Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3
(1806)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 139]
| |
Amsterdam, 10. Maart.Mevrouw!
Het is mij eindelijk gelukt, na dat ik meer dan acht dagen in de ongelukkigste onzekerheid heb doorgebragt, te ontdekken, waar zich Mejuffrouw Susanna Bronkhorst bevindt. Ik ben in het zekere onderrigt, dat zij zich onder uwe bescherming bij Loosduinen op uw Buitenverblijf onthoudt: en ben u zeer verpligt voor de genegene zorge, die gij draagt voor eene Dame, welke mij boven alles dierbaar is. Daar ik niet weet, dat ik bij de toevallige zamenkomst in het Haagsche Bosch, die gij zelve hebt bijgewoond, mij zoodanig gedragen heb, dat gij reden hadt, om Mejuffrouw Bronkhorst voor mij, als een gevaarlijk man, te verbergen, wil ik niet ontkennen, dat ik daarover eenigermate gevoelig ben. En, in der daad, zoo ik daarover niets gevoelde, zou zulks juist uwen maatregel tegen mij billijken. Ik vertrouw, ondertusschen, dat | |
[pagina 140]
| |
gij de zaak niet van die zijde zult hebben ingezien, daar ik, bij de geringe kennis, welke ik aan u hebbe, toch reeds meen te hebben mogen opmaken, dat gij eenen natuurlijken afkeer hebt van een fatsoenlijk Man, zoo als ik meen te zijn, onverdiende onaangenaamheden aan te doen. Dit vertrouwende, en op mijne eerlijke oogmerken omtrent Mejuffrouw Bronkhorst steunende, gebruik ik de vrijheid u een' brief aan haar bij dezen in te sluiten, met welks overgaaf gij mij zeer verpligten zult. En, daar ik voornemens ben, morgen bij tijds van hier te rijden, zal ik misschien zeer kort na het ontvangen van dezen brief mij aan uw Buiten laten vinden, om met Juffrouw Bronkhorst voor eenige oogenblikken te spreken. Ik geloof niet, dat gij redenen hebben zult, om mij, die u nooit in het minste beleedigd heb, dit gering gunstbewijs te weigeren. Zijt verzekerd, dat ik omtrent Juffrouw Bronkhorst niet dan de beste, dan de eerlijkste voornemens koester - maar haar niet te zien ... haar niet te spreken is voor mij de onverdragelijkste zaak der wereld. Tot een bewijs, hoe mij het welzijn van Mejuffr. Bronkhorst ter harte ga, strekke zelfs dit mijn schrijven. Ik ben ongelukkig maar al te wel onderrigt, welke ongunstige gevoelens zij van mij koestert; en, schoon ik niet altijd juist zoodanig mij gedragen heb, als | |
[pagina 141]
| |
ik nu wel wenschen zou, nu ik een beter inzien van alles krijge, hebben mijne vijanden zich 'er zeer kunstig van weten te bedienen, om mij in een zoo allerafgrijsselijkst daglicht te stellen, dat Juffrouw Bronkhorst op het gezigt van mij alleen bijna bezwijmt. Gij zijt 'er zelf getuige van geweest, Mevrouw! - Ik bid u, heb dus de goedheid, om bij de overgaaf van dezen brief, haar een weinig voor te bereiden, opdat ik haar teeder hart geen' nieuwen schrik aanjage, wanneer ik mij misschien onverwacht op uw Buiten vertoonde, want ik koester de hoop, dat gij mij ten minste toe zult staan, om haar te zien en te spreken, daar ik niet geloof u redenen gegeven te hebben, om u te rangschikken onder, mijne vijanden. In dat vertrouwen blijf ik, hopende u kort na de ontvangst dezes te zien, met hoogachting
Mevrouw!
Uw dienstv. Dienaar
Louis Kraaijestein. |
|