Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 2
(1806)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 135]
| |
Rotterdam, 2. Februarij.Waarde en hooggeachte Papa!
Ik weet naauwelijks, welke woorden ik gebruiken zal, om u de ontsteltenis uit te drukken, die mij trof, toen ik uwen laatsten brief van ontving. Ik had een' geheel slapeloozen nacht doorgebracht, daar de oude Mevrouw Elzevier genoegzaam in mijne armen was gestorven. - Natuurlijk hadden de treurige omstandigheden, waarin zich mijne vrienden bevonden, op mijnen geest gewerkt, en vooral had het sterfgeval zelve, daar ik nooit een mensch had zien sterven, mij zeer getroffen. In het midden van die ontroering ontving ik den uwen. Ongeschikt was ik dus in de eerste uren, om dien zoo gewigtigen brief, en zoo vol vaderlijken ernst te beantwoorden ... en waarlijk ik ben dat nog op dit oogenblik. Ik heb dus uitgesteld, om u te schrijven.... Langer echter durf ik daarmeê niet te toeven, maar ik ducht, dat mijn antwoord onvoldoende zijn zal. Ik zal mij trachten te | |
[pagina 136]
| |
wachten voor den schijn zelfs van vleitaal, waarvan gij u eenen zoo grooten vijand verklaart te wezen; maar in waarheid ik herinner mij niet, dat ik in mijne vorigen mij van schooner of zoeter woorden bediend heb, dan mijn hart mij in gaf. Zeer treft mij de beschuldiging, dat ik het hart gezet heb op den Heer Kraaijestein. Laat ik u toch mogen verzekeren, dat ik 'er zeer verre af ben, van genegenheid voor dien Heer te voeden. Ik schrijf hem nog dezen dag, omdat hij mij weder met een' brief heeft lastig gevallen, dat hij alle gedachten op mij moet laten varen, daar ik een vast besluit genomen heb, om, ter vermijding van alle onaangenaamheden, ongehuwd te blijven. Ja, waarde Papa! dat besluit heb ik genomen, en ik hoop, dat het uwe goedkeuring, en die van Mama zal wegdragen. Ik heb, tot mijn leedwezen, uit uwen laatsten gezien, dat gij 'er zoo zeer op gesteld blijft, dat ik het aanzoek van den Heer Walraven zal begunstigen. - Ik heb u over dat onderwerp bij mijnen vorigen alles geschreven, wat ik kan aanvoeren, en zal u dus met geene herhaling lastig vallen: maar ik zou den man ongelukkig maken door zijn aanzoek in schijn te begunstigen, zonder dat ik ooit in den zin had, om aan het oogmerk van hetzelve, te voldoen. Alle hoogachting voor den Heer Walraven aan eene zijde | |
[pagina 137]
| |
gesteld, zou ik rekenen mij aan eene misdadige veinzerij schuldig te maken, indien ik hem hope gaf op mijne hand, terwijl ik in mijn hart van oogmerk was, om nimmer aan die hoop te beantwoorden. Uit kinderlijken eerbied zal ik mij onthouden, om mijne denkbeelden verder te ontwikkelen, wegens het noodzakelijke van iets meer dan hoogachting voor de persoon, met welke men den kans des huwelijks waagt, te gevoelen. O hoe gaarne, mijne lieve Papa! zou ik mij aan uwen uitgedrukten wil onderwerpen, hoe hard valt het mij, dat ik genoodzaakt ben, door pligt genoodzaakt, om aan denzelven niet geheel te voldoen. Bedenk toch wat het zijn zou, indien ik door den schrik, die mij waarlijk bij de lezing van uwen brief beving, gedreven, mij aan uwe begeerte onderworpen had. Welke gevolgen daaruit voor mij, staande mijn geheel leven, zouden hebben kunnen, ja moeten voortvloeijen! Zou ik dan niet een van die ongelukkige slagtoffers geworden zijn, welke wij door de ondervinding in zulk een groot getal kennen, die, uit eene (het zij met allen eerbied gezegd) te ver gedreven onderwerping aan den ouderlijken wil, zich een' man laten geven, die reeds vóór het huwelijk haar onverschillig is, en na hetzelve, hoe goed zijne hoedanigheden anders zijn mogen, geheel walgelijk wordt? Ik behoef u niet te zeggen, mijn Papa! wat daar uit voortvloeit, | |
[pagina 138]
| |
en ik houde mij overtuigd, dat gij mij te lief hebt, om mij daaraan te willen blootstellen. - Ik heb dus naar een middel uitgezien, om, zooveel mogelijk, aan uw verlangen en aan mijnen pligt tevens te voldoen - naar een middel, om u te bevrijden van de vreeze, welke, helaas! maar al te diepen wortel in uw hart geschoten heeft; dat ik voor den Heer Kraaijestein gunstige gevoelens zou koesteren. Ik heb geen ander uit kunnen vinden, dan u plegtig te beloven, dat ik ongetrouwd blijven zal - en daar ik niet weet immer eenige gedane belofte geschonden te hebben, schoon in zaken van veel minder aanbelang, vertrouw ik, dat deze plegtige belofte, welke ik u, als in tegenwoordigheid der Godheid, doe, u genoegzaam gerust zal stellen, en u bevestigen in het gevoelen, dat gij, zoo ik hoop, altijd gekoesterd hebt van mijne kinderlijke gehoorzaamheid. Ik had eerst gemeend u slechts te beloven, dat ik nooit dan met uwe volkomen goedkeuring, een huwelijk zou aangaan; maar het scheen mij toe, dat deze belofte u te weinig gerustheid geven zou, daar gij dan misschien zoudt kunnen duchten, dat ik mijn aandacht reeds eenigzins gevestigd had, om, vroeg of laat, in het huwelijk te treden. Neen! geachte Papa! Ik zie zoo vele voorbeelden van ongelukkige huwelijken; zoo weinige van die verbindtenissen, waarin dat ge- | |
[pagina 139]
| |
luk gevonden wordt, dat dien stand bekoorlijkheid bijzet, dat ik, na rijp overleg, en om u en mij van alle moeijelijkheden in eens te ontheffen, geene zwarigheid maakte, om een' stap verder te gaan, en te besluiten, vast te besluiten tot het ongehuwde leven. Mag ik hier nog bijvoegen, mijn Papa! dat mijne zalige Mama altijd heeft aangemerkt, dat een grondtrek van mijn karakter eene vasthoudendheid was aan mijne eens genomene, toen nog maar kinderlijke, besluiten. Ik hoop, lieve Papa! dat ik nu een' brief van u mag te gemoet zien, waaruit mij blijkt, dat gij niet twijfelt, aan mijne opregte kinderlijke genegenheid en aan mijne zucht, om, zoo veel mogelijk, aan uwe verlangens te beantwoorden. Groet Mama en zuster Wimpje van mij en geloof mij met hoogachting
Uwe toegenegene Dochter
Susanna Bronkhorst. |
|