Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 2
(1806)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 338]
| |
Amsterdam, 18. Februarij.Saartje!
Het begint mij dan deerlijk hier te vervelen. Uw brief van eergisteren, ja die heeft mij wel wat geamuseerd, schoon uwe baldadigheid omtrent Santje immers weder veel te ver getrokken was. Het is niet goed alles zoo op haren en snaren te zetten. En immers, schoon ik tot geene verwijten komen wil: de ondervinding heeft het u geleerd. Evenwel ik bewonder uwe bekwaamheid, om uit den neteligen stand, waarin gij u gebragt hadt, door een zoo souverein middel te redden ... maar Suse is ook heel slim, en zij zal u, als gij eens te Loosduinen met haar zijt, handen vol werks geven. Ik denk daarom, of het niet best ware, zoo als uwe raad al eens geweest is, wat stouter door te tasten. Tusschen beide begin ik te vreezen, dat ik door mijn getalm alles verliezen zal. - Maar hoe het aan te vangen, dat ik vorderingen make, ja dat | |
[pagina 339]
| |
overstijgt nog het zenith van mijn vernuft - en ook, met allen eerbied gesproken, ook het uwe. Ondertusschen ben ik razend op de meid verliefd. Ik kan mij waarachtig niet herinneren, dat mij ooit eene der vrouwelijke feeksen zoo betooverd had. Saartje! Saartje! zou zij ook een exceptie op u allen zijn? Zou hare bekoorlijkheid ook uit ware, uit echte beginselen geboren worden? - Zou zij ook, boven alle coquetterij verheven, waarlijk deugdzaam zijn? Gij railleert, gij spot met het vuur, dat haar bezielde bij gelegenheid van de warme verdediging harer vriendin ... maar kunt gij ontkennen, dat 'er iets edels, iets groots in alle hare handelingen gevonden wordt? - Gij moogt mij uwe Lamentoso's en Lachrymoso's aanvoeren bij gelegenheid van hare vreugde bij de komst van Lise. Maar, Saartje! 'er is immers waarlijk veel goeds en schoons in zulk een gedrag. - Of zoudt gij denken, dat dit ook al vrouwelijke Rodemontades waren? - Doch ik verbeeld mij, hoe gij bij deze mijne half philosophische, half morele aanmerkingen begint te ginnegappen. Ik zal ze daarom maar te huis houden - en liever tot het eigenlijk oogmerk van mijn' brief overgaan, want door den uwen ben ik ten aanzien van mijne hoop, geen haarbreed vooruit geraakt - en het toujours en avant, toujours en avant van de Franschen staat immers ... in de banier mijner Liefdes ondernemingen geschreven. | |
[pagina 340]
| |
Ik moet, ik wil Suse zien ... ik kan niet leven, zonder dat ik mij ten minste in de zelfde plaats bevind, waar zij is, en zij schijnt eeuwig in den Haag te blijven. Er gaan geheele dagen om, dat ik geene enkele syllabe van haar hoor. - Als ik Bram Bronkhorst niet tegen het lijf loop, hoor ik niets van haar - en van dezen ook niets, want ik geloof, dat die naauwelijks eens in de week naar haar verneemt - en waar Koo gevlogen is, weet ik niet, men zegt naar Utrecht ... maar waar hij daar logeert, kan ik niet te weten komen, anders zou ik dezen melkmuil eens op zij draaijen - maar waartoe al die omwegen? Is het niet genoeg, als mijn koninklijk woord ik wil 'er uit is. - Nu ik zal, ik wil Suse zien. - Ik kan niet leven zonder haar ... en echter zij verkiest zonder mij te leven. Maar dat zal zij niet. Zij zal de mijne zijn - geheel de mijne, - en ondertusschen met al dat gezwets blijf ik de oude knecht. Wie weet, zoo denk ik dikwijls, en ik geloof, dat ik 'er dan uitzie, als de ridder van de droevige figuur, wie weet, of 'er wel een oogenblik in een etmaal is, dat Susanna Bronkhorst ernstig aan mij denkt, en wakende gaat 'er geen oogenblik voorbij, of zij is mijne eenige gedachte; haar bezit is het eenige doelwit van al mijn gepeinzen. Noodig is het dus, dat ik haar aan mij op eene levendige wijze herinner. Maak dat ik haar in | |
