Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 2
(1806)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 301]
| |
Rotterdam, 15. Februarij.Waardste Vriendin!
Gisteren zou ik uwen brief van Zaturdag wel beantwoord hebben, maar, behalve, dat ik tweemalen te kerk geweest ben, want Mama was 'er zeer op gesteld, dat ik haar beide keeren vergezelde, was 'er 's avonds een familiepartijtje, en ik wilde u niet zoo maar ter loops schrijven. Ik was geheel niet verwonderd, dat u de grootste verontwaardiging aangegrepen had, bij gelegenheid dat gij het allerschandelijkst en snoodst gedrag van Kraaijestein, ten aanzien van de nicht van Madame le Grand, verstond. Hoe kon eene Dame van zooveel verstand als Mevr. Meadows een oogenblik over de waarheid van het verhaal twijfelen? Ten allen overvloede ben ik heden morgen nog eens bij Madame le Grand geweest - en ik begon naauwelijks hetzelfde punt weêr aan te roeren, en vroeg, daar ik | |
[pagina 302]
| |
zeide om den wil van mijne vriendin, zeer veel belang te stellen, om wegens den Heer Kraaijestein naauwkeurig onderrigt te zijn, of het geen zij mij voorleden week wegens haar Nichtje verhaald had, in allen deele waarheid was, of de oude vrouw kwamen de tranen in de oogen - ‘Twijfel 'er niet aan,’ zeide zij met eene treurige stem, ‘twijfel 'er niet aan; 't is zoo waar, Juffr. Elzevier! als ik hoop zalig te worden - maar om u te overtuigen. - Ga met mij in de zijkamerdaar zal ik u eenige brieven van hem laten zien, die hij aan Saartje geschreven heeft, en die ik, na haar vertrek gevonden heb....’ Zij ging daarop met mij naar binnen, doch eer zij de papieren zocht, vertoefde zij weder eenige oogenblikken bij het portrait van haar Nichtje, mij toevoerende: ‘O wat was het toch een fraai meisje, en het doordringend verstand en levendig vernuft schitteren uit hare oogen ... o ik blijf 'er nog dikwijls voor staan en dan denk ik: Wat heb ik menigen genoeglijken avond met haar doorgebragt, voor dat die ondeugende man haar leerde kennen! Zij las mij dikwijls iets voor uit den eenen of anderen schrijver, dat mij de tranen uit de oogen kwamen. - Den Ouderdom van Feith heeft zij mij geheel voorgelezen. Ik herinner mij nog, hoe zij bij zeker gedeelte, waar de Dichter spreekt, hoe Cats | |
[pagina 303]
| |
thans bij velen een gesloten boek isGa naar voetnoot(*) mij toevoegde:’ ‘“Lieve Tante! Dat zal, hoop ik, nooit op mij toepasselijk worden.... Zou de Dichter dat niet wat te sterk gekleurd hebben?”’ - ‘en nu ... en nu ... o Juffrouw Elzevier! wist gij, wist gij, welke taal ik haar niet alleen over dat stichtelijk Boek, maar zelfs over den Bijbel heb hooren voeren - eer zij mijn huis verliet... Fijn ben ik niet, geheel niet, maar wat is een mensch zonder Godsdienst!’ - Nu haalde Juffrouw le Grand een rolletje brieven, geschreven door Kraaijestein aan Mejuffrouw Sara Lindenberg, voor den dag ... ‘Zie daar,’ zeide zij, | |
[pagina 304]
| |
‘zie daar de bewijsstukken die, zoo 'er nog een schaduw van twijfel bij u overbleef, u volkomen kunnen overtuigen ... maar 'er staat te veel in, en ik ben te diep ontroerd als ik ze inzie, steek ze bij u. Juffrouw Elzevier ! gij kunt ze op uw gemak eens nakijken, en kan het tot het behoud van uwe vriendin dienen, laat zij ze vrijelijk lezen... Ik ben onverschillig, of ik ze weder krijg of niet, want zij veroorzaken mij altijd eene nieuwe ontroering.’ Ik stak daarop de brieven bij mij, en heb dezelve ingezien ... gelezen durf ik niet zeggen, want ik heb op vele plaatsen mij geschaamd, en op anderen ben ik zoo diep verontwaardigd geworden over den grooten booswicht, dat ik ze van mij wierp, zoo ver zij wilden vliegen. Ik sluit dus de Fragmenten van dien verleider hier in - en, o neem het mijne vriendschap toch niet kwalijk, lieve Suse! ik bid u, bij het behoud van uwe eige ziel, indien 'er ooit in uw hart het allergeringste beginsel van Liefde, van genegenheid voor Kraaijestein heeft plaats gehad, waarover ik toch altijd getwijfeld heb, lees dan deze brieven en ziet in welk een allerafgrijsselijkst gevaar gij u bevinden zoudt, dat gij, God dank, tot heden ontworsteld zijt. Zoo zal dan de droevige val van Sara Lindenberg dienen, om mijne voortreffelijke vriendin te behouden. Lees alleen maar de schilderij, die de ondeu- | |
