Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3
(1806)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 52]
| |
Amsterdam, 6. Maart.Mejuffrouw en hooggeachte Vriendin!
Ik kan naauwelijks woorden vinden, om u uit te drukken, hoe zeer ik mij vereerd vind met den last, welken gij mij bij den uwen van eergisteren opdroegt. Uwe geheele brief ademde dat vertrouwen, hetwelk mij verzekerde, dat ik bij aanhoudendheid op uwe vriendschap roemen mag. Reeds tot tweemalen toe heb ik pogingen gedaan, om uwen Papa te spreken... Eergisteren ben ik aan het kantoor geweest, maar ik kreeg berigt, dat uw Papa daar niet was, en ook niet te huis. Maar ik oordeelde, dat, al was hij in huis geweest, ik hem daar niet zou hebben moeten opzoeken. Daar ik eenig papier op Parijs noodig heb, alzoo ik eerstdaags daar heen denk te vertrekken, had ik eene ongezochte boodschap aan den ouden Heer. Gisteren heb ik hem op de Beurs zoeken te treffen, doch ben niet zoo gelukkig | |
[pagina 53]
| |
geweest van hem daar te ontmoeten, zoodat ik uwen brief niet heb kunnen overreiken, en mij van mijnen verderen last kwijten. Ik wil dus u ondertusschen niet langer onkundig laten van mijne vergeefs aangewende pogingen, opdat gij door mijn langer stilzwijgen ook niet in het denkbeeld komen zoudt, of ik ongezind ware, om u dien niet noemenswaardigen dienst te bewijzen. Schoon ik mij overtuigd houde, dat gij dit bezwaarlijk van mij zoudt gelooven, ducht ik, of misschien al het onaangename, dat gij ondervindt, zoodanig eene uitwerking op uwen geest zou kunnen hebben, dat gij, gelijk veelal het geval van diep verslagenen is, ook verdenking omtrent zoodanige personen zoudt gaan voeden, die het wel met u meenen. Zijt intusschen ten mijnen aanzien volkomen gerust. En schoon de opoffering van geene beteekenis is, en bijna geene melding verdient, ik zou, zoo ik uwen brief had kunnen bezorgen en uw' Papa naar mijn genoegen spreken, heden naar Parijs op reis gegaan zijn. Nu heb ik mijn vertrek uitgesteld tot maandag, en ik denk, dat zich tusschen heden en dien dag wel eene gelegenheid zal opdoen, om hem naar genoegen te spreken. Ik schrijf u dit niet, om mij door dit uitstel eenige verdienste toe te schrijven, maar alleen om u te overtuigen, dat uw geluk en belang mij ter harte gaan. En zijt verzekerd, dat ik Amsterdam niet verlaten zal, zonder dat | |
[pagina 54]
| |
ik uwen Papa gesproken heb, al zou ik dan mijne reis ook weder verschuiven. Ik kan u ondertusschen melden, dat gisteravond uw broêr Koo te huis gekomen is, en dat ik van hem een bezoek gehad heb. Schoon ik wel kan merken, dat hij het oogmerk zijner reis juist niet bereikt had, was hij vrij opgeruimd en zeer welvarende, en hij heeft mij waarschijnlijk eene gelegenheid aan de hand gegeven, om uw' Papa morgen te spreken. Ik kon ondertusschen niet nalaten, hem te kennen te geven, dat ik een' brief van u ontvangen had, en na hem de geheimhouding ten strengste te hebben opgelegd, u den brief, aan mij geschreven, mede te delen. Ik zag, dat de goede jongen onder het lezen bedroefd was, en verscheide malen de schouderen optrok. ‘Suse is wel ongelukkig,’ zeide hij, ‘ik heb een' brief van haar te huis gevonden, en ik zie uit den uwen, dat haar toestand nog neteliger wordt.’ Ik gaf hem toen te verstaan, hoe ik, ingevolge van uw schrijven, uwen Papa wenschte te spreken bij het overgeven van uwen brief - en zijn antwoord was juist niet zeer bemoedigend. ‘Gij kunt het wagen, mijn Vriend!’ zeide hij, ‘maar ik vrees, dat de uitslag ongunstig zijn zal. Althans toen ik gisteravond te huis was gekomen, vroeg ik, of men binnen kort ook eenig berigt van Suse ontvangen had. Wimpje zag bedroefd voor | |
[pagina 55]
| |
