Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 2
(1806)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 140]
| |
Rotterdam, 3. Februarij.Mijn Heer!
Indien 'er tusschen ons eenige betrekkingen bestonden, die mij regt gaven, om u mijne gevoeligheid aan den dag te leggen, zou ik dezen brief moeten aanvangen, met u te schrijven, dat ik zeer ontevreden ben over uw gedrag, voor eenigen tijd omtrent mij gehouden; maar, daar 'er gelukkig zulke betrekkingen niet zijn, zal ik mij zelfs wachten van u daarover te berispen. Ik schrijf dezen alleen, om te voorkomen, dat gij in het vervolg, gemeende of ongemeende, pogingen aanwendt, om mij te overreden, dat ik eenigen indruk op uwen geest gemaakt zou hebben; om te voorkomen, dat gij mijne rust niet stoort door brieven in eenen zoo hevigen, ik mag wel zeggen half dreigenden, toon gesteld. Schoon ik mij ongehouden acht uit eenige betrekking op uwe woeste vragen, in uwen brief gedaan, te antwoorden, wil ik, daar ik hoop, | |
[pagina 141]
| |
dat dit de eerste en laatste brief zijn zal, dien ik mij verpligt reken aan u te schrijven, mij ditmaal verledigen, om nog eens uwen brief, zooverre mij die in het geheugen hangt, na te gaan. Ik zag daaruit met bevreemding, vooral uit hoofde van ons laatste gesprek, dat u het aanzoek van den Heer Walraven bij mijnen Papa zoodanig schijnt te verwonderen; - dat het u zoodanig, als het ware, in eene vlaag van wanhoop bragt, want uwe taal is zoo overdreven, dat ik mij moeite moet aandoen, om te gelooven, dat u dezelve ernst, volkomen ernst zij. En daarom durf ik u met te grooter met alle gerustheid berigten, dat ja de Heer Walraven tot den stap gekomen is, om acces bij mij aan mijn' Papa te verzoeken. - Maar ... ook dat aanzoek heb ik van de hand gewezen. Met al de achting, die ik voor het verstand en het hart van den Heer Walraven heb, meende ik verpligt te zijn, zijne oogmerken in dit opzigt niet te mogen begunstigen. Het heeft mij veel, zeer veel, gekost om tot dat besluit te komen, daar mijn Papa zijn hart zoodanig op die verbindtenis gezet had, en ik waarlijk bekennen moet, dat dezelve van zeer vele zijden voor mij een gunstig en uitlokkend aanzien heeft, en ik zulk een diepe hoogachting voor den Heer Walraven koester. - 't Is de eerste keer, mijn Heer! zoo verre ik mij kan herinneren, dat ik in eene | |
[pagina 142]
| |
zaak van eenig aanbelang mij niet aan den wil van mijn' Papa onderworpen heb. Daar gij, op welk eene wijze is mij onbekend, maar ik ducht niet op eene zeer loffelijke, van vele gebeurtenissen in onze familie en in het huisgezin van mijnen Papa voorvallende, zoo spoedig kennis draagt, als of gij een lid van dezelve waart, zult gij, misschien wel terwijl ik dezen schrijf, reeds onderrigt zijn, dat ik Walraven heb afgewezen ... maar gij zoudt daaruit mogelijk zeer verkeerde gevolgen afleiden, en ik zou op nieuws daardoor kunnen blootgesteld worden aan brieven van eenen zoodanigen inhoud, als uw laatste, dien ik mij niet zonder schaamte voor den geest kan brengen. Gij moet daarom niet een gedeelte van de zaak, maar dezelve in haar geheel van mij verstaan. Ik heb mij aan den wil van mijnen Papa niet mogen, niet kunnen onttrekken, zonder hem eene gerustheid te bezorgen, welke mijn kinderlijk hart hem niet kon weigeren. Ik heb hem namelijk gelijktijdig, dat ik hem schreef, dat ik het aanzoek van den Heer Walraven niet kon begunstigen, beloofd, vrijwillig en plegtig beloofd, om mijne hand nimmer aan eenig man te geven, en nimmer in het huwelijk te treden. Welke nu uwe bedoelingen mogen zijn met uwen laatsten, zoo heftigen brief, welke ik niet onderzoeken of doorgronden wil, ik meen- | |
[pagina 143]
| |
de, daar gij zoo op eenig antwoord gedrongen had, u den stand der zake in zijn geheel te moeten berigten. Te meer, opdat gij, u over mijn stilzwijgen beklagende, dat niet tot een voorwendsel zoudt gebruiken, om mij een bezoek te geven aan het sterfhuis van Mevr. Elzevier, misschien op dien dag, dat die waardige vrouw ter aarde wordt besteld, welk bezoek die heilige plegtigheid deerlijk zou hebben kunnen verstoren, en even vruchteloos en nutteloos, als uwe vorige verrassing ten huize van Madam Gibbon en uwe schandelijke overrompeling aan de Zwed zou zijn. Ik hoop, dat gij mij in het vervolg niet alleen van zulke of soortgelijke bezoeken, maar van alle brieven verschoonen zult, terwijl ik echter met genoegen van elders uw geluk vernemen zal; zoo het namelijk gebouwd is op die verheven deugd, waartoe de groote talenten, die de Hemel u geschonken heeft, u zouden kunnen opbeuren, en doen deelen in de achting van verstandigen en braven. Indien gij dezen onbeantwoord laat, en geheel aflaat van eenige pogingen, om mij te zien of te spreken, zal dit mij een blijk zijn, dat gij ten minste geene verachting koestert voor
Uwe Dienaresse
Susanna Bronkhorst. |
|