Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 2
(1806)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 314]
| |
den Haag, 16. Februarij.Schrik niet, mijn Heer Kraaijestein! ik heb eenige rusie gehad met uwe adorable: eenige rusie, althans van mijne zijde, want Santje heeft even als in alle andere passien, hare gramschap ook al heel wel in bedwang. Bij mij was het louter spel, en ik kon dus het gevecht eindigen wanneer ik wilde. Gij zult wel nieuwsgierig zijn. Nu dat zij zoo. - Heeren der Schepping! Dan is de nieuwsgierigheid niet alleen het erfgoed der vrouwen. De Zonen van Papa Adam hebben daarvan zoowel hunne kompetente portie, als de Dochters van Mama Eva. Ik denk ook dat de oude Heer ons aller grootvader (si dîs placet, zeî mijn Vader zaliger, als het 'er spande) mooitjes nieuwsgierig geweest is, naar den smaak van den appel, waar van Mama Eva het sap langs den mond liep.... Maar de mythologie der Joden daargelaten, want gij zult liever van een historietje hooren, dat ruim | |
[pagina 315]
| |
vijf duizend jaren jonger is, dan zelfs de geleerde Petavius dien tijd gesteld heeft. Ja ik heb rusie gehad met Santje - en ik heb de questie gezocht ... word niet boos. Alles is geschikt ... maar gij zult liefst weten hoe. Nu luister dan aandachtig. De vrouwelijke Orestes van Susanna (wat wilt gij, o mannen! dat 'er geene vriendschap tusschen de vrouwen bestaan kan, zoo als 'er tusschen u plaats heeft!) Juffrouw Lotje dan, die uwe belle had overgebriefd, dat ik in qualiteit als Mevr. Meadows dat begrijpt gij - uw gedrag ten aanzien van zeker Saartje Lindenberg aanmerkelijk vergoelijkt en verzacht had (waar ging ooit de vergeeflijkheid verder mijn Heer Kraaijestein?) door in twijfel te trekken, of alles, wat Tante le Grand daaromtrent wilde zweren, waarheid was; Juffr. Lotje had nader onderzoek bij mijne Tante gedaan, en alles, alles was volkomen bevestigd geworden. Tante had haar zelfs Brieven laten zien, die gij aan mij geschreven hebt, om de goede Dame te overtuigen van de waarheid der feiten. Susanna Bronkhorst las mij dat alles zoo maar gaaf voor, en ik hoorde het met veel aandacht aan. Er waren waarlijk gedeeltens in den brief, waar bij ik mij verbeeldde, dat mijn hart sneller jaagde dan anders. Evenwel ik zeide tegen mijn kloppertje. Kst daar! net zoo als Toby tegen zijn Lord zegt - en alles was | |
[pagina 316]
| |
in volmaakte orde. Maar 'er kwam in dien zelfden eene reflectie op Mevrouw Meadows, gemaakt door den ouden Heer Elzevier; een schrandere vent zeker! maar die gaf mij gelegenheid, om eens uit een ander vat te tappen, dan de onnoozele Suse verwacht had. Verbeeld u die doorslepen vent keek met zijn advokatengezigt onder de voile van mijn hart. - Hij zeide van mij: ‘Ik ben altijd bang voor lieden, wier Zedekunde zoo toegevend is, dat daardoor de eerste beginsels, waarop de Zedekunde rust, zouden verloren gaan.’ Nadat hij van te voren had aangemerkt, dat het al te gunstig spreken van een bekend slecht karakter (dat was een snuifje voor u mijn Heer!) en het verkleinen van derzelver misdaden, menigmaal voorkomt uit eene zeer onzuivere bron, uit een hart, dat zelfs aan zeer groote misdaden schuldig is. Dit alles deelde mij Juffrouw Bronkhorst, zelfs tegen het oogmerk van hare vriendin, zoo als mij naderhand bleek, mede ... maar nu oordeelde ik het mijne zaak, om mij in mijne volle grootheid te vertoonen. Gij hebt wel eens lagchende gezegd, dat ik mooi den slag heb van boos te worden. Hoe dat zij, Mevrouw Meadows had die passagie naauwelijks gehoord, of zij zeide: Het doet mij leed, Mejuffrouw Bronkhorst! - het doet mij leed, dat 'er met mijn persoon door uwe vriendin zoo vrijmoedig wordt omgesprongen, (met | |
[pagina 317]
| |
