Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 2
(1806)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 88]
| |
Rotterdam, 28. Januarij.Geachte Papa!
Misschien zult gij u verwonderen, dat ik u dezen uit Rotterdam en niet uit den Haag schrijf; maar ook juist mijn verblijf alhier is de oorzaak, dat ik uwen geëerden van den 25. dezer niet voor heden beantwoorde - Vernieuwde aanslagen van den Heer Kraaijestein hebben mij de toevlugt doen nemen tot den Heer Elzevier, die zich uit hoofde van een' toeval, aan de oude Mevrouw overgekomen, met zijne vrouw en dochter te Rotterdam bevindt. 't Zal u niet bevreemden, mijne lieve Papa! wanneer ik u zeg, dat ik zeer aangedaan ben over den inhoud van uwen brief; zoodanig zelfs, dat ik vrees dat die aandoeningen invloed hebben op dit mijn schrijven. Verschoon het dus, mijn Papa! als ik misschien door verwarring van denkbeelden mij niet klaar, of niet eerbiedig genoeg uitdrukke. | |
[pagina 89]
| |
Ik bezefte op het oogenblik van de ontvangst van uwen brief duidelijk, dat die van belang zijn moest, en verheugde mij, toen ik vernam, dat de geheele familie welvarende was; maar ik had geheel niet gedacht, dat de Heer Walraven zich de moeite zou hebben gegeven, om aanzoek van verkeering, om mijne persoon, bij u te doen. En daar ik hem in der daad hoogacht, wenschte ik wel, dat hij dit aanzoek niet had gedaan, want ik wil het u niet verbergen, dat ik voor den Heer Walraven groote hoogachting voed... maar wat betreft het toestaan van zijn verzoek, om eenmaal zijne huisvrouw te worden, daaraan kan ik niet denken. Hoe zou ik, nog zoo jong, nog zoo onbedreven in vele zaken, welke ik de vereischten achte van eene Echtgenoote - zou ik denken kunnen, om een ernstig aanzoek te begunstigen; zou ik nu reeds denken om eene verwisseling van stand, en mij in een' draaikolk van beslommeringen en zorgen te werpen, waar in vele anderen en meer ervarene, dan ik, voor altoos alle hare genoegens en vreugde verslonden zien. - O laat mij nog eenige jaren die aangename en onbezorgde vrijheid genieten, en dat ik die tevens gebruike, om mij voor te bereiden tot eenen staat, dien ik voor een' der eerwaardigste op aarde houde ja van zoo veel gewigt schijnt die mij toe, dat ik het een geluk zal achten, | |
[pagina 90]
| |
zoo ik niet door den loop der dingen opgeroepen worde, om de pligten, daaraan verknocht, te vervullen. Maar, mijn waarde Papa! ik ben gewoon openhartig en voor de vuist met ieder om te gaan, en ik zou mij voor mij zelve schamen, indien ik, in eene zoo gewigtige zaak, als waarover gij mij geschreven hebt, voor u, aan wien ik alles verpligt ben, een oogenblik veinsde. Al ware het, dat ik alle de zwarigheden over het hoofd kon zien, die ik met den volsten ernst mijner ziele, voor mij gelegen acht in eene verbindtenis, zoo plegtig als die des Huwelijks, nog zou ik niet besluiten, om zelfs het geringste voedsel aan de hoop van Walraven te geven: want hoe hoog ik dezen Heer acht, ik geloof, of liever, ik houd mij ten sterkste verzekerd, ik zal hem niet met die liefde kunnen beminnen, die ik mij voorstel, dat ik zou moeten gevoelen voor eenen man, met wien ik het zou durven wagen eenen stap te doen zoo gewigtig als dezen. 't Is mogelijk, lieve Papa! dat ik omtrent dit stuk verkeerde, of overdrevene denkbeelden koester, maar ik verbeeld mij, dat ik voor zoodanig een man eene genegenheid, eene uitstekende liefde moet bespeuren, die ik bij uitsluiting voor hem alleen gevoele. Ik heb den Heer Walraven niet zeldzaam gezien, of gefproken; niet op eenen verren | |
[pagina 91]
| |
