Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 2
(1806)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 242]
| |
Amsterdam, 12. Februarij.Waarde Zuster!
Ik hoor daar van Papa, die u stil een brief schreef, zonder dat Mama het weet, dat gij nog in lang niet hier zult komen. Ik zou u wel graag eens zien en spreken, want het is hier nu bedroefd naar. Lise is dezen morgen weggejaagd, en ik heb sedert tien dagen eene Gouvernante gekregen. Dat is een portrait. Half mal en ondeugend. Maar zij is beste maatjes met Mama. O zij praten zoo dikwijls van u, maar het is niet heel veel goeds. Eergister avond moest ik mijn' lach weghoesten. Verbeeld u, Suse! dat mijn Gouvernante, die en passant uw portrait gezien had, door Mama werd gevraagd, ‘Wat dunkt u, ma chère, van het portrait van Mejuffrouw mijne oudste dochter?’ En wat denkje, dat de verlepte Elsasche Freule zei: ‘Eene grove Hollandsche Beauté; les Pay- | |
[pagina 243]
| |
sanes chez nous sont tous comme elle.’ - Mama grimlagchte heel leelijk dat verzeker ik u, en zeî: ‘En zulke ellendige Hollandsche blonde Beautés doen ons, die piquante Bruinetten zijn, bij de Heeren van smaak somtijds achter staan - Entre nous; het doet iemand, die nog een zoo frisch teint heeft, als ik, geen klein verdriet door eene dochter op zijde gestaan te worden; die, omdat zij jonger is, en bij toeval den naam van mooi gekregen heeft, mij op alle publieke plaatsen in het licht staat. O Madame! zij is voor mij een être insupportable. Ik had gedacht, dat ik een merveilleuse occasie gevonden had, om haar kwijt te raken... maar den Heer Walraven wil zij volstrekt niet hebben. Mijn man wil volstrekt niet, dat zij met den Heer Kraaijestein zal aanleggen - car pour moi ...’ - en toen begonnen zij te fluisteren ... waarschijnlijk omdat zij 'er erg in kregen, dat ik 'er naar luisterde, ‘Retirez vous, Mademoiselle, pour un moment,’ zeide mijne genadige Mademoiselle. Ik stond op ... en retireerde mij, maar barstte in den gang reeds in lagchen uit. Bedenk Suse! die twee oude marmotten, die zamen zeker honderd jaar zijn, durven van mooi praten en houden zichzelve nog voor jong. - Nu ik hope, dat gij spoedig te huis zult komen, om het portrait van | |
[pagina 244]
| |
mijne Gouvernante op te nemen. Zij heeft, als zij 's morgens opstaat, een vuil geele kleur en ik geloof, dat 'er zoo wat groen door loopt; onder ieder van hare aschgraauwe oogen vertoont zich eene donkerbruine dikte; hare tanden, zooverre zij dezelve nog heeft, zijn half zwart en half geel, en haar hals, die zwart van magerheid is, staat op twee voor-uitstekende beenen, die naauwelijks met vel bedekt zijn ... 's Morgen komt zij heel laat op, en heeft altijd een half dozijn kwalen. Haar geheele tafel is van allerhande medicijnen in potjes en flesjes voorzien; en allerhande odeurs komen mij tegen, als ik de kamer op kom. Dezen morgen heb ik droevige rusie met haar gehad, om dat ik een flesje vond, waarop stond Tanden-opiaat, en ik vroeg, in mijnen eenvoud, of daarvan uitgevallen tanden weder aangroeiden? Het creatuur wierd toen zoo kwaad op mij, dat zij mij een impertinent ding noemde, en, zoo ik niet uit den weg geloopen was, zou ik een fikse souflet gekregen hebben. Wat denkt die vreemde Toethaspel wel, dat zij mij zou mogen kloppen. Ik liep oogenblikkelijk naar Papa op zijn kantoor, en klaagde hem mijn' nood, en zoo heb ik nu ook aan u gedaan... Ik durf niet langer te schrijven, want de twee piquante Bruinetten van vijftig jaar mogten mij overvallen. - O schrijf mij ook eens een | |
[pagina 245]
| |
briefje en zeg Madam Gibbon, dat het mij spijt, dat ik niet bij haar ben gekomen. - Adieu, Suse!
Uw liefhebbende Zuster
Wimpje. |
|