mijn' waaijer hevig waaijende, daar ik mij in postuur stelde, en eene kleur kreeg). Ik ben eene fatsoenlijke vrouw, Juffrouw Bronkhorst! en verdien niet, dus getracteerd te worden door iemand ter wereld. Ik weet niet, dat ik ooit de jonge Juffrouw Elzevier eenigzins getauxeerd heb, en ook niet van waar haar die vrijheid aanwaait, om, als haar Papa goedvindt eenige honende expressien omtrent mij te gebruiken, die zoo raauw aan u over te brieven. 't Is wel een zeer hatelijke explicatie, die mijn Heer Elzevier zich omtrent mij veroorloofd heeft. Maar lieden, die zoo gestreng en ergdenkend zijn omtrent anderen, gebruiken dikwijls die gestrengheid tot een mom van hare eige grove gebreken. Althans hij mogt Mejuffrouw zijne Dochter wel andere inductien geven, dan zou zij zoo arrogant.... Naauwelijk was 'er dat woord uit, of Suse vatte vonk: ‘Arrogant, arrogant,’ zeide zij - ‘mijn Lotje arrogant.... Neen! Mevrouw Meadows! alles heb ik u kunnen laten zeggen, maar nu gij mijne Vriendin beleedigt, moet ik spreken.’ Ik: Spreek vrij, Juffrouw Bronkhorst! Ik heb uwe Vriendin niet eerst aangevallen, maar zij vondt goed een' uitval op mij te doen, die zij niet kent. Zij legt haar' Papa die woorden in den mond, maar wie weet... Ik heb al lang gemerkt, dat het haar hin- | |
[pagina 318]
| |
derde, dat 'er eene vriendschap tusschen u en mij ontstond. Maar kleine zielen zijn alleen voor jaloezij vatbaar. Susanna: Ik verzeker u, Mevr. Meadows, dat mijn Lotje [hoe lief niet waar?] dat mijn Lotje dat verwijt niet verdient. In tegendeel zij was uitnemend te vreden, dat ik in u zulk eene vriendin gevonden had... Ik: En waarom stelt zij mij in zulk een leelijk daglicht?... Susanna: Had ik kunnen verwachten, Mevrouw! dat gij u de reflectie van den Heer Elzevier eenigzins aan zoudt trekken, ik zou mij wel gewacht hebben u mijnen brief zoo gul mede te deelen. Ik had verwacht, dat gij met mij over de aanmerking van dien Heer gelagchen zoudt hebben. Nu bedroeft het mij, dat ik, tegen mijnen dank; zelfs tegen het verzoek van mijne Vriendin aan, u dat gedeelte van den brief heb voorgelezen. In het vervolg ... Ik: In het vervolg zult gij wel voor mij verborgen houden, wat kwaaddenkende argwaan, en vermomde jaloezij tegen mij in het heimelijke afgeven; dan zal ik nog minder in staat zijn, om mij tegen de in het donker geschoten pijlen te verdedigen. Susanna: Weinig had ik gedacht, dat mijne te gulhartige mededeeling gelegenheid zou gegeven hebben tot dezen twist - maar, ja nu ik het inzie, kan 'er in de wijze waarop | |
[pagina 319]
| |
mijne Vriendin schrijft, iets beleedigends gevonden worden; ik verzeker u echter, Mevrouw Meadows! - ik verzeker u, wat Lotje aangaat, dat zij geene de minste bedoeling gehad heeft om u te beleedigen. Ik verzoek u verschooning voor hare onbedachtheid. Ik: Nu wij zullen het 'er maar bij laten Juffrouw Bronkhorst, en dat onder ééne voorwaarde. Susanna: (met vrij wat drift) En die is? Ik: Dat gij voortgaat, gelijk gij gewoon zijt, mij de brieven van uwe Vriendin onbewimpeld mede te deelen, want nu ik eens gezien heb, dat zij (misschien zonder oogmerk) mij bij u in een mingunstig licht wil doen voorkomen, zou ik al ligt het zwak hebben van mij te verbeelden, dat 'er iets ten mijnen nadeele in hare brieven vervat was. Anders heb ik nooit eenige begeerte naar eens anders zaken; maar ik erken gaarne, dat ik het nog zoo verre niet in de zelfsverzaking gebragt heb, of het doet mij leed, dat eene kwalijk geplaatste jaloezij eene mij zoo dierbare vriendschap, die nog maar even wortel geschoten had, zou pogen uit te roeijen. Susanna: Ik beloof het u Mevrouw Meadows! ik beloof het u. Gij zult de getuige zijn van het geen mij in het vervolg Lotje schrijft. - Waarlijk zij is te braaf, om zoo door u verdacht te worden.... En immers onze vriendschap zal niet lijden door een algemeen | |
