Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 2
(1806)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 222]
| |
den Haag, 11. Februarij.Geachte Papa!
Hoe diep bedroefd ben ik, dat ik sedert zoolang van u geene enkele letter schrijvens ontvangen heb, want (o vergun uwe dochter, dat zij haar kinderlijk hart voor u geheel uitstort,) want immers het geen Mama aan mij geschreven heeft, kan ik voor geen uitvloeisel van uw hart houden. Ik weet niet, of het met uwe kennis aan mij gezonden is, maar het past niet, dat ik u melde, wat ik onder het lezen van denzelven gevoeld hebbe.... Ware het van u gekomen, o dan zou mijn hart verbrijzeld zijn. Ik kan ook niet berekenen, waarmede ik het verdiend heb, dat Mama mij zoodanig behandelt.... Ik bid u, lieve Papa! wat legt 'er haar aan gelegen, of ik trouwe met Walraven? - wat, dat ik vrijwillig boven dat huwelijk den ongehuwden staat verkieze? Zoo ik, ongelukkig genoeg, mijne zinnen gezet had op den Heer Kraai- | |
[pagina 223]
| |
jestein, dan ja dan kon ik begrijpen, dat zij, zich mijn belang ter harte nemende, mij voor eene verbindtenis zou wenschen te bewaren, die op mijn ongeluk zou uitloopen, maar nu ... nu gaat het mijn begrip te boven.... Ik bid u, mijn lieve Papa! ik bid u antwoord toch op den mijnen, u nu ruim eene week geleden geschreven. Ik kan mij niet herinneren, dat in denzelven eenige trek, een woord geweest is, onbestaanbaar met den kinderlijken eerbied. O indien misschien hier of daar mijn toon niet smeekende genoeg mogt geweest zijn - ik bid ... ik bid u ... vergeef het mij. Schrijf mij toch, mijn lieve Papa! wanneer verkiest gij, dat ik terug keer, o dan zal ik mij voor u op mijne knieën werpen ... en u vergiffenis smeeken over de onaangenaamheden, die ik, tegen mijnen dank, u heb moeten aandoen, 't Is God alleen bekend, welke pogingen ik heb aangewend, om mij aan uwen wil te onderwerpen; maar ik heb niet kunnen besluiten, om in het gewigtigst stuk van het leven, het aangaan van een huwelijk, niet alleen mij zelve, maar eenen man ongelukkig te maken, dien ik in waarheid zoo buitengewoon hoogschat. De Heer Walraven verdient om zijne uitstekende hoedanigheden eene vrouw, die hem meer dan hoogacht, die hem met hart en ziel liefheeft - en dat is mijn geval, zoo ik u reeds meermalen omstandig geschreven heb, niet. Ik heb, immers, | |
[pagina 224]
| |
om u gerust te stellen ten aanzien van de aanzoeken van een' man, die door zijne ongebonden levenswijze op mij noch eenig ander eerbaar meisje eenige aanspraak maken kan, u plegtig beloofd, dat ik mijne hand aan niemand geven zal. - Behalve den onaangenamen toestand, waarin ik mij bevind, heeft het huwelijk in mijne oogen vele zijden, die mij van hetzelve afschrikken ... en daarom kost mij die vrijwillig aangeboden belofte niets, indien dezelve strekken mag, om u hart gerust te stellen. Als ik overweeg, hoeveel 'er moet zamenloopen, om een huwelijk maar dragelijk goed te maken, en hoe weinig voorbeelden 'er zijn van tamelijk goede huwelijken en met elkander regt te vreden Echtgenooten, dan heb ik geen reden, om te onderstellen, dat ik tot de uitzonderingen op den algemeenen regel zou behooren. - En, lieve Papa! o laat ik eens met u vrijmoedig, en openhartig mogen spreken, ik ben immers in den tijd van twee jaren zooveel niet verslimmerd, dat ik den naam van uw hartelijk bemind kind, zoo als gij mij overal in uwe brieven, die gij mij schreeft, toen ik bij Madam Gibbon logeerde, noemde, verbeurd heb?... Lieve Papa! gij zoudt immers niet wenschen, dat mij het treurig lot van een ongelukkig huwelijk ten deel viel? Verbeeld u eens, dat ik het aanzoek van den Heer Walraven begunstigd had, zoo als ik het nu heb afgeslagen, en | |
[pagina 225]
| |
