Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 2
(1806)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 101]
| |
Amsterdam, 30. Januarij.Suse!
Ik heb uwen brief van eergisteren ontvangen, maar ik kan u naauwelijks schrijven, hoe uwe Mama en ik gesteld waren, toen wij dien gelezen hadden. - Denkt gij, dat gij ons met die mooije woorden bedriegen zult? - Neen! daar zijn wij te oud toe geworden. - Denkt gij, dat wij al die praat voor goede munt opnemen?... neen! neen! kort en goed, Suse! gij zult uw oogmerk niet bereiken. Denkt gij, dat wij niet gemerkt hebben, dat gij uw hart gezet hebt op den Heer Kraaijestein, op dien verachtelijken lichtmis. Hoe kunstig gij u ook weet te verbergen, het is klaar door alle de bogten en draaijen heen, die gij maakt, te ontdekken. Uwe Mama, die eene doorschrandere vrouw is, had mij al in het oor geluisterd, dat dit het geval zou zijn, en wel gewild, dat ik in mijn' eersten brief klaarder u had doen voelen, dat gij om dien lossen en woesten knaap niet denken moest; | |
[pagina 102]
| |
maar ik wilde u sparen, daar ik het niet gelooven kon, en schreef daarom mijnen vorigen, op eene zoo minzame wijze, als een vader aan zijne dochter schrijven kan. En hoe, hoe hebt gij dat beantwoord? Gij laat mij eenige dagen naar antwoord wachten, en nu het komt, komt het met een grooten omhaal van woorden op eene weigering neêr. Gij zijt verward van denkbeelden, schrijft gij - en dit is zeer natuurlijk, daar gij het hoofd vol hebt van gedachten, aan een' deugniet, dien gij de voorkeus geeft boven een' jongman, die de liefde en hoogachting van alle braven verdient. Denkt gij, dat wij het onnoozele van uwe uitvlugt, als of gij te jong en te onbedreven zijt, niet doorzien. Uwe Mama zeide met regt bij die passage, dat zij wel wenschte, dat gij wat jonger en onbedrevener waart, dan zoudt gij u wat gemakkelijker laten leiden, en wat onderwerpelijker gedragen. - Madam Gibbon heeft u te wel onderrigt, om deswegens uwe nietige verschooning te laten gelden. Mama denkt, of zij misschien u behulpzaam geweest is in het opstellen van dit fraaije stukje. Althans wij zullen zorgen, dat Wimpje niet dezelfde streken van haar leert. - Wij zullen voor haar eene Gouvernante in huis nemen, Nu dit tusschen beide. Wat alle uwe fijne onderscheidingen van hoogachting en liefde betreffen, omtrent den Heer Walraven - daarover lust het mij niet met u te harrewar- | |
[pagina 103]
| |
ren. In het kort, Suse! ik wil mij niet dieper in deze zaak inlaten, en heb 'er ook geen' tijd toe, maar zal u maar kort en klaar zeggen, waarop het staat. Ik wacht den Heer Walraven morgen bij mij en zal hem zijn verzocht acces verleenen, en gij zult als eene gehoorzame dochter u aan mijne billijke verkiezing in dezen hebben te onderwerpen. Alle uwe uitvlugten zijn beuzelachtig en van geene beteekenis, en daarom zal ik mij daaraan niet storen, en met den Heer Walraven gerust doorgaan, even eens als of gij uwe volkomen toestemming gegeven hadt. Ik houde mij verzekerd in dit geval, dat zoo 'er de liefde nog niet is, die toch wel komen zal ... en verwacht dus geheel geene verdere tegenkanting. Ik had gedacht reeds in uw brief, den juisten tijd van uwe terugkomst te vinden, en onderstel, dat gij mij dien nu met den eersten melden zult. Nu Suse! geen excusen, geen tegenkantingen meêr. Gij verstaat mij. - Ook dit wacht Mama van u - en in dat geval zal ik weder zijn
Uw toegenegene Vader
Frederik Bronkhorst. |
|