Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3
(1806)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 34]
| |
Loosduinen, 3. Maart.Mijn Heer en geachte Vriend!
Gij zult u misschien verwonderen, dat ik u dezen uit een dorp in de nabuurschap van den Haag en niet uit den Haag zelf schrijf. Gij zult van mij deswegens geene breede uitlegging behoeven, wanneer ik u zeg, dat de ondeugende pogingen van den Heer Kraaijestein, om mij overal te vervolgen, mij eindelijk hebben doen besluiten, om bij Mevrouw Meadows, die hier een klein Buiten gehuurd heeft, mijn' intrek te nemen, opdat het althans voor eene poos voor hem moge bedekt blijven, waar ik mij onthoude; want ik ducht, dat het niet zeer lang duren zal, of hij zal dat wel weder weten uit te vinden. Schoon ik behalve Mevrouw Meadows hier mijne Lise bij mij heb en boven dien nog eene meid en twee Tuinlieden, en niet verre van ons twee boeren woningen zijn, ben ik in eene gedurige onrust en wensch om van hier | |
[pagina 35]
| |
te wezen, en wel bij mijn Papa. Alle mijne pogingen ten dien einde aangewend, zijn vergeefs, zelfs mijne brieven, tot drie toe blijven geheel onbeantwoord. Ik heb den inliggenden ten zelfden einde aan hem geschreven, en ik hoop, dat God zal geven, dat ik hem door denzelven moge bewegen, dat hij mij weder onder zijn dak neme. Laat ik u mogen bidden, mijn Heer! zijt mij een gunstige voorspraak, en overreed mijnen Papa, dat hij mij weder in zijn huis neme. O, mijn Heer Walraven! gij kunt niet begrijpen, hoe ongelukkig ik thans ben! Door een misverstand, of hoe zal ik het noemen, heeft 'er eene verkoeling der vriendschap plaats tusschen mij en Juffr. Elzevier. Ik kan u de oorzaak van dit verschil niet openleggen, zonder voet te geven tot verdenkingen, waartoe ik omtrent een meisje, dat ik altijd zoo hoog gewaardeerd heb, als Charlotte Elzevier, geene gelegenheid geven mag. Genoeg, wij zijn op zekeren afstand geraakt en wel op zulk eenen, dat ik het huis harer ouderen niet tot eene schuilplaats tegen den Heer Kraaijestein verkoos te nemen. Er heeft zelfs maar weinig aan ontbroken, of ik was ook eenigzins met mijne lieve Madam Gibbon in verschil geraakt. Evenwel dat is nog voorgekomen, en wij zijn op een' vrij goeden voet gescheiden. Begrijp alleen, hoe hard het mij viel, dat die goede Dame, die mij altijd zoo hartelijk bemind | |
[pagina 36]
| |
heeft, en, die ik eene kinderlijke liefde toedrage, mij gister morgen, toen ik Mevr. Meadows met een koets wachtte, om met mij naar Loosduinen te rijden, mij toevoerde, nadat ik haar met tranen in de oogen en een hart vol weemoed bedankt had voor al het goede op nieuw van haar genoten: ‘Hoe zeer is dat tot uw dienst geweest, Juffr. Bronkhorst! en ik wenschte, dat mijn huis eene betere schuilplaats voor u geweest ware, of dat ik het u voor het vervolg daartoe weder durfde aanbieden.’ Ik: (eenigzins verwonderd opziende) Hoe, lieve Madam! zou ik dan niet mogen hopen, om in het vervolg weder gebruik te maken ... Mad. Gibbon: 't Valt mij hard, Mejuffrouw! dat ik het u zeggen moet ... maar... Ik: (mijn geduld meer en meer verliezende) Ik bid u, lieve Madam! wat wilt gij hiermede zeggen? Mad. Gibbon: (een' brief uit haar zak halende en mij overreikende) Ik heb altijd openhartig met u te werk gegaan. Gister heb ik dezen brief ontvangen: lees en oordeel. En wat moest ik daar zien, wat minder, dan eene vriendelijke waarschuwing door eene vrouwelijke hand geschreven, die hierop neder kwam, dat de schrijfster als eene hartelijke vriendin ‘Madam Gibbon raadde, om, zoo zij het belang van haar Huis wilde in het oog | |