[pagina 305]
| |
gende man van het huwelijk maakt, ik heb den brief dubbel gevouwen, en dat gedeelte is alleen geschikt om u te overtuigen van zijne Grondbeginsels, die geschikt zijn, om de geheele orde der maatschappij te verstorenGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 306]
| |
Laat nu Mevr. Meadows die brieven eens zien, en zij zal, al had zij het ongeloof van | |
[pagina 307]
| |
Thomas, overtuigd worden. Ik verhaalde zoo alles aan mijn Papa, bij gelegenheid, dat wij eene kleine wandeling heden op den middag deden en hoe of Mevr. Meadows nog twijfelde... Na eenige oogenblikken zwijgens zeide hij: ‘Die Mevr. Meadows moet eene uitmuntend groote hoeveelheid van menschlievende gevoelens bezitten, om nog eenige gunstige gedachten over een' man als Kraaijestein te koesteren. Zonder echter, die Dame een oogenblik te verdenken, Lotje! moogt gij wel onthouden, dat het al te gunstig spreken over lieden van een, bekend slecht karakter, en het verkleinen van derzelver misdaden, menigmaal voortkomt uit eene zeer onzuivere bron, uit een hart, dat zelf aan groote gebreken schul- | |
[pagina 308]
| |
dig is.’ - Gij zijt zeer streng Papa, hernam ik, waarlijk ... ‘Ik begrijp u,’ zeide hij, ‘strenger, dan gij met den pligt van een braaf mensch en Christen bestaanbaar acht.... Maar, Lotje! men moet, men mag niet toegeven, als het op het punt van deugd en ondeugd aankomt. Men mag den booswicht beklagen, maar men moet zijne boosheid niet bewimpelen.... Een welgesteld hart kan zijnen afkeer tegen de ondeugd niet verbergen; zoo min als een zuiver gehoor een' valschen streek op een viool goedkeuren. Alle brave lieden van alle tijden hebben eene edele verontwaardiging aan den dag gelegd voor verharde booswichten, terwijl zij medelijden koesterden en betoonden over struikelingen, en kleinere gebreken. Heeft niet zelfs het grootste voorbeeld van Deugd en Menschenliefde, bij onderscheide gelegenheden, zijn' gevoeligsten afkeer aan den dag gelegd tegen verharde boosdoeners, ja het wee zelfs over hen uitgesproken? - en schoon hij nimmer zondigde, gloeide hij van toorn op het gezigt van huichelarij en baatzucht, die den Godsdienst met voeten traden. Ik ben altijd bang voor lieden, wier Zedekunde zoo toegevend is, dat daardoor de eerste beginsels waarop de geheele Zedekunde rust, zouden verloren gaan.’ - Gij zult echter dit gesprek van mijn' Papa wel voor Mevrouw Meadows verbergen. | |
[pagina 309]
| |
Ik houd haar voor eene zeer brave Dame, en het zou mij dus leed doen, dat zij in achting hierdoor bij u daalde, of dat zij wetende, dat ik u dit geschreven had, mogelijk omtrent mij ongunstige gevoelens zou koesteren. Ik kan, gelijk gij ziet, niet nalaten, om mijne ouders somtijds wat uit uwe brieven mede te deelen, zoo deed ik ook aan mijne Mama uit uwen laatsten het gedeelte, dat het gebed raakte. Zij was daarover zeer getroffen, en keurde uwe denkwijze over hetzelve in het algemeen goed. - Alleen voegde zij 'er bij: ‘Lotje! De afstand tusschen het Opperwezen en den mensch is zeker oneindig; de mensch mag zeker niet zoo trotsch zijn, om te denken, dat zijne gebeden eenige verandering zouden maken in het ontwerp van den Oneindigen in het algemeen, maar, zoo God de Vader is van het geheel menschdom, wat zou hem kunnen beletten, om op de ootmoedige bede van een zijner verstandelijke wezens in de schakering der zaken zoodanige verandering daar te stellen, als meest bevorderlijk zijn met deszelfs wezenlijk geluk. Maakt zelfs die verootmoediging hem geen geschikter voorwerp om de afgebedene weldaad te ontvangen?’ Alles wat gij schrijft over het Codicil van Grootemama ten uwen aanzien heb ik met veel deelneming gelezen, en mij dunkt, gij kunt aan | |
[pagina 310]
| |
