Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3
(1806)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 62]
| |
den Haag, 6. Maart.Waarde Vriendin!
Ei, Suse! vergun mij toch met dien lieven naam u aan te spreken. Ik begin dezen brief met eene bevende hand en een kloppend hart. Schoon Papa zegt, dat ik mij ons verschil te veel aantrek, en Mama zelf van gevoelen is, dat ik reden zou hebben, om op u eenigzins verstoord te zijn, noch het een noch het ander geldt bij mij - alleen de gedachte, Suse is op mij verstoord, zweeft mij gedurig voor mijn' geest, niet alleen bij dag, maar zelfs 's nachts. Ik slaap afgebroken, en in mijn droomen zie ik u, maar niet zoo als somtijds anders enkele malen gebeurde - met de trekken van vriendelijke genegenheid op uw gelaat, maar altijd met den u zoo ongewonen trek van verstoordheid en dat op mij, uwe hartelijk genegene vriendin. Ik beken u, Suse! ik beken zonder omweg, ik heb dat papier, hetwelk u de Heer Kraaijestein gezonden heeft, ik heb dat papier | |
[pagina 63]
| |
geschreven. Ik heb het in een brief aan Madam Gibbon gewikkeld - en het is mij onbegrijpelijk, hoe het haar niet in handen gekomen is. De brave vrouw, welker waarheidsliefde ons allen bekend is, en die het hoogste vertrouwen verdient, herhaalt plegtig, dat zij nooit het papier onder hare oogen heeft gehad. Zij heeft mij den brief laten zien, in welken ik het had ingesloten. Zij kon zich klaar herinneren, dat zij dien brief nooit uit hare handen gegeven had; en echter ... zij heeft het papier nooit gezien. Ik heb aan Papa de geheele historie verhaald, toen ik te huis kwam, zoo aangedaan, als men mij nooit gezien had; en ook deze betuigt, dat hij zich geen denkbeeld kan maken, hoe een papier in een brief aan Madam Gibbon gesloten immer den Heer Kraaijestein in handen komen kan, ten ware zich in het huis van Madam Gibbon een dienstbode of ander huisgenoote bevond, aan de belangen van den Heer Kraaijestein verbonden. Ik heb dit gevoelen aan Madam Gibbon medegedeeld, maar gij kent zoowel als ik de eenvoudige goede meid Pieternel, die 'er reeds zoovele jaren gediend heeft, en echter zal Madam Gibbon haar over de zaak onderhouden, en u dan den uitslag melden. En onder de jonge Dames kan het ook niet schuilen. Evenwel ook haar zal Madam Gibbon ondervragen. - Maar, mijn lieve Suse! ondersteld, dat men | |
[pagina 64]
| |
'er niet achter kwame, hoedanig dat papier in handen van Kraaijestein gekomen is, is dat dan waardig, dat wij, tusschen welke zulk een heilige band van vriendschap bestond, om zoodanig een onverklaarbaar stuk breken? Ik ben zeer driftig geweest, Suse! aan het huis van Madam Gibbon. Ik heb misschien in mijne drift te veel van u gevergd, daar gij redenen hadt, om, bij de ontdekking, dat het papier Kraaijestein in handen gevallen was, zeer verstoord op mij te zijn ... ik moest in plaats van in drift op te stuiven, toen gij aarzelde om mij te gelooven, om vergiffenis gesmeekt hebben, en gunstiger oogenblik afgewacht, om u zooveel mogelijk te overtuigen, dat ik waarlijk dat papier aan Madam Gibbon gezonden had. - De plegtige betuiging van eene vrouw als Madam Gibbon was zeer tegen mij; maar kon ik verwachten, dat de opregte verklaring van eene vriendin niets bij u zou gewogen hebben ... o dat ... dat griefde mij onuitsprekelijk, en ik kan het niet herdenken, zonder dat mijn hart als doorpriemd wordt, maar met dat alles verzoek ik u verschooning voor alles hetgeen ik in drift mogt gezegd hebben - ik vraag verschooning voor mijn overhaast en onvriendelijk vertrek ... en als ik alles weder ga indenken, stroomen de tranen van berouw langs mijne wangen, omdat ik met zooveel drift en overhaasting ben te werk gegaan. | |