[pagina 37]
| |
houden, zich niet meer met mijne zaak in te laten. Men liet mij in mijne waarde; men geloofde wel, dat ik ongelukkig in deze affaire met den Heer Kraaijestein betrokken was geraakt, maar daarmede had Madam Gibbon niet te stellen. Haar huis behoorde geheel buiten opspraak te blijven. De een dacht over die zaak zoo, een ander weder anders. Maar zeker had ik te veel uit te staan met den Heer Kraaijestein, een man van een zoo slecht karakter, dan dat ik, zonder nadeel voor Madam Gibbon, langer in haar huis kon blijven.’ Nadat ik dezen brief, die nameloos was, en geteekend, ‘Uwe welmeenende Vriendin,’ gelezen had, zweeg ik eenige oogenblikken stil, maar met veel moeite mij bedwingende, om niet in tranen uit te barsten, zeide ik eindelijk: ‘'t Is wel ver met mij gekomen, Madam! dat ik nu reeds voor zulk een sujet, gehouden worde, die, door haar langer verblijf, uw huis in een' kwaden naam brengen zou. Gij ziet, Madam! hoezeer ik daardoor getroffen ben ... maar gelukkig nog, dat zich Mevrouw Meadows over mij ontfermt, anders zou ik nu maar mogen gaan zwerven, als eene verstootene...’ Mad. Gibbon: Gij zult toch wel gelooven, Juffrouw Bronkhorst!... Ik: O waarom noemt gij mij niet langer Suse? | |
[pagina 38]
| |
Mad. Gibbon: (verteederd door deze woorden) Nu, Suse! gij zult toch wel gelooven, dat ik ook met veel ontroering dit biljet ontvangen en gelezen heb. En, zoo mijne overtuiging van pligt, die boven alles gaat; zoo ook mijne omstandigheden mij niet noodzaakten, om aan dezen wenk eener verborgene vriendin te gehoorzamen, ik zou u mijn huis nooit als eene schuilplaats tegen de ondernemingen van Kraaijestein weigeren ... Maar gij weet zelve, dat zoo de minste vlek of verdenking mijn huis aan begon te kleven, ik in eens van mijn geheel bestaan beroofd wezen zou. En daar gij thans ongelukkig zijt, zou uw ongeluk immers niet verminderen, door mij daar in te betrekken. Ik: Neen! lieve Madam! daardoor zou het vermeerderen. Ik moet het in u billijken: gij zijt het aan u zelve verschuldigd, maar dit hoop ik toch, dat gij mij voor onschuldig houdt ... dat gij mij niet verdenkt, als of ik in het allerminste de oogmerken van Kraaijestein begunstigde. Mad. Gibbon: Zijt daaromtrent gerust, Suse! Ik verdenk u niet. Zoo sprak zij, toen de koets met Mevrouw Meadows voor de deur stil hield. Gij kunt denken, mijn Heer! met welk een hart, ik het huis van Madam Gibbon, waarin ik de aangenaamste dagen mijner jeugd had doorgebragt, verliet. Ik kuste Madam Gibbon, | |
[pagina 39]
| |
waarlijk met een zeker denkbeeld, als of ik haar voor het laatste vaarwel zeide. Spreken kon ik niet, en de oude Dame was zeer aangedaan. Wij waren reeds een goed eind den Loosduinschen weg op, eer ik aan Mevrouw Meadows de reden van mijne aandoeningen kon openbaren. Vergeef mij, mijn Heer! dat ik u zoo breedsprakig lastig valle met iets, dat mij alleen betreft; maar, aan wien dan aan u kan ik dit oogenblik met eenige hoop van goed gevolg klagen. Koo is te ver van de hand, en dus zijt gij thans de eenige, van wien ik eenige hulp verwachten durf. Ik steun dan in dezen op uwe edelmoedigheid en vriendschap. En waarlijk die beide waarborgen mij, dat gij alles voor mij doen zult, wat met uwen pligt bestaanbaar is. Ik heb het aan u niet verdiend, zulks weet ik, mijn Heer! en echter durf ik van u vertrouwen, dat gij den inliggenden aan mijnen Papa niet alleen zult overhandigen, maar dat gij, bezeffende in welk eenen neteligen toestand ik mij bevinde, alles zult aanwenden, wat maar eenigzins kan strekken, om hem te bewegen, dat hij alle kleinere bedenkingen over het hoofd zie, en mij eene bescherming verleene, die ik niet rekenen kan met regt verbeurd te hebben. 't Zal hier, wanneer het verder in den tijd komt, een aardig verblijf zijn, en Mevrouw | |