[pagina 341]
| |
de kerk, of in de komedie, waar is mij om het even, aantref. Zien, spreken moet ik haar. Zij zou anders ligt in de gedachten komen, dat ik van mijn plan begon af te zien, en hoe zou dan het schepseltje in hare vroome trotschheid zichzelve toejuichen. Neen! daarvoor, daarvoor zal ik haar bewaren. Is zij trotsch - ik ben het ook. Zij heeft meer dan eenige andere vrouw mijne trotschheid beleedigd - en zij zou de eenige vrouw zijn, die ik besloten had, om voor den standaard mijner liefde te doen buigen, en die echter ... neen, Juffertje! al waart gij kuischer dan Lucretia - en al waart gij zoo standvastig als de Heilige St. Agatha, in het versmaden van mijne aanzoeken, zwichten zult gij en, ik zweer het bij alle uwe door mij te ondergebragte zusters, gij zult als zij mijne zegekar volgen. Juichen zullen dan uwe zusters, en misschien zal 'er niemand hartelijker juichen, dan de doortraptste, aan welke ik schrijve - en die na het doorstaan van een eerlijk beleg, met den grootsten roem bezweken is. Ik heb altijd gesteund op eene soort van goeden geleigeest in het stuk der liefde - en dat heb ik gemeen met meer groote mannen. Socrates zelf, die heele wijze man, meende toch, dat 'er zoo iets bij hem plaats had; en ik heb ook wel van Krijgshelden gelezen of gehoord, die zich op zulk een onbekend ding of | |
[pagina 342]
| |
onding verlieten en dan als leeuwen vochten - maar of het komt door dat ik u van tijd tot tijd spreek - o Saartje! die aan alle dingen twijfelt, ik begin te denken, of die geleigeest wel bestaat, of om onverbloemd te spreken - ik begin te denken, of ik misschien met al mijn kostelijke uitvindingen en praktijken 'er bij Santje niet voor op zal draaijen. - En als dat gebeurde, o hoe zoudt gij en zoovele anderen, schoon met de tranen van jaloezij en spijt in de oogen, om mij lagchen - maar verheug 'er u niet bij voorraad over, want ik zal, zonder eenen anderen geleigeest, dan mijn moed, alle de zwarigheden te boven komen. Ja! ja, mijn zegepraal zal zooveel voortreffelijker zijn, als zij mij meerder moeite gekost heeft. Maar vergeten te zijn is het allerergst in de Liefde - en ik geloof, zoo ik mij niet binnen eenige weinige dagen vertoon aan Susanna, dan de embryo der liefde, die nog onzigtbaar klein is, en nog het leven van een mimosa niet heeft, stilletjes zal inslapen - om niet weder te ontwaken. Ik zal daarvoor zorgen - en ik bezweer u bij het belang, dat gij bij mijn welzijn en genoegen hebt, draag van uwen kant toch zorg, om eene gelegenheid te doen geboren worden, waarbij ik Suse zien en spreken kan. Is het niet geheel alleen, dan met u, gij kunt over die zaak u beraden tot overmorgen. - Zaturdag ga ik | |
[pagina 343]
| |
bij tijds uit Amsterdam. Ik denk, dan te Leyden te dineren, en 's avonds ben ik in den Haag, en gij bij mij in mijn gewoon Logement. Alles moet dan geprepareerd zijn. 