Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 2
(1806)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 278]
| |
den Haag, 13. Februarij.Lieve Zuster!
Aangenaam, zeer aangenaam was het mij, vooral in den onaardigen toestand, waarin ik mij bevind, ook eenige letteren van uwe hand te ontvangen. Ik haast mij om dezelve te beantwoorden, waartoe ik gelegenheid heb, uit hoofde, dat ik aan Papa schrijf; maar laat 'er niets van blijken aan Mama, want Papa heeft begeerd, dat ik hem schrijven zou onder het couvert van de Firma van het kantoor, zeker om te vermijden, dat Mama mijnen brief in handen vallen zou. Dus, Wimpje! indien gij iets liet blijken, zoudt gij Papa daardoor in zekere onaangenaamheid kunnen helpen, en mij van het eenig genoegelijk vooruitzigt, dat ik tegenwoordig heb, berooven, dat ik namelijk aan mijnen Papa van tijd tot tijd zal kunnen schrijven, zonder dat zulks juist ter kennisse van Mama behoeft te komen; want gij zult misschien weten, dat Papa | |
[pagina 279]
| |
om eenige redenen voor het tegenwoordige wenscht, dat ik nog niet naar Amsterdam zal terug komen. Zoodat, Wimpje! 't is verder met mij gekomen, dan ik mij ooit had voorgesteld, dat het mogelijk was; maar ik hoop, dat binnen kort mijne omstandigheden eenen gunstigen keer zullen nemen - en, in allen gevalle, ik beur mij op door de aangename bewustheid, dat, hoe dezelve ook mogen loopen, ik geheel onschuldig ben. - Doch, wat houd ik u op met mijne klagten. Ik begin reeds te vervallen tot het gewoon gebrek van ongelukkigen, dat zij namelijk zich in hunne onaangenaamheden van zulk een gewigt achten, dat zij geregtigd zijn, om de geheele wereld langwijlig te onderhouden over hunne lotgevallen; iets, hetgeen veelal veroorzaakt, dat zelfs hunne vrienden schuw voor hun worden, en zij meêr en meêr alleen worden gelaten, ziende zich dus genoodzaakt om het pak hunner ellenden geheel alleen te torschen. - Ik zal daarom ophouden en liever uwen brief in handen nemen. Gij hebt mij doen lagchen, Wimpje, over het voorwerp, dat gij mij met zulke eigenaardige kleuren schildert, schoon het mij spijt, dat gij tot haar in eene betrekking staat, welke, indien hare gebreken niet zoo doorstekende waren, het in u onverschoonlijk zou maken, dat gij haar met zooveel vrijmoedigheid | |
[pagina 280]
| |
behandelde. - Als de kleuren niet wat sterk zijn, moet het voor u gansch onaardig zijn dagelijks met zulk eene Dame te moeten omgaan. Maar ik bid u, lieve Zuster! neem het haar niet te kwalijk, dat zij zoo ongunstig over mij oordeelt: 't is in allen gevalle ook maar over mijn portrait. En al was het over mijne persoon zelve, 't betreft, dan ook mijne uiterlijke gedaante maar. En, schoon ik 'er zeer verre af ben, dat ik een fraai gelaat en goede gestalte voor versmadelijke eigenschappen keure; schoon ik beide bewondere als proefstukken van eene Magt en Wijsheid, die de denkbeelden van zwakke stervelingen verre te boven gaan, ja schoon ik ze zelfs voor gunstige aanbevelingen houde, die den mensch zonder zijn toedoen, onder zoovele gunstbewijzen, van zijnen Schepper zijn ten deel gevallen - schoon ik, wat mij zelve betreft, als ik mijn gelaat en gestalte afgebeeld zag, mij daarover steeds het meest verheugde, dat ik mij verbeeldde daarin trekken te ontdekken, die overeenstemden met die van onze onvergelijkelijk dierbare moeder - onaangezien dit alles, Wimpje! is de uiterlijke gedaante in vergelijking van het veel verhevener, dat eigenlijk ons ware wezen uitmaakt, eene zoo geringe zaak, dat alleen zwakken en klein verstandigen zich lang kunnen gebelgd achten over onaangename bedenkingen daar- | |