[pagina 40]
| |
Meadows is een zeer aangename Dame, om mede om te gaan, maar wij kennen elkander nog te weinig om regt gemeenzaam te zijn. Van haar' kant zou dat gemakkelijk gaan, dan van mijne zijde... Bij mij moet de gemeenzaamheid gebouwd zijn op eene eenigzins duurzame ondervinding. Daarbij komt, dat ik, helaas! de persoon ben, die onder verpligting aan haar ligge; en dus zou gemeenzaamheid van mijne zijde iets van aangematigde vrijpostigheid hebben. En is 'er wel eenig gebrek onder lieden van opvoeding, dat een meisje meer ontfiert, dan eene groote vrijmoedigheid, die velen spoedig met den naam van onbeschaamdheid bestempelen. Indien ik ook met Mevrouw Meadows regt gemeenzaam was, zou ik hare vele zaken moeten zeggen, die ik nu, op eenen meêr afgemeten voet met haar staande, voorbij kan laten gaan. Zij heeft een Zoontje - een aardig vlug en geestig kind, maar hij is vol van allerhande guitenstukjes, die zij eer toejuicht, dan op eene zachte wijze berispt. Hij heeft een' hond, dien hij op zijne wijze kunstjes leert. Nu ik wil nog niet naauw onderzoeken, hoeveel regt wij hebben, om de dieren zulke nuttelooze dingen te leeren. Althans voor het volkomen begrip van die zaak is het verstand van Toby, zoo heet de kleine krullebol, nog niet vatbaar. Maar het dier had op zijn manier en vermogen zijn best ge- | |
[pagina 41]
| |
daan met op te zitten en den regter en linker poot aan zijn' jongen meester te geven, en verwachtte dus het loon, bestaande in een brok krakeling, dat reeds lang van den rand van de tafel hem in de vriendelijke oogen geblonken had. Maar wat deed Toby, in plaats van hem zijne schrale belooning te geven, hield hij het hem even voor den neus, en at toen het brokje zelf op. Mevrouw Meadows, die zoo wel, als ik, dat spel had aangezien, lagchte om dit stukje en noemde hem een' aardigen gaauwdief, die Lord braaf gefopt had. Ik zweeg stil, maar had deernis met het ellendig bedrogen dier - en dacht, dat het voor Toby beter zou geweest zijn, om hem dit klein bedrog, schoon groot genoeg in zijne soort, ter deeg betaald te zetten, indien zijn Mama hem zijn boterham niet alleen onthouden, maar zelfs aan het door hem bedrogen schepsel gegeven had. Als ik nu op een' eenigzins gemeenzamen voet met Mevr. Meadows stond, zou ik niet kunnen nalaten, met alle bescheidenheid over zoo iets mijn gevoelen te zeggen. Lieden, die veel tijd overschiet, zijn lastig voor hun, die iets wezenlijks bij de hand hebben. Dat ondervindt gij nu waarschijnlijk ook aan mij, die in plaats van met tien of twaalf regels u mijn verzoek te schrijven, u met een groot omhaal van zaken, die mij zelve alleen betreffen, lastig gevallen | |
[pagina 42]
| |
heb. Ik zal 'er dus maar alleen nog bijvoegen, dat ik eenig antwoord te gemoet zie en met ware hoogachting ben
Uwe Dienaresse en Vriendin
Susanna Bronkhorst.
P. S. Schrijft gij mij antwoord op dezen, dan stelt gij het adres aan Mevrouw Meadows bij Loosduinen, verder aan E.B. |
|