zich neder - Papa zweeg, en Mama gaf hem ook weinig tijd, om mij te antwoorden, want zij voerde mij toe, met een ijsselijk gezigt:’ ‘“Indien gij 'er eenigzins belang in stelt, dat gij in de gratie van Papa en Mama blijft, zoo zult gij best doen met u van den naam van die onwaardige dochter in onze presentie te menageren. Wij zijn over haar zeer geindigneerd: en zij verdient de attentie niet, welke gij voor haar hebt. Zij heeft uw Papa met haar schrijven abominabel lastig gevallen. Maar wij hebben het haar verleerd: Papa heeft hare brieven onbeantwoord gelaten: en nu houdt zij op. 't Was maar gelukkig, dat die eene brief mij bij toeval in handen kwam. Begrijp die stemmige zuster, die altijd voor de zedepreekster speelt, had 'er den zet op uitgevonden, om onder de firma van het kantoor te schrijven; zekerlijk met het but, opdat mij haar gekrabbel niet in handen vallen zou.”’ Zij had 'er nog meêr bijgevoegd, maar Koo was zoo gramstorig geworden, dat hij 'er maar weinig naar geluisterd had. - Gij ziet hier uit, Mejuffrouw! welke de reden is van het niet beantwoorden uwer drie laatste brieven, waarvan 'er zeker een in handen van uwe Mama gevallen is. Gij ziet ook, hoe de denkwijs ten uwen aanzien is, | |
[pagina 56]
| |
althans wat uwe Mama betreft, en die, helaas! te veel invloed op uw' Papa schijnt te bezitten. Ik zou u dus met eene valsche hoop vleijen, indien ik u zeide, dat ik verwacht veel bij uw' Papa te zullen kunnen uitwerken. Uit eerbied voor hem, zal ik mij hier onthouden van aanmerkingen, welke zeer natuurlijk in mijnen geest opkomen. Maar ik kan niet nalaten u te betuigen met welk een diep gevoel van deelneming ik de verslimmering van uwen toestand vernomen heb. Bovenal heeft het mij getroffen, dat gij ook met uwe Vriendin Charlotte op eenen afstand geraakt zijt. Verre zij het van mij, dat ik naar de oorzaak van die verwijdering gissen wil, maar die moet wel zeer gewigtig geweest zijn; en dat in een oogenblik, waarin gij meer dan ooit hare vriendschap behoefde. O hoe hartelijk wensch ik, dat de eene of andere gunstige gelegenheid eene bemiddeling en is het noodig eene verzoening zal doen geboren worden tusschen twee zulke zusterlijke vriendinnen. Gij kunt begrijpen, hoe uw broêr Koo over deze vriendschapsbreuk getroffen was; daar hij het gewaagd heeft, om zich bij Charlotte met een aanzoek te vervoegen, waarin hij, buiten dit misverstand zelf, misschien even ongelukkig slagen zou, als ik bij hare vriendin. Ik verheug mij, dat het tusschen u en Madam Gibbon nog op een' tamelijken voet gebleven is. In der daad het getal uwer vrien- | |
[pagina 57]
| |
den begint zeer op te korten, en 'er is iets noodlottigs in uw geheel geval, welks ontknooping thans onmogelijk is, maar die mij bijna eene zamenzwering tegen u zou doen vermoeden. Laat ik u als een vriend mogen raden, zijt toch in allen deele op uw hoede; want de listen van Kraaijestein zijn bijna onuitputtelijk. Vertrouw u dus zoo weinig mogelijk aan lieden, die gij niet door en door kent. Ik verheug mij, dat gij Lise bij u hebt; die geloof ik, dat u getrouw is. Ik verlang zeer, om Mevrouw Meadows van naderbij te leeren kennen. Zij moet, naar ik merk, eene vrouw van vele talenten zijn; - maar, onder ons, dat der opvoeding schijnt zij in geen groote mate te bezitten; althans te oordeelen uit de proeve, welke gij mij geeft, maakt zij in het voor handen zijnde geval 'er geen gebruik van. Ik heb eens hooren aanmerken, en mij scheen die aanmerking op zeer goeden grond te rusten, dat men het waar gezond verstand en het deugdzaam hart van onze medemenschen niet beter beoordeelen kan, dan uit de wijze van opvoeding der kinderen, welke de Hemel hun geschonken heeft. De studie, om verstandige en brave medeleden voor de maatschappij op te kweeken, is de schoonste en de verhevenste studie: en hoe groot de naam van verstand, hoe groot de roem van braafheid zij, die iemand nagaan, als hij daarin te kort schiet, mag men, zonder groote ergdenkend- | |
[pagina 58]
| |
