Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3
(1806)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 142]
| |
Amsterdam, 10. Maart.Mejuffrouw!
Ik had wel gaarne gewenscht, dat u geene zoo ongunstige, zoo onwaarachtige denkbeelden ten mijnen aanzien waren ingestort, dat gij u voor mij, als voor een' struikroover verschoolt, en wel op een Buitenverblijf in de nabijheid van Loosduinen, in een saizoen, zoo ongeschikt voor het buitenleven; en, schoon ik hoop, dat u dit niet beangstigen zal, in een' tijd, waarin men op eenigzins verwijderde Buitenverblijven, minder roem dan voorheen dragen mag op de anders in dit Land zoo zeer geprezene veiligheid der wegen. Waarlijk het doet mij meer leed, dan gij waarschijnlijk u verbeelden kunt, of ik misschien in staat ben u te doen gelooven, dat gij u voor mij op eenigerlei wijze verbergt. - Maar gij ziet - ik heb uw verblijf ontdekt - ontdekt tot mijne groote vreugde - en ik heb aan Mevrouw Meadows mijn oogmerk ge- | |
[pagina 143]
| |
schreven, om u op morgen een kort bezoek te geven. - Weinige uren, weinige oogenblikken misschien, nadat gij dezen ontvangen hebt, zal ik mij het genoegen geven, u te spreken. U te zien, u te spreken is mijn grootste wensch - en ik vertrouw, dat Mevrouw Meadows mij geen hinderpaal in den weg zal stellen. Althans ik heb het haar genoegzaam gebeden. Ik erken, dat onze laatste bijeenkomst niet zoo aangenaam geweest is, als ik die wel gewenscht had - ik erken, dat mijn opvliegend karakter, zoo weinig aan tegenstand gewoon, zich ongunstig ontwikkeld heeft, maar, o mijn lieve! - (hoe toch zal ik u anders noemen? wat naam kan ik u anders geven?) uw afzijn heeft mij zoodanig bedroefd, de onzekerheid, waarin ik eenige dagen heb doorgebragt, van uw dadelijk verblijf, heeft zoodanig eenen invloed op mij gehad, dat ik mij wel wachten zal, van weder tot zulk eene hevigheid uit te spatten en daardoor het hart van haar te verschrikken, wier gunst mijn grootste hoop, wier geluk mijn hoogde doel - en wier bezit mijn eenige en duurzame wensch is. O zou de Hoop, die mij zoo dikwerf misleidt, zou de Hoop mij nu weder bedriegen! zou ... neen! deze onze bijeenkomst, verwacht ik, zal een zoo gunstig einde nemen, als de vorige ongunstig geweest zijn... Ik zal althans van mijne zijde alles toebrengen, om | |
[pagina 144]
| |
hetgeen ik tegen u mogt misdreven hebben goed te maken. Ik was in staat geweest, om u op het Buitenverblijf van Mevrouw Meadows te verrassen, maar ik heb de voorkeur gegeven, om u zoo door haar als door dezen brief te waarschuwen ... o ik bid u, mijn waarde! leg toch allen noodeloozen schroom ter zijde ... Gij vormt u waarlijk schrikbeelden omtrent mijn persoon, die gij bij eene nadere kennis, geheel ijdel vinden zult; en waarover ik hoop, dat wij eenmaal zamen hartelijk zullen lagchen.... Ik beken gaarne, dat ik in mijne verwilderingen, weinige denkbeelden kon koesteren, dat ik immer zulk een Engel als gij zijt zou aantreffen. - Laat ik u mogen zeggen, dat ik zelf geen denkbeeld koesterde, dat 'er onder vrouwen zulk eene bestond, als gij zijt. Want, helaas! Heertjes van mijne opvoeding, van mijnen aanleg, omdat zij van jongs af aan de bedorvenste uwer sekse kennis krijgen, meten in hunne verbeelding, zeker dwaas en strafbaar genoeg, alle vrouwen af naar die voorwerpen, welke zij kennen, en die ik mij naauwelijks verbeelden kan, tot dezelfde wezens als gij, te behooren. - Ik schrijf u zonder eenige vrees, dat gij mij van vleijerij verdenken zult, want uw verstand zal u overtuigen, en uw hart zal gevoelen, dat ik hier de eenvoudige waarheid schrijve. Ik hoop maar, dat gij u daarover niet zult belgen, dat ik een oogenblik in de noodzakelijkheid ge- | |