afstand... Neen! zijne verkeering met broeder Jakob heeft mij overvloedig gelegenheid verschaft, om dezen zoo verdienstelijken man te leeren kennen.... Ik was altijd uitmuntend te vreden, wanneer ik mij met mijnen broeder in zijn gezelschap vond; zijne verstandige, zijne edele manier van denken en handelen was mij ten hoogste aangenaam en welgevallig ... maar juist op dien zelfden voet als mij de edele manier van denken en handelen van elk ander edel en braaf man behaagt. Ik kan u opregt betuigen, dat ik hem geene de minste voorkeus in mijn hart ooit gegeven heb. Ik bleef hem hoogschatten, hem bewonderen, zoo gij zulks wilt, maar met eene koelheid, die naar mijne gedachten niet met de liefde kan overeengebragt worden. Ik zag hem altijd met genoegen komen, maar zonder dat ik vooraf eenig bijzonder verlangen naar zijne komst bemerkt had. Ik zou op dit oogenblik met het hoogste genoegen vernemen, dat hij dezen dag in het huwelijk trad, daar ik wensche, dat hij, in dat opzigt gelijk in alle anderen, zoo gelukkig zijn mag, als ik geloof, dat hij waardig is. Uit een en ander ziet gij, mijne geliefde Papa, dat ik, hoe zeer ik den Heer Walraven op hoogen prijs stel, gelijk hij verdient, veel te onverschillig omtrent hem denk, dan dat ik zijn aanzoek zou kunnen begunstigen. | |
[pagina 92]
| |
Ik vrees eenigermate, dat mijne verklaring u niet zoo aangenaam zijn zal, als ik van harte wenschte, maar ik vertrouw, dat mijne openhartigheid in staat zal zijn, om het onaangenaam gevoel, dat mijn, van het uwe verschillend, gevoelen veroorzaakt, te doen verdwijnen. Ik wenschte, bijzonder uit hoofde van het gebeurde met den Heer Kraaijestein, dat ik over den Heer Walraven zoodanig dacht, als gij van mij schijnt te verwachten; maar ik kan, omdat zich die Heer zulke buitensporige stappen veroorloofd heeft, niet anders over den Heer Walraven denken, dan ik dadelijk doe. Ik kan mij, door die stappen niet laten voortdrijven, om mij onberaden in eenen staat te begeven, die mij de heiligste verbindtenis toe schijnt, welke tusschen menschen kan worden aangegaan. De onvoegzame en woeste bedrijven van den Heer Kraaijestein geven mij geene vrijheid tot eenen onbedachzamen stap, en, schoon ik bekennen moet, dat 'er zeker geen beter middel zou uit te denken zijn, om op eens een einde te maken aan de mij zoo onaangename en onbedachte pogingen van den Heer Kraaijestein, ten mijnen aanzien, dan dat ik niet alleen het aanzoek van den Heer Walraven begunstigde; maar met hem, hoe eer zoo beter in het huwelijk trad; bedenk, mijn lieve Papa! welk een ellendig figuur ik in mijne oogen, ja ik mag | |
[pagina 93]
| |
wel zeggen in uwe en in die van den verstandigen en braven Walraven zelven maken zou, indien mijne hoofdreden om zijn aanzoek met alle deszelfs gevolgen te begunstigen eenvoudig was, om ontslagen te raken van een veel lastiger aanzoek... Zou de Heer Walraven te vreden zijn met eene zoo onedele, hem en mij zoo onwaardige beweegreden? Zie daar, mijne geachte Papa! hoe ik over de zaak denk, en ik hoop, ja vertrouw, dat gij mijne denkbeelden niet van allen grond ontbloot zult achten, en, dat al het aangevoerde genoegzaam zijn zal, om u te bewegen, dat gij aan den Heer Walraven zijn aanzoek om eene verkeering met het bewuste oogmerk geheel weigert. Gelief mijn kompliment aan Mama te maken, en verzeker haar, als gij haar den inhoud van dezen mededeelt, dat noch pointilles, noch iets van dien aard mij in dit geval, en ik hoop, in geen geval, besturen; verzeker haar, dat alleen de grondbeginsels van pligt en eer mij bij den gewigtigsten stap mijns levens tot het tegenstreven van uwen en haren wensch noodzaken, ja ik durf hopen, dat zij, bij overweging van het een en ander, geheel overreed zal zijn, dat ik niet anders in dezen mag handelen. Veel, mijn waarde Papa! veel heeft mijn hart het schrijven van dezen brief gekost, God weet, hoe gaarne ik | |
[pagina 94]
| |
u een antwoord zou geschreven hebben meer overeenkomstig met uwen wensch - en ik bid Hem, dat 'er mij gelegenheden mogen voorkomen, waarin het blijken mag, dat ik ben
Uwe gehoorzame Dochter
Susanna Bronkhorst. |
|