Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 2
(1806)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 246]
| |
den Haag, 11. Februarij.'k Moet lagchen, dat mijn lever schudt - laat in de galante Beddespraak tusschen Venus en Mars, die UE. wel eens in een herdersuurtje bij mij reciteerde, de Delfslandsche Dichter Poot den barschen Krijgsgod zeggen - en ik zeg het in geheel andere omstandigheden hem na. - Ik heb daar een conversatie - gehad met Juffr. Suse.... Verbeeld u, hoe ik moeite gehad heb, om mijn fatsoen te houden. Zij heeft mij, uit een' brief van haar confidente Lotje, mijne eige geschiedenis voorgelezen. Dat leepe ding had van mijne Tante le Grand onze geheele historie gehoord - en ik verzeker u, Tante had die heel naauwkeurig verhaald, en het Dametje die met allerliefste kleurtjes en remarques aan hare getrouwe Vriendin overgebragt. [Hier deelt Sara Lindenberg in haren stijl eenige der sterkste. trekken uit den LXXXI. brief mede, welker herhaling overtollig zijnde hier achterwege gelaten wordt] | |
[pagina 247]
| |
Ik kan u niet zeggen, hoeveel geweld ik mij zelve aan moest doen, om te beletten, dat mij mijn eigen gevoel mij niet beklapte; want Suse keek mij onder het voorlezen van dien brief, bij de allersterkste passages, bij herhaling, in de oogen. Maar ik zorgde, dat zij wat waterig begonnen te staan.... En toen de brief uit was, die van het begin tot het einde genoegzaam eene zwarte Legende was van de zonden van den Heer Kraaijestein zeide zij na eenen diepen zucht, ‘Mevrouw Meadows kunt gij, kunt gij gelooven, dat Kraaijestein zulk een booswicht is? ... Ik zie, gij zijt aangedaan over den inhoud van dien brief? ...’ Ik: De zaak heeft veel schijn, Juffrouw Bronkhorst! Uwe vriendin heeft de historie uit den mond van de Tante van het ongelukkig meisje... anders ... anders ... zou ik waarlijk twijfelen [hield ik mij niet groot?] De Heer Kraaijestein zou een schepsel zonder voorbeeld zijn, indien het waarheid is. Susanna: - Zeg een gedrogt zonder weêrgaê, mijn Waarde! - Hoe beklaag ik dat arme meisje, dat hij naar ziel en ligchaam bedorven heeft - dat hij misschien tot dieper laagte van zedelijke snoodheid heeft doen dalen, dan hij zelf gezonken is ... zoo men dieper dalen kan. - O hoe, hoe zal ik 't toch maken, dat ik hem nooit, nooit weder zie!.. | |
[pagina 248]
| |
want, nu ik dit van hem weet, gloei ik van verontwaardiging, dat ik ooit één oogenblik minder ongunstig over hem gedacht heb.... Ik: Alles berust toch hier op, dat die historie van de snapachtige le Grand geen verdichtsel zij.... Susanna: Kunt gij twijfelen, Mevr. Meadows!... Kunt gij twijfelen... o ik wenschte, dat ik om den wil der menschelijkheid twijfelen kon. - Neen! neen! schoon Madame le Grand eene praatzieke Winkelierster zijn moge - alles, alles is te natuurlijk - te eenvoudig ... en mijne vriendin Lotje is te waarheidlievend, om 'er een woord toe of af te doen.... Geef mij raad, geef mij raad, hoe zal ik alle gemeenschap afbreken.... Ik vrees Kraaijestein onuitsprekelijk... Ik: Maar, mijne lieve! ontstel u niet te zeer.... Uwe gevoelens, uwe beginsels verschillen oneindig met die van het Nichtje van Madame le Grand.... Gij zult zeker, wat hij ook mogt ondernemen, bestand zijn tegen zijne aanslagen - en uwe zegepraal is bij mij ontwijfelbaar zeker. Gij mistrouwt immers u zelve niet? Susanna: (in eene half wanhopige vlaag) Ik mistrouw alles, alles - en zou ik mijn eige hart niet mistrouwen? Zou ik dat hart niet mistrouwen, waarin, misschien voor een enkel oogenblik, het beeld van den verfoeijelij- | |
[pagina 249]
| |