't Zou toch voor u ook geen kleine schande zijn, dat uw fijn vernuft te kort schoot bij het eenvoudiger verstand van Susanna. Gij zult zeggen, dat het eenvoudig verstand het op den langen weg weleens van de slimste slimheid wint. Maar gij zult mij toestaan, dat toch van de honderd gevallen, wel in negen en negentig het zoogenaamde verstand achteraan komt waggelen, gelijk een bedaagde matrone van zestig jaren, als het Vernuft, die luchtige en vive meid, de zaak reeds beslist heeft, en aan Madame Verstand overlaat, om over het gebeurde, en hoe het mogelijk anders had kunnen gebeuren, op haar gemak te filozooferen. Vive l'Esprit! - dus en wel bijzonder, die van u. Maak toch bid ik u, Saartje! dat gij in hare gratie blijft. Prijs bij die Lise Santje toch tot de wolken. - Ik verzeker u, zij zal als eene getrouwe Echo alles overbrengen. Wikkel u, en dat zal u gemakkelijk vallen, in haar vertrouwen, en zij zal een getrouwe telegraaf zijn tusschen u en Juffrouw Bronkhorst - en door u zal ik altijd weten, hoe het op het vijandelijk kasteel gesteld is. - Want ik geloof, dat Santje meer aan Lise | |
[pagina 344]
| |
dan u haar hart zal openbaren. Zij behoort tot die karakters, die niet ligt hun vol vertrouwen aan iemand schenken, en nog eer zal zij zich tegen een meisje, dat zij reeds eenigen tijd gekend heeft, en die zij voor een eenvoudig goed kind houdt, een woordje zonder erg ontvallen laten, dan bij u, die zij, schoon zij u in uwe volle grootheid bijlang na nog niet kent, zeker reeds voor eene vrouw houdt, welker hart juist niet op hare tong ligt. Althans vooral, en daar heeft zij nog al den slag van, zoo zij u ter degen in de oogen gekeken heeft. Ik vrees wel eens, dat zij van de kunst van Lavater wat te veel verstaat, en trouwens de meeste vrouwen van eenigen aanleg zijn geboren Physiognomisten. Ik zorg daarom als ik bij onbekende kom, en vooral bij mijne Sultane Favorite, bovenal, om uit mijn gelaat zekere trekken rondom mijn' mond zooveel mogelijk weg to knijpen, die eene ligtvaardige dartelheid verraden, waarvan ik toch niet geheel vrij ben; en ik ben gedurig op mijne hoede, dat de groote schelm, die in mijn hart logeert, als ik bij Suse ben, door de vensters van mijne ziel niet uitkijkt. Ik heb 'er groot spel mede - maar tot nog is het mij gelukt hem in het binnenvertrek te doen logeren. - Maar hoeveel gemakkelijker zou het toch zijn, zulk een' inval heb ik ook wel eens, maar hoeveel | |
[pagina 345]
| |
gemakkelijker zou het voor mij zijn, als ik in plaats van alle kromme wegen te loopen, den regten, den koninklijken weg ging. Maar laat Walraven en zulke stijve klikken, in eene eeuwige regte lijn daar heen wandelen - voor mij is een doolhof veel verkieslijker. In de verwarring zelfs is iets bekoorlijks, ten minste voor mijnen geest. Loop ik al eens vast, wel nu, als het niet anders kan, dan breek ik de heggen maar door. 't Is een geluk voor het menschelijk geslacht, Saartje! dat ik mijne rol verkozen heb te spelen op het tooneel der liefde en niet dat der Staatkunde. Ik verzeker u, als ik in dat vak was opgetreden, dat ik de wereld van mij nog meer zou doen spreken. Nu bepaal ik mij tot enkele personen, en doe misschien een weinigje meer nadeel, dan een kleine jongen, die uit tijdverdrijf eenige witjes vangt - maar dan zou ik volkeren en landen tot het voorwerp van mijn levendig vernuft nemen - en ik zou zeker met den naam van Semper-Augustus pronken, als een altijd-vermeerderaar mijns rijks. - Nu, Saartje! ik wacht zeker, dat tegen mijne overkomst des avonds de snaren zoodanig zullen gespannen zijn, dat ik mij van een' goeden uitslag kan verzekerd houden. - Zeldzaam schrijft gij wat van Toby. Ik mag dien jongen toch bijzonder wel lijden, en ik hoor gaarne | |
[pagina 346]
| |
wat van hem. Heeft Suse hem al gezien?... maar het was haast beter, dat zij hem niet zag. - Nu slim is zij, maar zoo slim niet. Hony soit qui mal y pense is toch wel een goede spreuk. Vaarwel - Saartje!
L.K. |
|