[pagina 145]
| |
weest ben, om de volmaaktste der sekse te vergelijken met eene soort, waarover gij u zeker schamen zult, dat zij behoort tot uwe sekse. Zoo misschien Mevrouw Meadows, van welke ik echter ook het tegendeel hope, mij den toegang op haar buiten weigerde; ik bid u bij de Liefde, die ik u toedrage (want waar bij hooger zal ik u bidden, dat het u niet ergert) beweeg haar dan, dat zij, al was het maar voor een half uur, onze bijeenkomst toesta ... eene bijeenkomst, waarin ik u hoop te overtuigen van het hartgrondig berouw, dat ik gevoel over mijnen laatsten on voorzigtigen en vermetelen stap, bij welken ik u gelegenheid gaf, om mij harder te behandelen, dan ik verdiende, zal ik niet zeggen, maar dan ik van eene zoo zachtmoedige, edelmoedige en godsdienstige Dame had durven verwachten. Verzeker Mevrouw Meadows van mijn berouw, en van mijne goede oogmerken. Indien misschien mijne komst u weder geheel onaangenaam ware, dan bid ik u alleen, dat gij u matigt van die scherpe, die gestrenge benamingen, welke gij omtrent mij, bij onze toevallige ontmoeting in het Bosch, gebruikt hebt. Immers, gij kunt niet denken, dat een man van mijn karakter zulke harde uitdrukkingen kan hooren, zonder dat zijn hestige geest vuur vat, en in die vervoering op zijne beurt minder bescheiden spreekt en zich gedraagt, dan hij zeker omtrent u ver- | |
[pagina 146]
| |
pligt is. Het zou mij misschien kwalijk staan aan te voeren bij eene Dame, die zoowel van alle hare pligten onderrigt is, en die op eene zoo treffende wijze vervult, hoe zeer zij, door eenen zoo gestrengen, schoon regtvaardigen toon van gramschap, eenen in zijne eige oogen diep genoeg gezonkenen, eerder tot wanhopigen voortgang in het kwade, dan tot het terug keeren op den weg der deugd aanspoort. Tot nog toe heb ik het ongeluk gehad, dat sedert onze eerste bijeenkomst, welker aangenaam tafereel met gloeijende en onuitwischbare verwen voor mijne oogen blijft zweven, iedere zamenkomst onaangenamer ten einde geloopen is, en dat ik, in plaats dat ik slechts eenigermate mijne stoute, maar toch niet geheel te veroordeelen, hoop vervuld zag, al verder en verder mij van dezelve zag verwijderd. Is dat niet zeer ongelukkig? Denk dat eens na, en besef, hoe zulk een tegenspoed eene zeer nadeelige uitwerking op een karakter, als het mijne is, moet hebben. Moest ik niet opmaken uit het minzame, dat 'er bij onze eerste ontmoeting plaats had, dat, zoo 'er van mijne zijde geene redenen gegeven werden, althans de volgende van eenen even aangenamen aard zouden zijn. En wat is 'er gebeurd? Moest ik, want ik moet dat punt nog eens aanroeren, moest ik niet, toen dat fragment van den brief uwer boezemvriendin in mijne han- | |
[pagina 147]
| |