[pagina 281]
| |
over gemaakt, het zij dat dezelve gegrond of ongegrond zijn. Wat bid ik u, Wimpje! wat is de grootste schoonheid van gelaat, wat is de treffelijkste gestalte!.. Eene altijd korte en zeer onzekere bezitting. Ik heb eens een Heer hooren aanmerken, dat de vrouwelijke schoonheid, zelden meer dan acht, en op haar hoogste tien jaren duurde, zoo 'er al geen toevallen, die zich zoo menigvuldig voordoen, dezelve eer verwoesten - hij stelde het tijdperk hier te land tusschen de vijftien en vijf en twintig jaren. Dan, dan reeds begon naar zijn gevoelen, het edele fijne en zachte af te nemen. - Ik weet niet, of hij hierin volkomen gelijk had, maar zeker over het algemeen genomen kan het tijdperk der schoonheid in vollen luister geen twintig jaren halen - en hoevele honderde oorzaken verminderen of vernietigen dezelve eensklaps en voor altijd.. - en welke zijn de voordeelen, die de schoonheid aanbrengt. De bewondering, de aanbidding van velen, die noch uit hoofde van hun verstand noch van hun hart achting verdienen. - Hoe vele, lieve Wimpje! hoevele meisjes zijn ook ongelukkig geworden, doordat zij mooi waren! - Ik herinner mij dikwijls, als ik een fraai gelaat zie, de volgende regels van Vondel, die mij Mama eens heeft van buiten laten leeren, niet zonder oogmerk zeker: | |
[pagina 282]
| |
‘Wat al gevaar en zorg is aan de schoonheid vast!
Een ligchaam overlaân van schoonheid is een last
Ondraaglijk voor de ziel, die onder 't pak gaat stenen,
En heeft een' sterken staf van doen, om op te lenen,
Indien ze 't ongeschend, en zonder ongeval
Langs 't glibberige pad des levens torschen zal.
Want schoonheid staat ten doel aan elks bekoorlijkheden.
Een ieder vlamt 'er op; men vleit ze met gebeden,
Bezit van eer en staat, genot van weelde en vreugd.
Deschoonheid, aangebeên in 't bloeijendst van haar jeugd,
Is roekeloos en teêr, en laat zich ligt verleijen
Van 't lokaas, daar bedrog haar loos weet meê te vleijen!’
En het weinig schoon, dat men wil, dat mij ten deel gevallen zou zijn, heeft mij in der daad de waarheid van dit gezegde bewezen. Is het niet de ongelukkige oorzaak van alle de onaangenaamheden, waarin ik mij sedert den aanvang van dit jaar gewikkeld vind? O zoo in de laatste maand des vorigen jaars eene hevige ziekte de bloem mijner gezondheid geknakt, en mij van die frischheid beroofd had, welke misschien in de oogen van Kraaijestein den naam van schoon verdient, hoeveel gelukkiger zou ik dit oogenblik geweest zijn! Maar foei, Wimpje! welke uitdrukkingen veroorlooft gij u niet alleen omtrent uwe Gouvernante, maar zelfs omtrent eene vrouw, die gij, om de nadere betrekking, waarin zij tot u staat, toch aanspraak op uwen eerbied heeft. Zij heeft zwakheden, groote zwakheden, maar het past noch u noch mij die zwakheden ten breed- | |
[pagina 283]
| |
