Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 2
(1806)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 66]
| |
den Haag, 25. Januarij.Mejuffrouw en Geachte Vriendin!
Ik verstout mij u den eerbiedwaardigsten naam te geven, die 'er onder stervelingen gevonden wordt, schoon onze geringe omgang met elkander mij daartoe niet geregtige; maar de zoo treffende harmonie, die ik mij gevleid heb te bespeuren in onze denkwijze over vele soorten van onderwerpen, doet mij, zonder aarzelen, die vrijmoedigheid gebruiken. En zoo die vrijmoedigheid al te groot was, dan zal zij, uit welker naam en op wier verzoek ik de pen opgevat, om u dezen te schrijven, de eerwaardigste vrouw, die ik kenne, onze beider vriendin Gibbon voor mij pleiten, en deze verschoonen. - Denk echter niet, dat zij u niet schrijft, uit hoofde van eenige ongesteldheid, neen! Gode zij dank, behalve dat zij over uw spoedig vertrek zich bedroefd heeft, en buiten de niet geringe ontsteltenis, die haar zoowel als mij getroffen heeft, bij het lezen van uwen ontzettenden brief, is zij | |
[pagina 67]
| |
zeer welvarende. Bezigheden alleen, waartoe zij door haren pligt geroepen wordt, bezigheden, die in niets minder bestaan, dan in de verstanden en harten van onze jongere zusters te vormen, om misschien eens als gij op de list en stoutmoedigheid der andere baldadige Sekse te zegepralen, beletten haar, om aan u eenigzins breedvoerig te schrijven. Zij heeft mij daarom verzocht, dat ik u, in uwe netelige omstandigheden, van mijnen raad zou dienen. Madam Gibbon heeft veel te hooge denkbeelden wegens mij opgevat. Zeker heeft mijne brave Vader, wiens assche ik in het graf nog met tranen zegene, alles, wat zijne vermogens toelieten, aan mij besteed, om mij, de lieveling van zijn hart, kundigheden te doen verkrijgen, die, omdat sommige zeldzaam onder onze Sekse gevonden worden, juist daarom ook op eenen buitensporig hoogen prijs geschat worden. Eilieve, beschouw dus hetgeen ik schrijve meêr, als de welmeenende raadgevingen van eene oudere zuster, dan als van eene raadsvrouw, die door hare meerdere jaren en kundigheden tot het geven van dezelve gewettigd is. Stout, baldadig stout, mijne lieve vriendin, is de andere Sekse, maar de vermetelheid van den Heer Kraaijestein is zoo groot, dat die naauwelijks onder die benamingen kan betrokken. Zijne roekeloosheid heeft een' zoo hoogen top beklommen, dat ik waarlijk gelooven | |
[pagina 68]
| |
moet, hoezeer anders alle stemmen zich tegen hem veréénigen, dat alleen de hevigste liefde eenen jongeling tot zulke onbezonnenheden vervoeren kan. Men heeft mij verhaald, dat de Heer Kraaijestein een van die gevaarlijke mannen zijn zou, die, als geboren Tooneelspelers, de geweldigste hartstogten veinzen kunnen, terwijl zij in hun ijskoud hart de ondeugendste ontwerpen met de grootste koelbloedigheid smeden. Ik heb den Heer Kraaijestein te kort gezien, ik heb ook te weinig menschenkennis (en ben geheel geen physiognomiekundige) om in dit geval te durven beslissen, maar ik wil eens zoo onchristelijk onbarmhartig wezen, dat ik hem onder die gedrogten der schepping tel, dan moet ik eenen maatstok in de hand nemen, dien zulke booswichten altijd gebruiken, dien van eigenbelang, koel beredeneerd eigenbelang. Zeg mij nu eens, hoe zijn de stappen, die de Heer Kraaijestein ten uwen opzigte gedaan heeft, daarmede overeen te brengen? Door eene woeste onberaden schandelijke vervolging durf ik wel zeggen verschrikt hij eene edele zachtaardige jonge Dame zoodanig, dat zij naauwelijks tot iets anders kan besluiten, dan om hem voor altoos, als een' vijand van haar geluk en rust te ontvlugten. Zoo dwaas mag opgeruide hartstogt handelen, zoo, zoo handelt de koele de wikkende eigenbaat niet. Ik besluit dus, dat drift, fel ontstoken drift hem bezielt, en | |