ken man in een behagelijk licht gestaan heeft... Vlei mij niet, - vlei mij niet, lieve Mevrouw Meadows - ik ben een zwak meisje. - Ik wenschte, dat ik alle de denkbeelden, die ik ooit van dien onverlaat gekoesterd heb, uit mijne ziel kon wisschen ... maar ik ga heen ... ik word voor u een lastig gezelschap - ik ga in eenzaamheid God bidden, dat ik de kalmte weder mag erlangen, zoo noodig, om, in deze oogenblikken, de beste middelen uit te denken, om voor eeuwig alle gemeenschap met dien ondeugenden af te snijden. - En hier verdween Susanna.... Ik had wel lust, om haar te volgen, maar ik zeî - Vrouwelijke Nieuwsgierigheid! tot hier toe.... Gij ziet dus, dat Tante le Grand u een' heelen leelijken trek gespeeld heeft - maar juist, juist nu hebt gij daartoe gelegenheid, om dieper in haar hart te lezen ... nu dat hehoef ik u niet te zeggen. Het beeld van den - gehaten - den verfoeijelijken Kraaijestein zit haar diep in het hart - en ik geloof, dat zij 'er dat beeldje niet kan uitscheuren, zonder dat lieve hartje tot doodbloeden te kwetsen... Evenwel zij is dan heel - heel boos op u - en gij ziet, dat ik haar niet tot stilstaan heb kunnen krijgen. Mij dunkt, dat gij toch alle pogingen moet in het werk stellen om het vertellingje van Tante le Grand van alle waarschijnlijkheid te berooven. Daar valt mij wat | |
[pagina 250]
| |
in.... Kunt gij niet uitstrooijen, dat zij van tijd tot tijd zich in den drank verloopt, of iets diergelijks? - Ik vind het maar gelukkig, dat die jonge Heer de Klerk een springtogtje naar Paramaribo tusschen beide gaat doen. - Dat zou anders een geduchte partij voor u hebben kunnen zijn. - Het neefje van Madam Gibbon - en van zulke - zulke verheven sentimenten.... 't Lijkt ook een heele mooije jongen te zijn. - Pas maar op. Maar foei! zou ik u kwellen met een hersenschim. Dat zou heel wreed van mij zijn - en wreedheid in eene Vrouw. - Alleen de Heeren mannen hebben het voorregt van geprivilegeerde wreed-aards te zijn. - Zij beginnen met de vliegen de vleugels af te trekken - en eindigen met meisjes, die bijna zoo onnoozel zijn als de vliegen, voor al haar leven te bederven
But break, my heart, for i must hold my tongue
laat Shakespear Hamlet zeggen - en als ik eens in eene gemelijke luim ben, kan ik hem dat wel zoo eens na zeggen ... maar sic fata voluere, zeî mijn Papa, als hij in een smerige japon de ladder opklom, om het duivehok schoon te maken. - Ik heb, schoon de lucht thans wat betrokken is, denkbeeld, dat eer de maand April | |
[pagina 251]
| |
in het land is, alles voor u op zal klaren. Juffrouw Santje zal zoo tam worden, als een gevangen vink. - Ik moet haar maar bij mij te Loosduinen hebben; ik zal dat sentimenteele hartje daar, in hare eige traanen, doen smelten. En als het daarin is opgelost, dan zal het vermurwde zieltje niet meer bestand zijn tegen een' man van uwe talenten. Maar het is bijna middernacht, en schoon ik met Koning Henry dikwijls zeg:
o Gentle sleep,
Natures soft nurse, how have i frighted thee,
That thou no more wilt weigh my eye-lids down,
And steep my senses in forgetfulness!
Het word toch tijd, dat ik beproef, of ik voor eenige oogenblikken den slaap kan vatten. 't Is immers zeker alleen mijne levendige verbeeldingskracht, die mij belet den gerusten slaap te genieten, die het deel is van vadsiger en loomer gestellen?... Zelfs de weinige slaap, dien ik geniet, is verre van gerust - en wonderbare droomen vol schrikbeelden rijzen somtijds in mijnen geest. - 't Is eenige nachten geleden, toen zag ik mijne moeder, in eene dreigende gestalte ... ik schrikte - ontwaakte, en ik lag van angst te zweeten. - Maar laat ik eindigen, en eer ik mij nederleg, om al die schrikbeelden eener ontstelde verbeelding lag- | |
[pagina 252]
| |
chen. - Zoo lang blijven fantasien van de kindschheid hangen in het menschelijk verstand - en om met den Dichter Poot te eindigen, waarmede ik begon Als ik dat huis beschouw, (wat is de mensch ook dom!)
Sluit mij het hart nog toe, al weet ik niet waarom,
De Leeuw wordt dus ontsteld door 't kraaijen van de hanen. -
Saartje. |
|