ste uit te meten. Wie weet ook, Wimpje! welke gebreken wij zullen hebben, wanneer wij eens den trap van hare jaren bereikt zullen hebben. Klein zijn thans misschien onze kwade gewoontens en gebreken, maar zij zullen groeijen met onze jaren, en zich dan allengskens vaster en vaster wortelen, en mogelijk, dat wij in het vervolg van tijd in het aankomend geslacht nog strengere berispers vinden zullen. Laten wij liever, dan op de gebreken te zien van hun, die ons omringen, opletten, of 'er niet in ons hart zaden van verkeerdheden en gebreken wortelen schieten, die wel ras onuitroeibaar zullen zijn. - Laten alleen de gebreken, die wij bespeuren in anderen, en die ons moeten treffen, omdat wij anders voor het goede en schoone ongevoelig zouden moeten zijn, strekken, om tegen de ondeugden een' diepen afkeer te verkrijgen, maar dat wij zorgen, om dien zoo weinig te laten overwerken op de personen, als ons maar eenigzins mogelijk is. Zoo immers, Wimpje! kan u de met potjes en flesjes gegarneerde tafel van uwe Gouvernante, eenen billijken afkeer inboezemen tegen het ontijdig en dagelijksch gebruik van Geneesmiddelen - en u leeren zorgen, om door een matig en verstandig gedrag uwe gezondheid te bewaren. Zoo ook mogen de walgelijke odeurs u afschrikken van eene behoefte, die geboren is uit hoofde, dat | |
[pagina 284]
| |
die geuren geschikt zijn om nog walgelijker en afschuwelijker uitwasemingen te verdrijven.... En zoo gij in de coquetterij van eene of andere bejaarde Dame iets hatelijks bespeurt, wel laat u dat bewegen, om na te gaan, of misschien in uw jeugdig hartje niet een kiempje verborgen is, waaruit eenmaal eene grijze coquette zou kunnen groeijen. Het heugt mij nog klaar, dat onze lieve Mama mij eens, als een kind van tien of elf jaren voor den spiegel zag staan en ik was bezig met een mijner krullende lokken, zoo als toen de kinderen droegen, op te schikken - Mama tikte mij zachtjes op den schouder - en zeî - ‘Suse! Suse! - Hebt gij de fabel van Narcissus nooit gelezen... o die op zich zelf eenmaal verliefd raakt, raakt dat zijn geheele leven niet weder kwijt. - Suse! als gij voor uw spiegel staat pas dan op uw oogen en op uw hart.’ - Ik bloosde - verliet den spiegel - en 'er verliepen dagen, eer ik moeds genoeg had, om 'er weder in te zien.... Mama zeide op een ander tijd, dat ik om een klein coquet meisje van mijne jaren lagchte... ‘Ja Coquetten van even twaalf jaar zijn belagchelijk - van de vijftien tot de dertig hebben zij bewonderaars en aanbidders, om het overschot van haar leven bespot en veracht te worden.’ - Omdat gij zoo ongelukkig geweest zijt van die lieve vrouw zoo vroeg te verlie- | |
[pagina 285]
| |
zen, acht ik het mij een' vermakelijken pligt, u nog eenige van de lessen aan mij gegeven te herhalen. Mag ik u nog eene kleine moeite vergen; o laat Alida Veldhuizen eens bij u komen - zij kent die arme lieden, welke ik van tijd tot tijd vooral in den winter maandelijks eenige ondersteuning geve; ik had haar eene maand in voorraad gegeven, toen ik uit Amsterdam ging, niet denkende, dat ik zoo lang uit zou blijven. - Ei laat zij u opgaaf doen van het geen zij voor de maand Februarij noodig heeft, en verschiet mij dat, en zoo gij te kort komt, vraag dan aan Papa om het overige. Zoodra ik te huis kom, zal ik het u met dankbaarheid terug geven. 't Zou mij zeer bedroeven, als die goede menschen, om mijne afwezendheid moesten lijden. Het spijt mij wel, dat ik het aan iemand moet openbaren, daar liefdegaven veel van hare aangenaamheid verliezen, als zij geweten worden, maar wie kan ik het met minder tegenzin doen dan mijne lieve zuster? - Nu schrijf mij toch eens spoedig weder - en gedraag u zoo lijdzaam onder de Dame uit den Elsas als mogelijk. Wie weet, of gij niet nog wel bij Madam Gibbon komt, die u zeker met hartelijke liefde ontvangen zou. Vaarwel! Uw hartelijk liefhebbende Zuster Suse. |
|