den inhoud van dezen brief zelven zien, dat mij, het geen gij daar over onze vriendschap zegt, in eene zeer ernstige luim gebragt heeft. Ja, mijne lieve! ik hoop, dat onze vriendschap, geboren uit zekere wederzijdsche overeenstemming, meer en meer zal gevestigd worden op den grondslag van Deugd en Godsdienst; en eene hoogte bereiken, die haar zelfs over graf en dood doet zegepralen. - Van mijne vriendschap hoop ik u eerstdaags wel eene kleine maar wezenlijk proeve te geven, daar ik nog deze week weder in den Haag denk te zijn, want Papa vooral kan hier niet langer blijven, en de noodzakelijkste schikkingen zijn daargesteld. Dan, dan hoop ik, daar gij in het gelukkig geval verkeert, dat het ouderlijk huis genoegzaam voor u gesloten is, dat gij weder bij ons zult komen. Ik kan mij niet verbeelden, dat gij u veiliger bij Madam Gibbon zoudt verbeelden te zijn, dan bij ons, tegen de aanslagen van Kraaijestein. Zelfs Papa, geloof ik, zou, als het 'er op aankwam, den knaap, hoe vermetel ook, wel durven staan. Zoowel mijne Mama, als hij zijn 'er op gesteld, dat gij, zoo ras wij in den Haag terug zijn, bij ons uw intrek neemt, zonder deswegens eenige komplimenten te maken. Omdat gij het verkiest, zal ik mij matigen van aanmerkingen te maken over het verfoeijelijk schepsel, dat gij in de droevige noodzakelijkheid zijt, om Mama te moeten noemen. | |
[pagina 311]
| |
Ik zal alleen zeggen, dat ik hartelijk medelijden heb met uwen Papa. Geloof mij, Suse! zijn brief, die hier nevens terug gaat, heeft mij tranen gekost. - Eerst zulk een' schat te bezitten, als uwe overledene Mama en nu eene ... die door hare bespottelijke jaloezij gedreven, hem dwingt het levendig afbeeldsel van die deugdzame vrouw uit zijn huis te bannen.... Zeker zal 'er de vrees voor Kraaijestein ook wel iets toe doen, maar, o dat de man, van welke ik meer zou willen zeggen, uw Papa niet ware. In der daad, Suse! de lafhartigheid is al eene zeer groote fout, en vervoert den mensch tot zoovele, zoo niet tot meer, misslagen dan de trotschheid. Ik verheug mij hartelijk, dat Wimpje zulk eene Gouvernante getroffen heeft, en van die vreugde zal ik u reden geven. Ik weet wel, Suse! gij zijt een vijandin van Carricaturen, daar dezelve in vele gevallen met den goeden smaak strijden, maar zoudt gij niet denken, dat een meisje als uw zuster Wimpje, die toch nog eenigzins onder de kinderen mag gerangschikt worden, beter door zulke Carricaturen van Coquetterij, als Mevr. Bronkhorst (foei dat zij ook uw' naam voert,) en de Mademoiselle het hatelijke van dat gebrek zal leeren kennen. Kinderen hebben liever eene grove houtsnede print, dan de fijnste gravure van Picart. Ik houd mij verzekerd, dat Wimpje beter de gebreken der Coquette- | |
[pagina 312]
| |
rij uit zulke monsters leeren zal, dan wanneer zij met meer geraffineerde Coquettes, die wij wel kennen, omgang had. Die zijn minder hatelijk, maar daarom gevaarlijker. Ik dank u nog duizendmaal in mijn hart, dat gij mij een' zoo fijnen takt op dat onderwerp geleerd hebt: want dat komt mij oneindig te pas ... Eene Coquette, al is zij 'er maar eene in het miniatuur, kan geene ware vriendin zijn. Zij is de eerste persoon der schepping ... maar wat schrijf ik over dit onderwerp aan u, die mij zelve bij zeker gelegenheid, toen gij duchtte, dat ik met derzelver vergift besmet was, zoo ernstig onderhield. Ik denk dus, dat gij uw zuster Wimpje bij deze gelegenheid ook onder handen nemen zult. Hoe spijt het mij van uwe Lise. Gij hebt altijd met dat meisje veel op gehad, en dus zal zij het zeker verdienen. In ons huishouden komt somtijds in een half dozijn jaren geene verandering van dienstboden, en ik heb 'er nu ook geen in het oog, anders zou ik Mama wel kunnen bepraten, om het ook met Lise eens te wagen. Ook dat meisje is een slachtoffer van die afgrijsselijke ... Waartoe, tot welk goed einde kan toch uw Papa ooit aan dat schepsel zooveel kennis gekregen hebben, dat hij haar tot zijne vrouw gevraagd heeft? - en waarom is 'er geen goede geest tusschen beide gekomen, welke dien man bewaard heeft voor het grootste ongeluk, dat | |
[pagina 313]
| |
een' man op de wereld treffen kan - gehuwd te zijn aan eene oude booze speelzieke Coquette? - maar Basta! ... Zou ik het laatst ook doorschrabben; maar neen! het is waarheid... Papa roept, dat, zoo ik binnen drie minuten mijn brief niet beneden breng, hij dezen avond niet weg kan. - En daar ik voor het tegenwoordige u toch niet meer te zeggen heb, zal ik dezen maar sluiten met de opregte en welmeenendste betuiging dat ik ben
Uw hartelijk genegene Vriendin
Lotje.
P.S. Als ik in den Haag kom, breng ik u den ring mede. - O ik moet het genoegen hebben u dien te mogen overgeven! |
|