dat ik eerlang met hem in het huwelijk ware getreden, want gij begrijpt, dat het in mij niet kon opkomen, om zijn aanzoek te begunstigen, en na eenigen tijd draling, eindelijk tot den stap te komen, om hem zijn afscheid te geven.... Neen! zijn aanzoek te begunstigen en hem mijne hand te geven als vrouw, was bij mij eene gelijksoortige daad. Verbeeld u eens, ik was met Walraven in het huwelijk getreden.... Ik zou het huwelijk begonnen zijn met een denkbeeld, dat ik 'er geen genoegen in zou ontmoeten, omdat ik het eigenlijk met tegenzin aanving, en geenzins met die zoete begoochelende uitzigten op genoegens, welke somtijds reeds binnen de eerste maand van het huwelijk verdwenen zijn. - Van mijne zijde zou dus Walraven niet die teedere genoegelijkheid ontmoet hebben, welke ik wel eens zoo bekoorlijk gevonden heb bij pas gehuwde vrouwen, die, zonder zich zottelijk verliefd te gedragen, eene aangename tevredenheid, met iets zegepralends, ten oogen uitschittert. Walraven zou zeker zijne vriendelijkheden, zijne inschikkelijkheden te mijwaards hebben vermeerderd; maar hoe ras zou het den braven man verveeld hebben, die onbeantwoord te zien van mijne zijde. Ik bid u, Papa! wat zou dat anders bij Walraven hebben kunnen uitwerken, en wel binnen zeer kort - wat anders dan onverschilligheid, op zijn best onverschilligheid? Immers zijn de uitwerksels | |
[pagina 226]
| |
van te leurgestelde en onbeantwoorde liefde en teederheid dikwijls veel erger. - Weldra wordt de onverschilligheid afkeer - en hoe schielijk verandert niet de afkeer in haat! - En waaraan, mijn Papa! waaraan andres zou ik alle die gevolgen hebben kunnen wijten, dan aan mijn eigen hart - dat zou mij verweten hebben, dat ik een edelaardig braaf man, zoo als Walraven is, bedrogen had met den schijn van eene liefde, die in hetzelve niet gevonden werd: die ik op zijn best genomen geveinsd had, om eenige oogenblikkelijke onaangenaamheden te ontgaan; die ik betoond had, om eene gehoorzaamheid aan mijnen Papa te betoonen, die (o neem mij niet kwalijk, dat ik zoo opregt schrijve, als ik denk) overdreven was. Immers even eens als alle deugden palen hebben, zoo is het ook met de kinderlijke gehoorzaamheid. Of denkt gij niet, Papa! dat die mede te ver getrokken wordt, wanneer men daaraan niet alleen zijn geluk, maar ook dat van een ander opoffert; en dat zou immers ontegenzeggelijk mijn geval geweest zijn, zoo ik het aanzoek van Walraven naar uwen wensch begunstigd had; niet alleen ik, maar die brave, die verstandige man, die met een ander meisje zeer gelukkig zal kunnen zijn, en dat ik hem met de warmste vriendschap toewensche, zou ik voor zijn geheel leven in ongeluk gestort hebben.... Maar mij dunkt, Papa! ik begin langwijlig te worden, | |
[pagina 227]
| |
en schrijf te veel woorden over eene zeer duidelijke zaak. Ik wil, ik kan, ik mag niet twijfelen, of gij zult mijn aanbod, om een ongehuwd leven te blijven leiden, aannemen, als een opregt en welmeenend aanbod, en ik zal van u eenen brief ontvangen, die mij van uwe bevrediging, die mij van uwe liefde en teederheid verzekert... o Verheug mij spoedig met zulk eenen brief, die mij verzekert, dat ik, terug keerende, met de oude genegenheid zal ontvangen worden, althans dat ik niets te vreezen heb van uwe gramschap, die mij ongelukkiger maken zou, dan gij u misschien verbeelden kunt. Ja, lieve Papa! vergun mij spoedig tot u terug te keeren, opdat ik onder uwe vleugelen de vervolgingen ontschuile van den Heer Kraaijestein, die ik mij verbeelde, dat nog niet ten einde zijn. Waar toch, waar toch zal ik natuurlijker toevlugt vinden, dan in het ouderlijk huis - welke bescherming ook kan mij veiliger tegen geweldige stappen dekken? En, in hoedanig een ongunstig licht gij mijn gedrag ook beschouwt, ik kan niet denken, dat ik zoo in uw goed gevoelen gedaald zou zijn, dat gij mij uwe bescherming onwaardig rekent. Maar ik heb misschien veel te lang uwe aandacht op mijne belangen gevestigd gehouden, en die van uwe veelvuldige bezigheden | |
[pagina 228]
| |
afgetrokken, laat ik u alleen nogmaals mogen smeeken, om een spoedig en gunstig antwoord, terwijl ik, na toebede van alle zegeningen, met hoogachting blijf
Uw toegenegene en gehoorzame Dochter
Susanna Bronkhorst. |
|