den gevallen was, van een' nog koeler aard, dan de ijskoude Walraven geweest zijn, indien mij dat niet nog bemoedigd had, indien het voor mij geen straal van hoop had doen doorbreken, in dien nacht van droefheid, waarin ik rondzwierf. - Ik bid u, lieve Juffr. Bronkhorst! onderzoek nog eens uw hart, eer gij mij in de demoedigste houding, en met een' verslagenen geest u ziet naderen; o onderzoek nog eens, of in dat hart niet nog een enkel vonkje van die genegenheid is overgebleven, welke zelfs uwe beste Vriendin niet onduidelijk meende bespeurd te hebben. En is dat niet geheel uitgebluscht, zoo als ik den Hemel bid, o ontmoet mij dan, bij mijne komst, op het Buitenverblijf van Mevrouw Meadows met die onbezorgde en openhartige minzaamheid, waarmede gij mij te Zaandam, toen ik de eer had van aan uwe zijde te mogen zitten, verwaardigde. Laat ik in den hemelschen blik uwer, oogen, den liefderijken geest van eenen weldadigen Engel mogen zien. Waarlijk, waarlijk ... ik heb het u reeds meermalen geschreven, maar ik moet het herhalen, in de streelende hoop, dat eenmaal uw hart geroerd zal worden, door mijne opregte betuigingen - Waarlijk, zoo 'er iemand op de wereld in staat is, om eenen zoo verbijsterden en verdoolden jongeling op het spoor van rede en Godsdienst terug te brengen, dan zijt gij het, en niemand buiten u. Schoon ik uwe deugd wel een wei- | |
[pagina 148]
| |
nig minder gestreng wenschte, is het immers zeker, dat alleen de verhevenste en bijna Goddelijke Deugd, welke de grondstof van uw karakter uitmaakt, in staat is, om een' geest, als den mijnen te treffen met een edele soort van eerzucht, om de slaafsche kluisters der zinnelijkheid af te schudden, en, door uw voorbeeld bemoedigd, pogingen aan te wenden, om zich uit het stof van laffe, schuldige en misdadige vermaken op te beuren in dien zuiveren dampkring der deugd, waar de reinheid der genietingen bij elken ademtogt toeneemt, en de anders zoo nietige en beuzelende aardworm zaligheden smaakt, zaligheden verspreidt, die hem zweemen doen naar die wezens, van eene verhevener natuur, aan welke hem zijne verhevene bestemming verbroedert. Besef, gevoel mijne dierbare! welk een' dienst gij, niet alleen mij, maar zooverre mijne betrekkingen reiken, der maatschappij doen zult, met mij door uwen invloed, mijne voortreffelijke bestemming ten minste weder te doen naderen. Lees vrij aan Mevrouw Meadows, die mij eene Dame van ervarenis schijnt, dit gedeelte van mijnen brief voor, en laat die daaruit oordeelen, of ik een zoo geheel verloten schepsel ben, als waarvoor gij mij misschien houdt en waarvoor mijne vijanden mij zoo gaarne zouden doen doorgaan. Ik vertrouw, dat zij, indien zij niet tot mijne vijanden behoort, en de zaak | |
[pagina 149]
| |
in een geheel onbeneveld licht ziet, u raden zal, om mij zoo al niet met de teederheid van eene vriendin te bejegenen, mij dan ten minste als een ongelukkig mensch te behandelen, dat alleen leeft door de hoop, dat hij niet geheel het medelijden van haar onwaardig is, die het misschien veel minder, dan zij meent, zou kosten, om hem eenigzins een deelgenoot van dat waar geluk te maken, dat haar in het midden van zoovele onaangenaamheden staande houdt. Overweeg, bid ik u, eindelijk, welk in het tegendeel het gevolg moet zijn, indien gij mij met die hardheid, met die versmading (met die verguizing schreef ik bijna) blijft behandelen, als bij onze laatste zamenkomst; indien eens in die bijeenkomst uwe heftigheid tegen mij in krachten nog toenam; dan immers zoudt gij mij tot eenen staat van volstrekte wanhoop brengen... en bedenkt gij wel volkomen, waartoe een man van mijn karakter in dien staat bekwaam zijn zou!... Gij weet, gij weet overtuigend zeker, dat ik voor u in eene liefde blaak, zoo hevig als ooit eenig jongeling; als ik in uwe tegenwoordigheid ben, wederhoudt mij de eerbied, die uwe edele houding en voortreffelijke hoedanigheden mij inboezemen, naauwelijks, om u, ondanks de te vreezene verstoordheid te omhelzen, en met al het vuur, van jeugd en liefde aan mijn hart te drukken.... De hoop alleen, dat ik, een- | |