[pagina 65]
| |
En wat betreft het schrijven van het stuk zelve - schoon ik het gedaan heb uit eene waarachtige liefde voor u, daar ik bekommerd was, dat de snoode Kraaijestein waarlijk op uw hart eenigen indruk gemaakt had, en ik den Hemel durf aanroepen, dat ik het met dat en geen ander oogmerk gedaan heb, geloof ik, de zaak van achteren ingezien, dat het beter geweest zou zijn, indien ik u even als den geheelen brief ook den inhoud van het los stukje papier had medegedeeld ... en hoe dikwijls rijst nu de vruchtelooze wensch in mijnen geest op, dat ik dit gedaan had, nu het papier Kraaijestein in handen gevallen is!... Gaarne, zeer gaarne, lieve Suse! verzoek ik u vergiffenis voor het achterhoudende, dat 'er geweest is in mijn gedrag door aan Madam Gibbon meêr te melden, dan ik u dadelijk vertoond had. Ja ik voelde 'er toen al iets in, dat anders was dan hetgeen tusschen zulke vriendinnen, als wij zijn, behoordde - maar nu ten duidelijkste, omdat het gevolg zoo ongelukkig is, als het met mogelijkheid zijn kan. Ik heb, schoon met een goed oogmerk verkeerd gehandeld - verschoon dus dezen eenen misstap van uwe vriendin, en ik beloof u, nooit, nooit zal iets diergelijks weder plaats grijpen. O dat gij wist, Suse! hoe ik 'er reeds voor geboet heb - en nog dagelijks boete.... Gij weet, hoe treurig ik geweest ben over den dood van mijne lieve | |
[pagina 66]
| |
Grootemama. Gij hebt mij toen lang zien schreijen ... maar die tranen waren met een stil genoegen vermengd; ik herdacht, die stortende, aan de zalige afgestorvene; aan al de liefde, die zij voor mij gehad had, en die haar reine ziel in het verblijf der onsterfelijkheid nog voor mij zou gevoelen ... maar de tranen, die ik thans storte, zijn bittere tranen van berouw, van zelfsbeschuldiging ... tranen, die ik stort om het verliezen van eene vriendin, zoo eenig in hare soort, en mijn hart zoo dierbaar. Alles, wat 'er door mij bedreven is, is echter zonder een boos opzet geschied ... ik ben onvoorzigtig, zeer onvoorzigtig ... en achterhoudend jegens mijne beste vriendin geweest ... en dat kost mij reeds zoovele wroeging, zooveel spijt, zoovele tranen - o hoe moeten dan ondeugende menschen te moede zijn, als hun geweten ontwaakt ... hoe zou ik te moede zijn, indien ik, zoo als gij in uwe regtmatige verstoordheid tegen mij ontvallen liet, indien ik dat papier den Heer Kraaijestein in handen gespeeld had ... maar dat gelooft gij immers niet, mijne lieve! Bij een bedaard inzien van alles kunt gij dat niet gelooven. Uw Lotje, dat u zoo hartelijk lief heeft, in een zamenzwering met uwe ondeugenden vervolger ... zulke strijdigheden kan een verstand als dat van mijne vriendin slechts voor een oogenblik gelooven, waarin alles zamen schijnt te spannen, om een | |
[pagina 67]
| |
paar vriendinnen van een te scheiden, die een half uur voor het noodlottig geval alles mogelijk zouden geloofd hebben behalve eene verkoeling in hare vriendschap. O die verkoeling heeft bij mij maar zeer kort geduurd ... Tweemalen, o geloof mij, Suse! tweemalen reeds onder den weg van het huis van Madam Gibbon naar het onze heb ik stil gestaan, om terug te keeren, om mij aan uwe voeten te werpen ... ach dat ik het gedaan had!... maar ook mijne gevoeligheid was opgewekt - en toen ik mijne Ouders alles verhaald had, waren die op u eenigzins gebelgd. Zij raadden mij af, om eenige laagheid, zoo als zij het noemden, voor u te doen, vooral, omdat gij mij