Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 2
(1806)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 144]
| |
Leyden, 3. Februarij.In geen tien dagen een brief van u, Vriend Louis! en daar gij u in zulke verschrikkelijk zeldzame omstandigheden bevindt. - Onze broêrs zeggen, dat het een kunstje van u is, om mij tot het opnemen van mijn pen te noodzaken. En gij kunt denken, welk een aandrang de bende gebruikt heeft, dat ik mijne pen heb opgevat ... Salva sis puellula virginea! zeide ik tegen mijn pen, en ik doopte die in mijn inktkoker, maar, ja wel! rein, als glas, kwam zij 'er weêr uit, want ik merkte, dat de inktkoker zoo kurkdroog was als mijn keel. Toen was er een bitter leven op mijne kamer. Ik schelde, als of ik een theeketel met water over mijn beenen kreeg. Daar kwam de dochter van den Hospes, weetje de schele Lucia met haar mopsneus, naar boven.... En ik gaf lucht aan mijne gramschap, B...... Hondesnoet! zeî ik, waarom zorgt gij niet, dat de inktkoker van een student | |
[pagina 145]
| |
altijd van inkt voorzien is - wat let me dat ik de machine tegen je kop smijt, dan zelje door een' goeden indruk misschien leeren, wat je pligt is.... ‘Geef hem liever hier, mijn Heer!’ zeî de bevende teef, ‘bedenk, dat het een glazen inktkoker is... en dat glas...’ Daar, daar zeide ik, geen gebabbel, brui naar v. B..... en haal daar een heele fles. Ik ga nu studeren. ‘Ei, ei, mijn Heer!’ zeî de mops - en het was of haar misselijk bakhuis zich tot lagchen wilde zetten.... Ik ging dan, terwijl zij bezig was met het halen van inkt, mijne kamer door marcheren ... en sloeg mijn oog eens op mijne boeken ... een halve duim stof lag op de kasten, en het papier leek van boven wel met zwartsel bestrooid. - Maar! man! ik kreeg waarlijk een zwaarmoedige vlaag - en begon te denken, hoe het over een jaar zijn zou, dan wacht mijn Vader, dat ik zal promoveren!... Jij hebt goed zwieren ... vrind! jij bent rijk - maar, schoon mijn' Papa 'er wel in zit, buiten mij heeft hij nog vijf jongens en drie meiden en Mama, dat een kras wijfje is, kan ook nog lang haar' aardschen tabernakel voortslepen, eer ik om mijn ellendig negende kom ... en wat zal ik in al dien tijd doen? - ik heb de IJslandsche beeren nog niet afgeleerd, om van het zuigen aan mijn poot te blijven leven... maar wat visevazen! die dan leeft, die dan zorgt - van | |
[pagina 146]
| |
avond is er weêr een prettige partij.... De jonge Heer van Velsen zullen wij ontgroenen... Roeren zullen wij het, dat verzeker ik u. Wat storen wij ons aan het verbod van den Senaat. O hoe menige Professor die nu het Euangelie op zijn voorhoofd, of de Pandecten op beî zijn wangen lijkt te dragen, heeft aan de Akademie als de eerste promotor van de Akademische jeugd gefungeerd. - Ik zal den groen zoo doen innemen, dat wij hem, eer de avond half om is, in zijn kooi moeten smijten.... 't Is maar te hopen, dat het hem niet al te erg zal bekomen, zoo als laatst aan een' Gelderschen groen ... die arme schelm heeft eenige uren gelegen, dat ik hem waarachtig begon door 'te schrijven - het is nu ruim een week geleden, en de sukkel houdt nog het bed ... en ziet 'er uit als een lijk... Maar, om tot den tekst te komen, wat scheelt u toch, dat gij niet schrijft? of is Juffr. Sanne aan u te ontgroenen. - He! he! al zijt gij geen groentje bij de meisjes - zijt gij toch een groene Vrijer? ... Dat is eigenlijk mijn gedachte.... Ik denk, dat wij eerlang in de krant, zoo maar brutaal heen zullen lezen: Ondertrouwd Louis Kraaijestein en Susanna Bronkhorst ... of, zoo als ik het laatst eens zag, en dat was het ware, eerst de Bruids en toen de Bruidegoms naam. - Dat was wel eene zeer groote beleefdheid.... Maar in ernst, Louis! ik geloof waarachtig, dat | |
[pagina 147]
| |
gij vrijdt.... Ik ken het wicht niet, dat u betooverd heeft ... en dat u wis zal slepen in het groot schrobnet.... Onze Pauw zeî, toen hij mijn sentiment over u hoorde: ‘'t Zou de eerste uit ons gild niet zijn, die, na lang in het wilde gejaagd te hebben, eindelijk voor een wijf opzitten en pootjes geven leerde.... 't Zal hem dan wat aardig staan ...’ nu voegde Kootje, na eenige malen gehoest te hebben, er bij: ‘Wij moeten partij maken, als dat zoo is, om hem te feliciteren ... Hij doet ... misschien nog de beste keus....’ Je begrijpt elk zeî er zoo al het zijne van.... Daarom, als je niet wilt, dat er binnen kort te Amsterdan en te Leyden een praatje loopt, dat gij trouwen gaat met Santje Bronkhorst, dan moest gij, hoe eer hoe beter, aan ons schrijven ... want wij zijn er allemaal over in allarm.... En gij merkt ik ben een soort van Tamboer.... Ik kan het toch mij niet in mijn kruin halen, dat Louis Kraaijestein zou gaan trouwen ... zoo weinig als van mijzelven ... maar waarachtig het advis van Kootje, dat wel van harte kwam, was zoo mal niet ... Hij plukt mooitjes nu de vruchten van zijn vorige leven, want al doet hij nog, met vallen en opstaan, met de borsten meê; als het hem zijne benaauwde borst en Juffrouw Gerarda, die over hem heen zit erger dan ooit een getrouwd wijf over haar man, niet be- | |
[pagina 148]
| |
letten.... Hij is deerlijk met den boêl geschoren, en wie staat 'er ons voor in, Louis! dat het ons een haar beter gaan zal, als wij tien jaar verder zijn? ... Die wijn bij den Kastelein in het Leydsche Fontein moet dan vervloekt slecht geweest zijn, dat mij de kop zoo zwaar is ... neen! ik weet al waar het van daan komt ... 't zijn die duivelsche zwarte karakters, die ik op het papier gekrabbeld heb, die mij uit mijne luim brengen. - Als ik langer schreef zou ik waarachtig gaan filozoferen.... Hemel! hoe donker moet het 'er in de ziel van een Professor uitzien, die alle weken maar zooveel letters schrijft, als in dezen langen brief staan. - God dank, daar schelt Bram van Streefkerk - die komt mij afhalen. Adieu Louis! schrijf mij nu toch hoe het met u zit - en of je verhangen gaat of gaat trouwen... nu dat is nagenoeg hetzelfde. - Help ons toch schielijk uit den droom.
Uw Vriend
Piet. |
|