[pagina 320]
| |
gezegde van eenen man, die de eer zelf niet heeft van u persoonlijk te kennen.... Gij ziet, Kraaijestein! - de vrucht van deze mijne gramschap is, dat ik nu altijd de deelgenoote der geheele briefwisseling wezen zal, en ik denk, dat Suse hare vriendin wel waarschuwen zal, om in het vervolg veel van mij te schrijven. Ik kan ook zulke reflectien niet velen. - Nu was het anders vrij hooge hartje van Suse vernederd - en zoo week als boter - Ik had het toch ook wat grof gemaakt - en dus moest 'er een pleister op - en die was gelukkig bij de hand. Terwijl wij nog over dit onderwerp aan den gang waren, liet zich een dienstmeisje aandienen, en wie was dat anders, dan de beminde Dienstmaagd van Suse. - Lise geheeten, die door hare Mama uit den dienst gejaagd, nu haar toevlugt nam tot hare jonge Juffrouw. Zij had mij dat kind reeds aan willen praten, als eene geschikte dienstbode; wanneer ik naar Loosduinen trek. Gij kunt wel denken, dat ik niet zeer gesteld ben, om daar een confidente dienstbode van Juffr. Suse te hebben, maar met dat alles, ik wist niet, hoe ik mij beter op nieuws zekerder in hare gunst zou wikkelen, dan door die meid aan te slaan. 't Was een aardig tooneeltje, om de vriendschap tusschen Juffrouw Bronkhorst en hare Lise te zien. - Zij begonnen beide van blijdschap, of wat weet ik waarom? te | |
[pagina 321]
| |
schreijen, toen zij elkander zagen - en fatsoenshalve was ik ook zoo diep bewogen, dat ik mijn' zakdoek voor den dag haalde, om de tranen uit mijne oogen te persen. - Toen de Lamentoso - en Lachrymoso uit was, begon ik Lise te beklagen, te bewonderen - en verraste Suse met te zeggen: dat, schoon ik wat gehuiverd had, daar ik Lise niet kende, om haar te engageren, ik echter op het eerst gezigt wel merken kon, dat wij elkander lijken zouden, en dat ik dus met den eersten Maart, haar in mijn' dienst zou nemen ... als het meisje 'er niet tegen had. - Alweêr - alweêr een huilpartij ... Lise huilde van blijdschap - en Suse zou bijna van den weeromstuit gehuild hebben. - En nu - nu was de breuk geheeld - en Lijs Langtong, want ik geloof, dat zij zoo heeten moest, bij mij verhuurd. Ik zal haar behandelen, als ik te Loosduinen ben, zoo als de Mogendheden de Ambassadeurs van andere Mogendheden gewoon zijn; dat is, niet juist als een spion, maar met alle mogelijke omzigtigheid. Susanna is regt bevreesd, dat zij mij beleedigd heeft. Nadat Lise vertrokken was, begon zij met nieuwe verschooningen - en het doet mij leed - en zoo ik geweten had - maar nu was Mevrouw Meadows de groote vrouw. 't Was maar zoo eene opbruising van mij geweest - alles was nu over - geheel over. - En ik begon zelf te merken, dat ik de | |
[pagina 322]
| |
zaak veel te hoog had opgevat... Ziet gij nu wel, Kraaijestein, waar dit alles op uit moet loopen? Op den togt van Susanna naar Loosduinen - en op eene verkoeling van die heele warme vriendschap tusschen die twee hartelijk beminnende vriendinnen. Is Susanna bij mij te Loosduinen - al heeft zij dan ook haar schildknaap Lise bij zich - en heb ik haar losgemaakt van de familie van Elzevier ... maar gij verstaat mij - De oude Heer Elzevier moet ik toch leeren kennen ... maar hij zal mij niet nader leeren kennen, dat verzeker ik hem. De karel had geen ongelijk in hetgeen hij van mij zeide - en wie is de oorzaak dat ik ben, die ik ben? ... Verbeeld u, Kraaijestein, dat ik door Susanna Bronkhorst gedurig Sara Lindenberg moet hooren beklagen. - Ja! ja! 'er komt wel eens een brandende traan in mijne oogen op - die, zoo gij in mijne nabijheid waart, gloeijende op uwe hand zou kunnen vallen - maar al viel hij zoo op uw hart - dat was immers reeds sedert lang verhard tegen vrouwen tranen en ook tegen die van
S.L. |
|