwaren wagen des huiselijken levens, beladen met zorgen en zwarigheden tot aan zijn graf voortslepen.... Dat, dat zal uw lot zijn. - Terwijl zoovele bedrogene met mij de bliksemstralen der beschimpingen en de donderslagen der vervloekingen op u zullen nederstorten!’... Hebt gij mij verstaan ... mijn Orakel is minder twijfelachtig, dan dat der Delphische priesteres. | |
[pagina 176]
| |
Gister avond, toen Lise bij Juffr. Santje post greep; kreeg ik Geertruid een poosje bij mij. Die beklaagt zich dan droevig over de stijfheid van de jonge kleuter, ‘Lise spreekt waarachtig met meêr eerbied van Juffrouw Bronkhorst,’ zoo zeî de meid, ‘dan mijn petemoei zaliger, dat een heel fijne vrouw was, van de Heilige Barbara, en dat was evenwel haar doopheilige.’ - Laatst had Joris, verhaalde zij mij in haar' stijl, eene kleine onschuldige vrijheid willen gebruiken, maar de meid stoof op als buskruid - en het was maar aanstonds: ‘Zoo gij niet nalaat Joris met zulke kuren, dan zal ik schreeuwen, dat Juffr. Bronkhorst het hooren kan, en die zal dan bij uw Mevrouw wel weten te bewerken, dat zulke een Lichtmis de deur wordt uitgebonsd...’ Het spreekwoord heeft gelijk, wanneer het zegt, ‘zoo Vrouw zoo meid, zoo Heer zoo knecht.’ - Als ik dat alles zoo bij elkander pak, mijn Heer Kraaijestein, dan zou het nog wel kunnen gebeuren, dat gij ook nog eens onder de vromen ging sorteren ... want de geur der heiligheid, die van Susanna Bronkhorst afstroomt, zal ook u betooveren en van den eertijds vrolijken, geestigen, lossen en vrijen Jongeling, een' somberen, geesteloozen, stijven, gemaakten Man vormen... o het zal u kluchtig, regt kluchtig staan - en ik | |
[pagina 177]
| |
bid mijn gestarnte, dat mij dan zoovele krachten zullen overblijven, dat ik een invective maken kan ... die beginnen zal ... Daar zit hij te druilen, daar zit hij te zuffen ...
Gebogen, gekluisterd, vernederd en vadzig ...
en wat 'er meêr volgen zal.... Maar in ernst, Kraaijestein! - gij bedriegt mij immers niet, dat gij waarachtig het plan hebt, om Santje de Sultane favorite voor altijd te maken - Adieu! Loosduinen zegt mij, het is één uur. Ik hoor de schoone gevangene stommelen,.. misschien bereidt zij zich, om weder tot mij af te dalen... Digt moet dus de brief; en Joris, de tuinknecht, met dien aan u en Madam Gibbon de deur uit en naar den Haag - Adio - adio
S.L. |
|