[pagina 69]
| |
niet een ondeugend en sijn rekenend eigenbelang. Maar de hartstogt in eenen man, als de Heer Kraaijestein, is, schoon minder afgrijsselijk, schoon minder gevaarlijk, dan naar vaste regelen werkend eigenbelang, een vijand, dien gij vlugten moet. Al vergeeft uwe edelmoedigheid den loszinnigen en uitgespatten jongeling alle die zoo snel elkander opgevolgde stappen, de hoogste bedachtzaamheid, de hoogste voorzigtigheid is uwe zaak. Beter keuze dan gij gedaan hebt, met u namelijk onder de bescherming van den Heer Elzevier te begeven, zou ik u bezwaarlijk kunnen raden, ja op dit oogenblik weet ik 'er geene. Misschien zal die hevige hartstogt, die tot zulk eene verschrikkelijke hoogte opgewonden is, weldra weder spoedig dalen - althans het schijnt mij toe, dat dezelve niet lang op die hoogte blijven kan. Ik zou althans in den schoot dier familie blijven, tot dat de eerste hevigheid bekoeld was, en ik verbeeld mij, dat de Heer Kraaijestein wel weder spoedig naar Amsterdam terug zal gaan. Dan zult gij zeker te Rotterdam of hier meêr rust hebben, dan daar. Ik hoop hartelijk, om uwen wil, dat zijne woelingen spoedig zullen ophouden, maar zoolang die voortduren, zou ik uw vertrek naar Amsterdam eenigzins gevaarlijk achten. Gij weet, dat ik in besprek sta wegens een klein Buitenverblijf | |
[pagina 70]
| |
omstreeks Loosduinen, en ik denk, dat ik daarmede wel gereed zal raken. Is dit het geval, dan zal ik dat zeer vroeg in het voorjaar betrekken, en schoon ik wensch, dat gij veel vroeger van die vervolgingen zult ontslagen zijn, zoo dat eens het gelukkig geval niet ware, o mogt dan dat stil en afgezonderd verblijf de schuilplaats van eene zoo voortreffelijke vervolgde Dame wezen! Foei! de eigenbatige wensch, die daar in mijn hart opkwam! Ik wil hem echter voor u niet verbergen. Waarom zou eene vriendin schromen, om hare vriendin in een' der schuilhoeken van haar hart te laten zien, al is het dan ook dat zich daarin deze of gene zwakheid vertoont. 'Er zijn toch ook beminnelijke zwakheden; mijne lieve! - Ik wenschte dan bijna, dat Kraaijestein in zijne vervolgingen meêr of min mogt blijven volharden, opdat ik het geluk zou hebben van u naar die schuilplaats gedreven te zien, om daar met ruime teugen de genoegens der vriendschap te smaken, daar eene gelukkige beschikking mij meêr of min bij u het voorkomen schenken zou eener beschermëngel van uwe deugd ... maar waar holt mijne pen henen! en tot welk eene hoogte verheft zich mijne ijdele, ik mag wel zeggen, hoogmoedige verbeelding? - neen! neen! weinige dagen maar en gij zult geheel bevrijd zijn tegen de woeste aanslagen van eenen verliefden jongeling, die gevaarlijker zijn zou, | |
[pagina 71]
| |
indien hij, zoo als men hem mij beschreven heeft, dat zijne gewoonte was, onder den schijn van zachtaardigheid de snoodste minnelisten verborg, in het kort, zich als een schaap vertoonde, maar in waarheid van binnen een grijpende wolf was. Zooverre geschreven hebbende las,ik aan Madam Gibbon mijne weinig zamenhangende denkbeelden voor, maar die, zoo als zij uit mijn hart opgeweld waren, op het papier waren nedergestroomd, en zij heeft de inschikkelijke goedheid van te betuigen, dat zij 'er geen enkel woord heeft bij te voegen, dan alleen hare hartelijke en moederlijke groete (zoo zegt die lieve vrouw) aan haar beminnelijke en goede Suse Bronkhorst. O mogt deze, mogt deze mijne brief de aanvang zijn van eene langdurige korrespondentie met haar, wier vriendschap ik op zulk eenen hoogen prijs zou stellen, en die ik nedrig de vrijheid neme mij aan te bieden als
Hare Dienaresse en Vriendin
Sophy Meadows gcb. Suffolk. |
|