verdacht houdt, als of ik het briefje Louis Kraaijestein heb doen in handen vallen. Dat griefde hen zeer, maar, o dat ik toen de inspraak van mijn hart gevolgd had en niet naar raad geluisterd - o dan, dan was de geheele zaak reeds uit de wereld geweest - gij waart bij mij gelogeerd - en onder de bescherming van mijne ouders. - Nu, nu zijt gij, ja zeer wel bij Mevr. Meadows - maar gij kunt immers voor haar die vriendschap niet hebben, die gij voor uw Lotje hadt, die gij reeds sedert zoovele jaren kende - dan waart gij niet op een eenzaam buitenverblijf ... dat ik dikwijls maar half veilig acht ... maar kom, Suse! laten wij alles, wat gebeurd is, vergeten, vergeef mij mijne misstappen in dezen, | |
[pagina 68]
| |
door toekomende blijken van trouw en ik hoop door eene niets achterhoudende vriendschap de nog overig zijnde sporen van verdenking geheel uit te wisschen. - Ik zal door de teederste vriendschap u het verdriet, dat ik u heb aangedaan, vergoeden - ik zal nog meer dan ooit geheel uwe zusterlijke vriendin zijn. Ik heb, (want ik wil aanmerken, als of alles voorbij en over is, en zal dus aan u schrijven zoo als ik altijd gewoon ben) ik heb al weêr een brief van uw broêr KooGa naar voetnoot(*) ontvangen - hij is gister te Amsterdam terug gekomen, zoo als gij misschien weten zult. Zijn brief loopt over dezelfde schijven - en hij is dan zoo het lijkt verbazend op mij verliefd. Bij mij, Suse! kan ik nog geen beginsel bespeuren, en ik had mijne pen al versneden, om aan hem te schrijven, hoe ik in waarheid over hem denk ... maar hij is zoo goed en opregt, dat het mij waarlijk niet van het hart mag, om hem te bedroeven, en daarenboven is hij uw broeder. Waarlijk als hij dat niet was hij had al een brief van mij gevonden bij zijne t'huiskomst. Maar hoe ik het keer of wend, ik kan mij toch niet wijsmaken, dat ik ooit be- | |
[pagina 69]
| |
hagen in hem krijgen zal. Nu wij hebben de bui zien hangen, en bij voorraad 'er wel eens lagchende over gesproken, dus is het niet noodig, dat ik 'er breed over uitweide. Ik wenschte maar, dat gij hem beduiden kondt, dat het niet waarschijnlijk is, dat het met mij gaan zal. Dan was hij zoo wat voorbereid ... want ik vrees maar, dat ik anders binnen kort hem met een fargon voor de deur zal zien stil houden, en wat hebben wij aan al dien omslag, als 'er toch niet van komt, zoo als ik vast geloof, dat het geval zal zijn. Voor het tegenwoordige althans zou ik hem niet raden te komen, want sedert het tusschen ons voorgevallene is mijne luim gantsch niet gunstig. Evenwel, Suse! indien ik geloofde, dat ik met uw' broeder op den duur gelukkig zou kunnen zijn, en hij door mij, zou ik ons geluk niet afhankelijk doen zijn van de ongunstige luim, waarin ik door een ongelukkig toeval geraakt ben. Meld mij als eene vriendin, die te edelmoedig is om de vriendin uit hoofde van het genoegen van haren broeder te vergeten, meld mij wat mij te doen staat? O met hartelijker verlangen, dan ooit zie ik uw antwoord te gemoet. Met verlangen, ja!.. maar ook met eene vreeze, die ik nooit voor tegenwoordig gevoeld heb. O had ik ooit kunnen denken, dat 'er een oogenblik mogelijk was, waarin ik voor het | |
[pagina 70]
| |
ontvangen van een' brief van uwe hand zou kunnen vreezen. En echter thans is het zoo. Ei neem die vrees weg door een spoedig antwoord. O dat uw brief begon: Lotje! Lotje! alles vergeef ik u. Hoe bemoedigd zou ik dan voortlezen. Papa en Mama laten u groeten. Vaarwel, lieve Vriendin! en antwoord spoedig ter geruststelling van
U zoo hartlijk als ooit liefhebbende
Lotje Elzevier. |
|