heid, wel aan een' of anderen twijfelen. Pas dit echter niet al te zeer toe op het voorwerp, dat mij tot deze herinnering aanleiding geeft, want gelijk het zeer onvoorzigtig is, over iemands karakter, uit éénen trek te oordeelen, zoo is het zulks in het bijzonder over de opvoedingswijze van iemand, dewijl somtijds een verstandig opvoeder voor een oogenblik iets kan toelaten, om daarna des te krachtiger zijnen kweekeling onder handen te nemen. Hier komt nog bij, dat ik u voor alle dingen raden zou, om met Mevrouw Meadows in dezen op een' zeer goeden voet te blijven, daar haar gedrag ten uwen aanzien blijken draagt van groote en onverpligte edelmoedigheid. Indien het mij nu, zoo als ik hope, gelukt, dat ik uw' Papa morgen of overmorgen spreke, dan ga ik Maandag op reis, maar, ten zij gij het mij uitdrukkelijk weigerde, zal ik mij dien dag het genoegen geven, om van u afscheid te komen nemen. Ik zal u dan mondeling berigten, wat ik van uw Papa verstaan heb. O hoe gaarne wenschte ik u een brenger van goede tijding te wezen. Maar hoe dat zij, mondeling kunnen wij toch in één uur veel meer en beter met elkander afdoen, dan in onderscheidene brieven. Ik moet u daarenboven over iets onderhouden, waarin ik groot belang stel, en waarvan ik hier een enkel woord reppen zal, op dat gij 'er | |
[pagina 59]
| |
voor mijne komst bij u, eens bepaaldelijk over zult kunnen denken, en mij uwe gevoelens zeggen. Daar alle hoop, om u immer als Echtgenoote te bezitten bij mij geheel was afgesneden, en ik door kracht van redeneering en het te hulp roepen van mijne beginselen het onaangenaame, dat ik daarover gevoeld heb, en bij wijlen nog gevoel, eindelijk te boven ben, vind ik mij op nieuws in een pijnlijk geval ingewikkeld. Na u, geachte Vriendin! had ik mijne aandacht gevestigd op eene persoon, in zoovele opzigten met u overeenkomende, uwe zusterlijke vriendin Charlotte, wier bevalligheden en voortreffelijke eigenschappendoor u geredelijk zullen worden toegestemd. Ik vleide mij, dat deze misschien niet dien afkeer van mij hebben zou, welken gij zoo openhartig beleden hebt van mij te gevoelen ... en zie daar ... ook dat ontwerp in een oogenblik in rook verdwenen. Uw broêr Koo bekent mij niet alleen zijne bepaalde genegenheid voor Mejuffr. Elzevier, maar dat hij reeds dadelijk zich aan haar verklaard heeft. Aan de eene zijde verwonder ik mij geen oogenblik, dat hij, door hare aantrekkelijkheden bekoord, voor haar eene hartelijke genegenheid gevoelde, maar aan de andere zijde had ik zooveel stoutheid niet van hem verwacht, dat hij het gewaagd zou hebben zijne neiging aan haar te openbaren. Ik was, voor dat ik dit van | |
[pagina 60]
| |
hem wist, en, toen mijn geest zich met dien aangenamen droom vleide, voornemens geweest voor mijn vertrek uit het vaderland Charlotte en hare ouders nog een bezoek te geven, niet met oogmerk, om mij regtstreeks aan haar te verklaren; maar om door hetzelve de kennis te verlevendigen met eene zoo waardige familie, aan welke ik het mij eene eere rekenen zou eenmaal door de naauwste banden verknocht te zijn; daar gij nu met haar eenigzins gebroken zijt, en ik weet, dat uw broeder zich ronduit aan Charlotte verklaard heeft, ben ik in twijfel, wat te doen, en zal stellig tot niets besluiten, voor dat ik u gesproken heb. Ik bid u, waarde Vriendin! denk dit alles eens na, en meld mij, als ik het genoegen heb van u te zien en te spreken, den uitslag uwer overwegingen. Gij begrijpt dat mij, volgens mijne wijze van denken, de zaak in zekere onaangenaame twijfelmoedigheid stort, waarin mij de raad van eene deelnemende en verstandige vriendin zeer dierbaar zijn zal. Maak u intusschen niet ongerust, dat misschien mijn bezoek zou kunnen strekken, om uw verblijf bij de zoodanige bekend te maken, welke het beter was, dat daarvan onkundig bleven. Ik zal uit den Haag alleen met een fargon naar Loosduinen rijden, en dan mijn paarden daar op den stal gebragt hebbende naar het verblijf van Mevr. Meadows wandelen. Zoo doende zal ik, door niemand vergezeld, gee- | |
[pagina 61]
| |
ne gelegenheid geven, dat uwe schuilplaats ontdekt wordt. Waarlijk het is voor mij een onverdragelijk denkbeeld, dat gij eenigzins in de noodzakelijkheid gebragt zijt, om u te verbergen voor de lagen van eenen booswicht, die Wel om mogt zien naar eene schuilplaats, om zich te onttrekken aan het oog van alle eerlijke en deugdzame lieden. Nu, geachte Vriendin! zoo ik geen schrijven van u ontvang, dat mijne komst u onaangenaam zijn zal, hoop ik u, toekomenden maandag te ontmoeten, en blijf, na mijn kompliment aan Mevr. Meadows, met de diepste hoogachting
Uw Dienaar en Vriend
Philip Walraven. |
|