[pagina 150]
| |
maal, geheel met u bevredigd, zonder de minste vreeze voor uwe verstoordheid, met blijken van eene wederkeerige liefde de bewijzen van mijne blakende liefde zal beantwoord zien; die hoop wederhoudt mij dan.... - Maar verdelg die hoop, Mejuffrouw, gij zult daardoor de vlam, die mijnen geheelen boezem in lichter laaijen brand zet, niet kunnen uitblusschen ... neen! uwe allesovertreffende bekoorlijkheden, door het vuur uwer gramschap zelfs niet ontluisterd, somtijds zelfs verhoogd, blijven niet alleen op mij denzelfden indruk maken, maar in hooger en hooger gloed wordt mijn hart ontstoken ... als ik uwe beminnelijke persone aanschouw, is het als of 'er een stroom van vuur, in plaats van bloed, snel door mijne aderen bruischt... O verbeeld, verbeeld u dan, dat ik in het ongelukkig geval ware, om door uwe aanhoudende gestrengheid tot de volstrektste wanhoop over te slaan ... en mij op het punt te zien, van eene zoo hemelsche schoonheid, de voortreffelijkste der vrouwen, die ik immer zag, voor altijd te moeten missen; hoe zeer zou dan misschien de wanhoop over mijne rede zegepralen; tot welke schromelijke stappen, waarvoor ik in bedaarde oogenblikken zelf beve, gevoel ik, dat ik in staat zou zijn ... en welk eene reeks van treurige gevolgen zou dit voor ons beide naar zich kunnen slepen.... Ik zou verloren ... volstrekt verloren zijn ... en gij ... gij ... | |
[pagina 151]
| |
Maar neen! Ik laat het gordijn vallen voor zulk een donker tooneel, dat mij mijne zwaarmoedige verbeeldingskracht maalt ... neen! neen! ik stel mij alles, alles goeds, van deze bijeenkomst voor. Van mijne zijde, dat beloof ik u, zal ik alles aanwenden, om mij zoo bedaard te gedragen, als de hevigheid mijner liefde maar eenigzins toelaat, en van uwe zijde verwacht ik, dat gij mij bejegenen zult, kan het nog niet zijn met blijken van onderscheidende genegenheid, dan ten minste met die zoo algemeene bewonderde minzaamheid en toegevelijkheid, die u de liefde van allen verdienen doet. Mijnen brief overziende sta ik op het punt, om denzelven te verscheuren, omdat 'er sommige gedeeltens op zoodanig eenen toon geschreven zijn, dat zij uw teeder hart misschien in te hevige ontroering zouden brengen; maar behalve dat de tijd verstreken is, en de brieven naar de post moeten... Waarom, waarom zou ik mij voor u een masker aantrekken, die ik weet dat liever de ongekunstelde uitdrukkingen van mijn verwilderd hart hooren zult, dan dat ik eene bedaardheid huichelde, die zoo onbestaanbaar is met een hart, dat zoo hevig, zoo diep getroffen is... Althans ik kan mij daarvan geen denkbeeld vormen ... o beminnelijk meisje! denk bij zulke passages, die wat sterk zijn, dat Kraaijestein geen Walraven is, | |
[pagina 152]
| |
of hij het immer worden kan, in onderscheiden verheven hoedanigheden, zal misschien meêr van u dan van mij afhangen - maar zeker is, dat gij eeuwig vuriger dan door hem zult bemind worden van
Uwen
Louis Kraaijestein. |
|